| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
Sterken en Zwakken, door Dorothee A. van Walree. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon (zonder jaartal).
De schrijfster van Sterken en Zwakken heeft ons een ernstigen roman willen geven. Maar zij heeft goed gevonden meteen haar best te doen om een ‘gezellig’ boek te schrijven en is daarom aardig geweest, telkens weer aardig in haar zielkundige analyses, haar natuurbeschrijvingen, haar kenschetsingen van den behandelden toestand. Met ‘ernst en luim’ komt men de wereld door en haar boekje zal dan ook zeker wel met waardeering worden gelezen door de velen, die liever niet een overweldigenden indruk ontvangen, maar vooral aangenaam willen beziggehouden worden met iets, dat hun aanleiding kan geven tot een poging tot doordenken. Zij zullen dat wel moeten doen, daar de schrijfster aan de oppervlakte blijft en haar problemen zelf niet oplost. Men vraagt zich telkens af waarheen men toch wordt geleid door de keuvelende romancière. 't Gevraag begint al gauw.
Robert van den Berg had eene zuster, een mooi meisje, van wie hij veel hield. Ze waren zeer intiem samen, ofschoon zij veel ouder was. Maar, plotseling, was die zuster weg. Wij vernemen niet hoe zij er toekwam om haar jongeren broeder te verlaten, en we moeten gissen dat zij in vrije liefde is gaan leven Robert gaat in de medicijnen studeeren. Hij krijgt, als student, een brief van zijn stervende zuster, die nooit eerder iets van zich heeft laten hooren en naar wie de liefhebbende broeder ook niet blijkt gezocht te hebben. Ze meldt hem dat zij een dochtertje nalaat en er op rekent dat hij het meisje opvoeden zal. Robert brengt het kleine meisje aan zijn tante, mevrouw van Arlen, die voor de opvoeding wil zorgen. De jonge student ziet gauw in dat hij het meisje niet dadelijk bij zich houden kan. Intusschen heeft Robert, hoe jeugdig ook nog, reeds vaste beginselen omtrent opvoeding. ‘Ondanks de vervloekte theorie der erfelijkheid’ moet er eene goede vrouw van Tine gemaakt worden. Haar moeder was immers een slechte vrouw!
Zullen we nu dieper worden geleid in het doolhof van erfelijksheids- en opvoedingstheorieën? Neen. De schrijfster heeft wat anders of óók wat anders op het oog. Tine zal worden geteekend als het zwakke schepseltje, Robert als de man met den sterken wil. Over de resultaten der opvoeding door mevrouw van Arlen hooren we niets afdoende meer. Plotseling zijn oom en nichtje verloofd. Ofschoon we hebben vernomen (pag. 27) dat Robert ‘precies wist wat hij aan zichzelf had, zooals men iemand door-en-door kent, waar men veel mee alleen geweest is,’ heeft hij toch de verliefdheid op Tine blijkbaar niet voelen aankomen. Nadat hij haar heeft trachten over te halen om drie jaar voor pleegzuster te studeeren in een gasthuis, wat zij maar liever zal laten, gaat hij met haar poesjes streelen in den tuin en... daar vraagt hij het zeventienjarige meisje ten huwelijk. Tine zegt ‘ja.’ Robert denkt dat zij een hoog ernstig ideaal van het huwelijksleven heeft. Waarom denkt Robert dat? Hoe komt de man er toe te meenen dat Tine, door mevrouw van Arlen wezenlijk niet geïdealiseerd, meer is dan een kindje met een vlinderzieltje? Hij heeft toch al vernomen van zijne tante dat zij aanleg, noch lust had voor iets ‘hoogers.’ Robert is blind van verliefdheid.
Wij hopen nu ten minste een tweede probleem uitgewerkt te krijgen. Immers, gegeven een degelijke, verstandige, wilskrachtige man, die trouwt uit verliefdheid met een mooi, oppervlakkig meisje, zonder wil, dus gemakkelijk te leiden. - Zal die
| |
| |
verstandige, degelijke, wilskrachtige man ernstig trachten dat kind-vrouwtje tot zich op te heffen? Hoe zal hij dat doen? En zal hij slagen?... Jawel, maar de schrijfster houdt er niet van zich in iets te verdiepen. Wij worden erg teleurgesteld. Van het zieleleven der jonggehuwden vernemen wij veel te weinig. We komen alleen te weten dat de verstandige Robert nog te dom is om te begrijpen dat Tine niet zoo maar van zelf geheel veranderen zal. Hij doet niets dan haar nu en dan aan 't schrikken maken door groote woorden. Hij bepreekt haar bij tijd en wijlen, hij tracht haar niet te leiden, geen echte zielsgemeenschap met haar te verkrijgen. De sterke is tegenover de zwakke schuldig aan jammerlijk plichtverzuim. En de schrijfster geeft niet wat zij had moeten geven. Of, in hare conceptie van het geval, doet Robert wèl al 't mogelijke - en dan had zij dit moeten laten zien, óf hij doet veel te weinig en dan had zij dit verzuim van hem moeten verklaren door goedgekozen bijzonderheden uit hun huwelijksleven. Het zou denkbaar kunnen zijn dat een persoontje als Tine onmogelijk vast te houden ware door iemand als Robert. Dan had zij dit moeten duidelijk maken. Het zou kunnen wezen dat Robert volstrekt den takt en het geduld miste om haar te leiden. We hadden dit moeten zien. Nu vernemen wij wel dat hij heel ernstig is en zij heel oppervlakkig, doch, wat we vooral van Robert te hooren krijgen is dat hij zich veel meer met zijn zieken dan met zijn vrouwtje bemoeit. Van dien sterken wil en van dat verstand profiteert Tine dus allerminst.
Psychologisch is de verwarring zoo groot mogelijk. Twee problemen zijn gesteld en moeten tegelijk worden ontwikkeld: het erfelijkheidsprobleem en het opvoedingsprobleem. Wat doet nu de schrijfster? Zij gaat heel gezellig vertellen van andere menschen en andere gevalletjes en vindt nog een plaatsje in haar boek voor de grappige vrijerij van Lammert, den huisknecht, met Jetje, de boeremeid en voor nog andere gezelligheden. Maar de mooie gegevens laat de nog onervaren romancière voor wat ze zijn. Op Tine stuurt zij een nieteling af en Tine laat zich verleiden. Zij wil zelfs met het ventje (een gehuwd persoon) wegloopen. Robert, de ernstige, verstandige, wilskrachtige, is niet in staat het naderende gevaar te zien en hij doet niemendal wanneer hij, eindelijk, Tine veranderd ziet te zijnen opzichte. Hij kent Frans en hij zou zijn vrouwtje met hem en met de vrouw van Frans op reis laten gaan, hij weet dat de vrouw van Frans weggaat, naar Berlijn, en daardoor maakt dat de reis niet doorgaat en hij vermoedt nòg niemendal en laat Frans komen om troost te halen bij Tine. Wij mogen dus gerust aanteekenen dat Robert volstrekt onbekwaam blijkt om een jong vrouwtje te leiden en zelfs om haar voor een dreigend gevaar te behoeden. Hij is dus niet de sterke, maar de blinde, als echtgenoot een lor. Weg is dus de belangstelling voor het dubbele gegeven. Het is er niet meer. De schrijfster heeft het, gezellig keuvelend, als onnoodige ballast over boord gezet. Laat nu Tine bijna wegloopen met Frans en een briefje krijgen dat dezelve daar toch eigenlijk geen zin in heeft, laat haar man alles merken, laat Tine sterven, maar eerst nog om een zoen van haar echtgenoot vragen, laat Lammert trouwen met Jetje en de vrouw van Frans een naaistertje tot zich nemen, in de zoete overtuiging dat het opkweeken en op voeden van een naaistertje was ‘een leven tegemoet gaan dat bevrediging moest brengen, omdat het gebouwd werd (zou worden) op
liefde, die geeft’... het kan ons niet veel schelen. We hadden meer verwacht dan zoo'n preêkerig vertelseltje met gezelligheden, meer dan de conclusie dat Tine ‘haar kleine liefde aan het leven gegeven had en niet sterker was geweest dan haar moeder.’ Dat begrepen we òòk wel. Maar Robert, waarom van Robert niet de karak- | |
| |
terschets gegeven naar waarheid en waarom niet even streng over hem gericht als over die arme, kleine Tine, verlaten wees in de handen van een even pedanten als dommen echtgenoot, van een ideaalblazer, die niet eens een lief vrouwtje, zoo leidzaam toch, voor het ergste kon bewaren? Och, omdat Robert is gezien als eene abstractie, zooals vele jonge meisjes den man zien, in 't bijzonder den dokter; want notarissen, rechters, heereboeren, advocaten, stijfselfabrikanten, journalisten e.a. zijn, naar bekend is, veel minder krachtig van wil, streng van zeden, ernstig van idealisme dan onze geneesheeren ten platten lande zoowel als die in grootere gemeenten.
Evenmin als we in bijzonderheden wat vernemen omtrent Tine's moeder, mogen we weten wat er precies tusschen Frans en zijn vrouw is voorgevallen, zelfs wordt ons verzwegen hoe precies de verhouding was tusschen Tine en Frans, wat we dienen te weten om haar en ook Robert zuiver te kunnen beoordeelen.
Zooals de gegevens nu behandeld werden, had het vooropstellen daarvan geen zin.
Dorothee A. van Walree schrijft in ernstigen trant aldus:
‘In het engelenkoor van medelijden, dat in zijn hart ruischte, trilde de stem van een liefde, die geweest was.’ En in meer voorkomende buien van luimigheid in dezen toon: ‘een verliefd mensch is als een boer, onder wiens vee het mond- en klauwzeer is uitgebroken.’ (Volgt: de uitlegging der aardigheid in acht regels.) Maar de schrijfster kan wel vlot vertellen en de menschen tamelijk goed laten praten. Indien zij minder had willen geven, zou zij zeker veel beter zijn geslaagd. Het komt ons voor dat zij van eenvoudiger onderwerpen wel wat aardigs zou kunnen maken. Zij heeft gereikt naar iets, dat boven haar macht was. Dat is geen erge zonde voor iemand, die nog jong is en zijne krachten nog heeft te meten. Het is dan ook best mogelijk dat we van deze schrijfster veel beter werk te wachten hebben dan zij in Sterken en Zwakken gegeven heeft. De huiselijke verteltrant heeft zij goed beet, naar blijkt uit de niet onaardige humoreske over de menschen op de partij van mevrouw Verlan (blz. 70 en vlg.), over het echtpaar Verlan zelf en uit nog andere kleine stukjes, die in hun soort verdienstelijk mogen worden genoemd.
| |
Van een droom (vijf novellen), door Joséphine Giese, met portret van de schrijfster. L.J. Veen, Amsterdam (zonder jaartal).
Mevrouw Joséphine Giese heeft vijf van haar beste novellen vereenigd in een bundel. Wij meenen dat vier daarvan reeds het licht hebben gezien in het tijdschrift Nederland en in De Gids. 't Is geen reden om er hier het stilzwijgen over te bewaren, vooral niet omdat er een meesterstukje bij is: de laatste novelle In Perikelen. Wie Joséphine Giese in haar volle kracht wil voelen, wie peilen wil de diepte van haar mooi zieleleven, leze en herleze dit eenvoudige verhaal, waarvan men de zachte droefheid voelt doordringen in zijn gansche wezen, omdat de taal zacht is als heel stil schreien en het motief zoo eenvoudig, zoo héél, héél gewoon. De dochter van een armen onderwijzer moet in betrekking gaan. Zij komt bij zeer rijke menschen en ontmoet daar een voornaam Engelsch heer, dien zij lief krijgt. Hij bemint haar, doch moet van haar scheiden. Hij schrijft, maar men zendt zijne brieven aan zijn moeder terug, zonder dat het arme meisje daarvan iets verneemt. Als het te laat is en de jonge man gehuwd met een vrouw van zijn rang, ontmoeten zij elkander en wordt alles haar duidelijk. Dan is zij hem, in haar groote ellende, dankbaar: ‘dankbaar dat hij was gekomen, om haar ideaal van ondergang te redden, dankbaar dat hij toch geweest was het schoonste en beste dat zij had
| |
| |
gekend, dankbaar vooral dat zij hem wêer lief mocht hebben gelijk voorheen met de hooge, mystieke liefde der gezaligden, al weende in haar de vrouw, om het sterfelijk geluk haar ontzonken’
Bij deze novelle, staan de vier andere wat achter. Mevrouw Joséphine Giese schijnt vaak te haastig te werken, wat gevaarlijk improviseerend, waardoor sommige stukken overladen, andere gedeelten te schetsmatig worden en niet overal aan den vorm de noodige zorgen worden besteed. Belangwekkend naar het gegeven en de bewerking zijn echter ook Van een Droom, Twee levens één, Zwaan en Zielebanden, dat in De Gids verscheen.
| |
Vreugden van Holland, door G.F. Haspels, met omslag geïllustreerd door Wenckebach. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon (zonder jaartal.)
Nog een bundel met novellen. Deze hebben allemaal in een tijdschrijft gestaan. 't Zijn er zeven. De bundel telt nog geen driehonderd bladzijden. Elke novelle is dus niet lang... Dat denkt u maar! De heer Haspels, wiens werk in De Gids verscheen, zijn rijmpjes op Transvaal daaronder begrepen, doet de dingetjes bedaard en vertelt op zijn gemak - van niet zeer belangwekkende dingen, maar dat komt er niet op aan. - Het onderwerp is waard wat de schrijver daarvan maakt. En de heer Haspels maakt heel lange dingen van zijn gegevens. Hij doet aan miniatuurschilderen. Hij is de letterkundige Meissonnier, maar van Urkers, niet van Napoleons. Er is humor in zijn werk, maar van de zwaarste soort. Er is ook humor in den titel van den bundel Vreugden van Holland. Nauwgezette recensenten gaan bedenken wat dit nu wel zou willen zeggen, waarom die titel werd gegeven. Zij komen er niet. Het zijn de novellen, brave menschen, de zeven novellen, die de zeven Vreugden van Holland zijn!
| |
Klokjes-luiden, verhalen voor jongens en meisjes, door Christine Doorman, met teekeningen van Adrienne Klinkhamer. Utrecht, W. de Haan (zonder jaartal).
Voor zoover ons bekend is, geniet Christine Doorman het vertrouwen van onze moeders. Dat zal zij dus wel waard wezen. Intusschen, wagen wij het te wijzen op bedenkelijke zoetigheidjes in haar boek. Een kind moet daar niet te veel van krijgen: ‘Klein Liesje is zelf net een vogeltje... Ook is ze net een madeliefje uit de wei; ze heeft net zoo'n mooi goud hartje ook vol zoeten honing voor alles wat leeft (het door ons gecursiveerde is bovendien onzin), (pag. 11); op pagina 30, zijn twee aapjes uit een poppenkast zielsongelukkig, wat toch wel een beetje kras gezegd is; op pagina 43, zitten een jongentje en een meisje te keuvelen. De schrijfster teekent aan: ‘En de zonnestraaltjes die door de boomen gluren beschijnen koesterend Colin's donkeren krullebol en Colette's blonde haren, en de bloempjes weten niet of ze zich in Colin's donkere fonkelende oogen of wel in het lichtende blauw van die van Colette mooier weerspiegelen. (Het door ons gecursiveerde is leelijk-pretentieus gezegd; voor een kind achten wij zulke phrazenmakerij vergif voor den smaak.) Misschien oordeelt Christine Doorman ons te streng, misschien wil zij voor het vervolg wel den raad van ons aannemen toch niet zoo erg zoet te zijn voor kinderen. Dat zoet doen krijgt zoo licht wat van geteem en daaraan hebben gezonde robbedoesen van jongens en meisjes terecht zoo'n hartgrondigen hekel. Zij hooren daarin dadelijk het onechte.
Wat de strekking der verhaaltjes aangaat, die is uitmuntend. Ze zijn opgedragen aan mevrouw C. van der Hucht-Kerkhoven, de voorzitster van den Kinderbond. De uitgever betoonde zich man van smaak en gulheid.
F.L.
|
|