| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Men zou niet zeggen dat wij pas de hondsdagen achter den rug hadden, dien komkommertijd waarin alleen de Groote Zeeslang ons met zijn immer onvatbare kronkelingen pleegt te sarren. In Zuid-Afrika de jacht op de Wet; dan het ontzet van de vreemdelingen te Peking, de moord van koning Umberto, om nog niet te spreken van dingen die in dezen drukken tijd maar vluchtig de aandacht hebben getrokken, zooals het mislukte aanslagje op den Sjah, de dood van Liebknecht, of het huwelijk van den koning van Servië.
Wat een man, die Christiaan de Wet! Tot dusver kenden wij alleen de Wet den konvooinemer, nu pas den strateeg. Hoeveel militaire bekwaamheden deze obscure Boeren-generaal moet bezitten om te kunnen doen wat hij gedaan heeft, zal eerst de geschiedschrijver, over heel wat meer gegevens beschikkende dan wij nu, ten volle beseffen; toch zijn de bloote feiten, de uitkomsten van zijn krijgsbedrijf op zichzelf, al overbluffend. Een Engelsch officier moet dezer dagen gezegd hebben: ‘de beste manier om ons van de Wet te ontdoen, zou zijn, hem een leerstoel in de strategie te Sandhurst aan te bieden.’ Als het niet waar is - è bene trovato!
Ik zal mijn lezers en mijzelf niet vermoeien door hier nu een beschrijving te geven van de Wet's kruistocht van Maart of April tot in het midden van Augustus; men heeft die in de dagbladen kunnen lezen. Ik geef hun echter den raad, eens een kaart van het oorlogsterrein te nemen en den afstand hemelsbreedte uit te zetten tusschen Fouriesberg in den Oranje-Vrijstaat en Rustenburg in het westen van Transvaal, en daarna ook de breedte van heel Nederland in den passer te nemen - hetgeen met een kilometerschaal en wat overleg in twee minuten gedaan is. Dezen enormen afstand heeft de Wet afgelegd tusschen 16 Juli en 18 Augustus, en soms zigzagsgewijs, hoewel zijn trek volstrekt niet gelijkt op de beroemde reis door Europa van Hieronymus Jobs, want - en dit is wel het meest bewonderenswaardige van den tocht van de Wet - het moest voor iedereen duidelijk zijn, waar hij heen wilde, en al maakte hij vaak een omweg, hij vergat niet dat de rechte lijn de kortste weg is tusschen twee punten. En die reis heeft de Boerenaanvoerder gemaakt met niet meer dan 1500 man, in 't begin, en om hem heen zwermden een dozijn Britsche generaals: Rundle, Clements, Brabant, Little, Paget, Broadwood, Hamilton, Hunter, Methuen, Smith-Dorrien, ten slotte ook de groote Kitchener, en misschien hebben wij er nog een paar overgeslagen. Denk ook niet dat het op een vlucht geleek: als de Wet te moe was, of door zijn kanonnen en zijn grooten tros van ossenwagens belemmerd werd, ging hij rustig in een sterke stelling zitten, beet zijn vervolgers van zich af en wachtte tot hij weer op zijn verhaal was gekomen. Raakte zijn proviand
| |
| |
op, dan nam hij een der treinen met voorraad, die tusschen Bloemfontein en Pretoria loopen, en de begeleidende soldaten er bij. Voor tijdverdrijf, en om old Bobs te sarren, brak hij ook wel den spoorweg op.
Maar het glanspunt van dezen tocht is de overtocht van de Vaal geweest, met Kitchener in zijn rug en Methuen vóór zich. De Britsche opperbevelhebber heeft zorgvuldig voor de wereld verborgen gehouden, hoeveel tienduizenden van Hare Majesteits beste troepen hier weer het cordon gevormd hadden, het nooit sluitende cordon, om den Ongrijpbare. Niet te verbloemen was echter dat terwijl de Wet zijn burgers, gevangenen, kanonnen, karren en ossen de Vaal dóór leidde, Kitchener, die zijn achterhoede aanviel, het zware geschut hoorde van Methuen, die met de voorhoede van diezelfde Boeren in gevecht was. Dat de Wet Broadwood, die hem eerst achterna gezonden was, wel van zich af kon schudden; - och arm, Broadwood, door denzelfden de Wet teruggeslagen bij Sannah's Post, overrompeld bij Koornspruit! - ik vind dat heel begrijpelijk; hoe hij is kunnen ontkomen aan de tang waartusschen Kitchener en Methuen hem dreigden te vermorzelen, het blijft mij een raadsel.
Maar hij ontkwàm, en de eenige troost voor Lord Methuen (van wien met beslistheid verzekerd wordt dat hij nooit ofte nimmer het buskruit zou hebben uitgevonden) was het buitmaken van drie ossenwagens en - twee ambulances. De gezichten van de Engelsche generaals, toen die Boer voor de zooveelste maal doorgeglipt was, men kan ze zich voorstellen! Wat den bloedhond van Soedan betreft, hem gun ik de grievende teleurstelling van harte.
Voor dezen keer heeft de Engelsche pers een overwinning behaald op zichzelf, en den vijand tenminste een gedeelte van de bewondering geschonken waarop hij recht had. ‘De Wet is simply immense,’ schreef dat jingo-blad, de St. James's Gazette, kort maar bondig. Anderen vergeleken hem bij een komeet. En het scheen wel of die komeet wat al te vermetel naderde tot het middelpunt van kracht, dat haar kon verzengen, want den 19en Augustus kampeerde de Wet op minder dan 25 kilometer van Pretoria! Hij had zich eerst vereenigd met de la Reij, maar daarna is hij op zijn schreden teruggekeerd in de richting van de Vaal.
Met welk doel? Men zou niet op het schrale en slechte rantsoen van gecensureerde Engelsche oorlogstelegrammen gesteld moeten zijn, om een antwoord te kunnen geven op vragen, toch zoo belangrijk, ten aanzien van de plannen der Boerenaanvoerders. Zullen de Wet en de la Reij bewegelijke colonnes blijven vormen om, als vliegenzwermen, den Britschen leeuw geen oogenblik met rust te laten? Moest de noord-oostwaartsche beweging van de Wet alleen dienen om zich van schietvoorraad of geschut te voorzien, misschien ook om persoonlijk met de la Reij te beraadslagen? Of zal later toch de heele Boerenmacht bijeengetrokken worden in het Lijdenburgsche, ten zuiden waarvan de hoofdmacht reeds staat, in zoo goed als onneembare stellingen, zegt men? Of zal er eerst nog een aanslag beproefd worden op Roberts' verbindingslijnen met het oosten? Al die gissingen, en nog andere, zijn uit- | |
| |
gesproken, zonder dat men beweren kan, dat voor de eene veel meer te zeggen valt dan voor de andere. Lord Roberts heeft er opmerkelijk goed den slag van, het publiek met zijn rapporten zóó in te lichten dat het niet te weten komt, wat er eigenlijk gebeurt. Hij liegt wel niet bepaald - dat zou geen gentleman betamen. Maar hij seint onvolledige, half-ware, verwarde en verwarrende depeches, en vaak seint hij niet als hij had behooren te seinen. Het is overigens niet na te gaan, welk aandeel in deze verdraaiingen toekomt aan het Ministerie van Oorlog te Londen. Wat de oorlogcorrespondenten betreft, zij liegen, verzinnen en lasteren met eene, men zou haast zeggen, bevallige ongedwongenheid.
Hoe de staat van zaken eigenlijk is, kan men dus pas bij benadering te weten komen na verloop van een maand, nadat men de enkele berichten uit Transvaalsche bron heeft kunnen vergelijken met de Engelsche, voor zoover men deze laatste dan al niet vergeten is. Zoo is zelfs een zeer algemeen oordeel over den toestand op het oorlogsterrein op het oogenblik zelf, een onmogelijkheid. Wij kunnen niet beslissen of de Engelschen bezig zijn, de Boeren langzaam maar zeker in de engte te dringen; of dat, zooals anderen 't opvatten, Lord Roberts zijn laatste hulpbronnen uitput in een wanhopigen strijd tegen een vijand die overal is en nergens. Een leelijk ding voor de Boeren is echter, dat ook de geringste verliezen aan hun zijde onherstelbaar zijn, terwijl de duizenden die het Engelsche leger maand aan maand verliest, vooral door ziekte, nauwelijks in aanmerking komen bij een zoo groote macht. Daar staat weer tegenover dat de Engelschen hoe langer hoe meer te bewaken en te bezetten krijgen, naarmate zij verder doordringen in het land, en dat het moreel van de troepen er op den duur zeker niet beter op wordt. Zoo graag zou Roberts nog eens een grooten slag slaan, een flinken zet vooruit geven aan zijn hoofdmacht. Tot dusverre is hij aan alle kanten zoo bezig gehouden dat hij de tienduizenden, noodig voor een verpletterenden aanval op Machadodorp en Waterval, niet kan afzonderen. Het heele westen van Transvaal heette op zekeren dag in de macht van de Engelschen te zijn, maar weken later moesten Rustenburg en Zeerust ontruimd worden, sloegen de Boeren hun slag bij Klerksdorp en elders, en sloten zij het garnizoen van Elandsrivier in, zelfs Vrijburg, aan de overzijde van de grens, werd bedreigd. Buller en French zijn nu naar Carolina opgerukt, maar in hun rug vertoonen de Boeren zich aan den spoorweg, zelfs weer bij Newcastle in Natal! Ten zuiden van de Vaal, waar de Wet nu niet meer is, maar Olivier zijn plaats ingenomen schijnt te hebben, is ook de lijn dezer dagen nog eens
opgebroken. In den onmiddellijken omtrek van Pretoria en Johannesburg stuiten de Engelschen voortdurend op Boerencommando's. Sterke Britsche afdeelingen doorkruisen zonder ophouden het zoogenaamd bezette gebied, maar in dat ontzaglijk uitgestrekte land is het alsof zij voren trekken in nat zand: achter hen valt onmiddellijk alles weer dicht, en van hun machtsvertoon blijft ter nauwernood een spoor over.
Zoo'n toestand is wel geschikt om een opperbevelhebber zijn geduld te laten
| |
| |
verliezen, en Lord Roberts hééft zijn geduld verloren. Hij was reeds overgegaan tot draconische, ergerlijk onbillijke maatregelen, zooals het verwoesten van het land tien mijlen in den omtrek van de plek waar een spoorweg opgebroken wordt. Thans vaardigt hij een proclamatie uit, waarin onder meer bepaald wordt, dat alle burgers die den eed van onzijdigheid niet hebben afgelegd, als krijgsgevangenen beschouwd (d.w.z. gedeporteerd) zullen worden, en dat er geen passen meer worden uitgegeven. Op verbreking van den gedwongen eed worden strenge straffen gesteld, tot de doodstraf toe. Dat komt dus hierop neer dat de bevolking der nog slechts voor een zeer klein deel feitelijk bezette Republiek wordt overgeleverd aan den willekeur van de Engelsche officieren en aan de aanslagen van verklikkers, zelfs kan men het op een stelselmatige ontvolking van Transvaal toeleggen. Een dergelijk schrikbewind is zeker nog maar zelden in de geschiedenis voorgekomen. Roberts' positie is ongetwijfeld moeilijk, tegenover een volksleger dat in theorie uit alle weerbare mannen binnen zekere leeftijdsgrenzen bestaat. Hij mag bijvoorbeeld de Boeren die door een doortrekkend commando opgecommandeerd worden, zeker niet behandelen als franc-tireurs, en het opleggen van een eed van onzijdigheid gelijk Roberts dien voorschrijft, is in strijd met de rechtsbeginselen, door Engeland zelf aanvaard in den Haag, maar zou men van den Britschen bevelhebber verwachten, dat hij zich het hoofd brak met rechtskwesties, en tegenover het telkens op dezelfde plaatsen weer opduikende verzet zijn onmacht erkende, of wel dat hij zich maar hield aan de uitspraak: A la guerre comme à la guerre? Dat laatste is minder humaan, maar veel gemakkelijker, en wat is een Engelschman niet geoorloofd tegenover zijn vijand - een zwakkeren vijand nog wel!
Zijn krasse maatregelen, die in het grootste deel der Engelsche pers toegejuicht worden, zijn echter in een ander opzicht bedenkelijk, voor de Engelschen zelf. Er spreekt machtelooze woede uit. Indien Roberts gaat dingen naar de eer, de Weyler van Zuid-Afrika genoemd te worden, dan mocht hij wel even bedenken hoe het afgeloopen is met den Cubaanschen Weyler en met het land dat dien man aan het werk liet. Alva noemde ons volk een volk van boter, en de Boeren zijn meerendeels van denzelfden stam als wij. Roberts' proclamaties zullen, naar 't zich laat aanzien, de Boeren evenmin onderwerpen als de Spaansche plakkaten het de Nederlanders gedaan hebben. Multatuli heeft al eens gezegd dat de Nederlandsche leeuw maar vervangen moest worden door een stekelvarken, en zoo zouden de Transvalers onder hun wapenschild, in de plaats van het Eendragt maakt Magt - dat te zeer een vrome wensch is - kunnen schrijven: ‘Onder druk groeiende.’ Roberts was ongetwijfeld meer te bewonderen toen hij, pas in Transvaal, de vliegen trachtte te vangen met honing. Het verzet dat hij met de wapens niet kan bedwingen, zal hij door tyrannie slechts stijven.
Indien de Boeren somtijds de hoop gekoesterd hebben dat de gebeurtenissen in het oosten van Azië Engeland zouden dwingen, het grootste gedeelte van
| |
| |
zijn leger daarheen te verplaatsen, waardoor hun kansen op een ‘uiteindelijk’ goeden uitslag van den strijd aanmerkelijk gestegen zouden zijn - dan ziet het er nu toch niet naar uit, dat die verwachting verwezenlijkt zal worden. De tienduizend Boeren die nog te velde staan, zullen nagenoeg al de beschikbare troepen van het Britsche wereldrijk tegenover zich blijven zien.
Want de vreemdelingen te Peking zijn ontzet. De internationale troepen hebben slechts weinige dagen noodig gehad om van Tiëntsin naar Peking te marcheeren, en zij hebben betrekkelijk geringen tegenstand gevonden, terwijl de voornaamste regeeringspersonen op de vlucht zijn. Overigens is het in China tamelijk rustig gebleven. En de Russen hebben half Mantsjoerije veroverd.
Deze enkele regels bevatten in 't kort al het Chineesche nieuws van de algeloopen maand. Herinnert men zich, welke stormen er dreigden los te barsten, een week of vier, vijf geleden - heel het Rijk van het Midden in vuur en vlam; overal de vreemdelingen vermoord of verdreven, misschien zelfs uit de kustplaatsen; vijandelijkheden waarvan het einde niet te voorzien was, en nog een Japansch-Russische, mogelijk wel een groote Europeesche oorlog op den koop toe - dan is men geneigd te zeggen dat alles met een sisser is afgeloopen. En opnieuw blijkt, daarenboven, hoe moeilijk het is, zelfs voor de menschen die het best op de hoogte zijn van de Chineesche zaken, den toestand in dat geheimzinnige land goed te beoordeelen. De meesten waren overtuigd dat men te doen had met een algemeene beweging van de Chineezen tegen de vreemdelingen; maar indien dat het geval ware, dan zou het voor een verbonden troepenmacht ten naastenbij onmogelijk geweest zijn, Peking te veroveren, en naar alle waarschijnlijkheid waren de Europeanen in het binnenland allen vermoord, en die op de kustplaatsen zonder veel omslag in zee gedreven. Het werd echter, toen er van den voorspelden opstand in het zuiden en midden van China niets kwam, en de groote geheime genootschappen zich ook niet roerden, langzamerhand duidelijk dat de tegenwoordige beweging tegen de vreemdelingen een heel anderen aard had, en na de gebeurtenissen om en in Peking kan nu met vrij groote zekerheid gezegd worden dat de troebelen aangestookt zijn door de reactionaire hofkliek, terwijl de bevolking in haar geheel, hoezeer ook gebeten op al wat vreemdeling is, zich betrekkelijk rustig heeft gehouden.
Natuurlijk is toch de bevrijding van de vreemdelingen op 't kantje af geweest, en het is haast een wonder dat de overlevenden - van de belegerden zijn er 65 gedood en 160 gewond - er het leven afgebracht hebben onder een soms hevige beschieting en met, oogenschijnlijk, zoo weinig kans op ontzet; al ontbreekt het niet aan slimmerts die nu triomfantelijk uitroepen dat zij het altijd wel gezegd hebben. Wat voor invloeden en kuiperijen te Peking zelf oorzaak geweest zijn van het verslappen der vijandelijkheden tegen de legaties, toen daar al ernstig gebrek begon te komen aan ammunitie en voedsel, dat weten wij nog niet, en misschien komen wij het nooit te weten.
Hoe 't zij, de gezanten en de overige vreemdelingen zijn nu zoo goed als
| |
| |
in veiligheid, en zij kunnen zich het pikante genoegen verschaffen, in de Europeesche en Amerikaansche bladen hun eigen necrologieën te lezen, voor 't meerendeel zeer vleiend; ook behoefde bijvoorbeeld voor onzen gezant, den heer Knobel, daartoe het ‘de mortuis...’ niet ingeroepen te worden.
Ik geloof dat nu het lot van de achthonderd vreemdelingen te Peking beslist is, en in goeden zin, en daarmee het spannende en het dramatische van den toestand is verdwenen, de belangstelling voor de Chineesche zaken met een schok naar beneden gevallen is - in ons land tenminste. Het publiek pleegt op één oogenblik slechts in één zaak van politiek bijzonder belang te stellen, en die zaak is nu weer: de Zuid-Afrikaansche oorlog. 's Werelds politiek maakt ons niet warm meer. In onzen gouden tijd, den tijd van Jan de Witt, toen Holland... (zie verder Potgieter) toen was 't wat anders: wij hadden zelf een van de mooie stukken op het schaakbord, maar nu is ons belang bij 't spel nog maar vertegenwoordigd door een peon, en niet eens in een belangrijke positie. En zoo hebben we er ons aan gewend, enkel nu en dan over de schouders van de spelers heen te kijken. Wij bepaalden ons in dit geval tot eenig vlagvertoon te Sjanghai: onze gezant te Peking heeft moeten profiteeren van de omstandigheid dat hij niet de eenige buitenlandsche vertegenwoordiger was, dien de Chineesche regeering zoo trouweloos in de klem had gezet. Toch ligt Indië vlak bij....
En buitendien ontwikkelen zich daar in het verre Oosten nog zulke interessante gebeurtenissen! Het kan ons onverschillig zijn of de oude Li met de kous op den kop naar huis wordt gestuurd, of de Keizer en de Keizerin van China te Si-ngan zijn of te Dzjehol; tot zekere hoogte moge het ons koud laten of de aanstichters van al het kwaad de straf die hun toekomt krijgen of ontloopen. Maar is het niet kostelijk, te zien hoe Rusland onverstoorbaar leuk met Amerika afspreekt dat in geen geval de integriteit van het Chineesche grondgebied aangetast mag worden - terwijl het ongemerkt bezig is, heel Mantsjoerije voor zichzelf in te palmen, ‘voorloopig’ natuurlijk; hoe de Engelschen hun streken thuis krijgen nu zij, aan handen en voeten gebonden in Zuid-Afrika, in het noorden van China heelemaal niet meer mogen meepraten, en in het midden, te Sjanghai en aan de Jang-tse (waar hùn belangen toch verreweg de grootste zijn) dadelijk Fransche en Japansche soldaten tegenover zich zien zoodra zij een beweging maken om er hun eigen mariniers aan wal te zetten - tot handhaving van de orde, die maar niet verstoord wil worden, (wel eenigszins tot hun spijt, vreezen wij). Is het ook niet instructief, te zien hoe de Fransche republiek altijd maar amen zegt, haast nog voordat de groote bondgenoot den mond heeft opengedaan om iets te beweren; en moet men zich niet verbazen over de wonderlijke uitkomsten van de kronkelpaden der diplomatie, nu het blijkt dat de trouwelooze Chinees de aardsvijanden Frankrijk en Duitschland samenbrengt, om te strijden onder de ulanenvlag van veldmaarschalk Waldersee? Weltmarschall Waldersee, noemen de Duitschers hem nu, niet zonder een zweem van ergernis in hun spot, want zij begrijpen wel - al streelt het hun nationale ijdelheid meer dan zij willen bekennen -
| |
| |
dat Waldersee's benoeming tot opperbevelhebber der internationale troepen in China (in de provincie Tsji-li, verbeteren de Engelschen, ter-zijde, en de Amerikanen beginnen ook van daar reeds hun contingent terug te trekken) dat die benoeming een dure eer is; dat zij gevaar loopen, door den Keizer meegesleept te worden in een overzeesch avontuur, en dat de regeering van den Tsaar weer een van haar slimste zetten gedaan heeft, toen zij zelve keizer Wilhelm den naam van een Duitschen oppercommandant der vereenigde troepen influisterde.
En wat een vertoon bij het uitzenden van die troepen en van hun opperbevelhebber, voor wien er misschien niets ernstigs meer te doen valt, bij zijn komst te Takoe. In Duitsche bladen wordt het stille, kalme, businesslike optreden bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog vergeleken bij al het officieele gedoe, het vergaderen, recipieeren, toejuichen, redevoeren van nu, in onvergelijkelijk minder gewichtige omstandigheden. Vooral het geredevoer natuurlijk, à propos van de speech te Bremerhaven. Het is overigens maar goed dat keizer Wilhelm zich daar nu eens schromelijk en onherstelbaar voorbijgepraat heeft: men heeft altijd die persoonlijke uitingen van den hartstochtelijken en zenuwachtigen keizer veel te hoog aangeslagen, als orakeltaal en als regeeringsdaden; liever dan bij elk telegram of speechje van hun keizer te hoop te loopen en ach en wee te roepen, mochten de Duitschers in hun parlement beter voet bij stuk houden tegenover den drang van ‘allerhöchster Stelle’. Dat geldt natuurlijk vooral voor de zoogenaamde liberalen.
Koning Umberto van Italië is den weg gegaan van president Carnot, van keizerin Elisabeth, van zooveel andere menschen, wier misdaad hierin bestond, dat zij het hoofd waren van een staat, of op de trappen van een troon waren geboren.... Wat mij het sterkst treft in mannen als Bresci en Luccheni, meer nog dan de verdorvenheid van in koelen bloede een mensch te vermoorden, omdat hij een Staatspresident is of een Koning - dat is hun domheid. Als er voor zulke moorden een andere verklaring te geven is dan een soort van verstandsverbijstering, een besmettelijke zielsziekte, dan zou die moeten zijn, dat de anarchistische bent door haar schrikbewind de tronen tot leegstaan wil dwingen, evenals een huis dat den naam heeft dat 't er spookt, geen koopers of huurders meer vindt. Maar welk een bespottelijke onderschatting dan van 's menschen eerzucht en ijdelheid! Zoolang de tronen en presidentszetels niet naar de rommelkamer gebracht zijn, zullen er menschen gevonden worden die erin plaats nemen en er zich behagelijk voelen, al hingen een dozijn Damocles-zwaarden boven hun hoofd. Zelfs de Fransche ministerbank blijft nooit leeg!
Het is wel mogelijk dat het anarchistische kwaad verminderd kan worden door betere zorg voor de welvaart der bevolking. Het beste geneesmiddel zal echter zijn - meer scholen.
24 Augustus.
C.E.
|
|