ze dan nog in het ontbloot rapier van haar bruîgom Hette valt. Ja, want van al die historiespel-poppen was Letje, hoewel erg ondeugend, de aardigste, de meest levende en het wordt ook niet duidelijk wat de Villiers eigenlijk wil met zijn rare praatjes.
Met een enkel woord spraken wij over schilderingen. De schrijver schiet aan talent te kort om ons te treffen door zijne beschrijvingen. Daarin ligt niet zijn kracht. Dit blijkt op meer dan ééne bladzijde, doch vooral in het fragment waar het gevecht bij Workum wordt beschreven. De gelegenheid was mooi om eens te laten zien wat hij kan; doch zijn beschrijftalent bleek niet. Ook de gesprekken zijn niet zelden ongelukkig, vooral waar de personen kenschetsende redeneeringen moeten houden en dan heele bladzijden uit boeken schijnen op te dreunen. Trouwens, die gesprekken in historische romans, dat zijn lastige dingen. Men kan die levende oudheden natuurlijk niet laten spreken zooals wij dat in hun omstandigheden zouden doen; want zij spraken anders, vooral waren zij breedsprakiger. Men wil, bovendien, om het historische kleurtje en om te laten zien dat men zelf in den tijd is, nu en dan ereis een oud woordje gebruiken en dan nòg eentje en nòg een. Maar die oude woordjes moeten in antiek geconstrueerde zinnen en die ouderwetsch gebouwde zinnen eischen antwoorden in denzelfden stijl en zoo gaat de natuurlijkheid, ja zelfs het gesprekkarakter heelemaal weg. Daaraan lijden de zeer goede historische romans ook. Het genre is - wel niet gebrekkig - maar afschrikwekkend moeilijk voor den beoefenaar, die over veel kennis en veel smaak moet beschikken om gebruik te kunnen maken van (als hij 't heeft) een zeer zeldzaam talent. De heer Reitsma laat zoo de vertwijfeling spreken: (pag. 143). ‘Ja, ik heb den dood gezocht, want dat behoort toch ook tot het oordeel, dat over mij woedt. Al doodt het langzaam, het noodlot laat niets onafgedaan. Maar wee mij, het drijft mij daarheen, waar ik zelf dooden moet. O, wat ik noodig heb, vergeten, alles vergeten, het blijft uit! Alleen dan voor een korten tijd, als de razernij mij bevangt om bloed te willen zien, spuitende uit gapende, door mij zelf geslagen wonden. Maar als het gevecht
eindigt en de losbarsting uitgewoed heeft, dan komt het monster der herinnering. Dat is de zonde, die ik vervloek, die mij neêrsmakt in 't uiterste van rampzaligheid.’
Dit is te onnatuurlijk voor spreektaal en te slordig voor boekentaal en zoo laat de heer Reitsma nogal dikwijls praten.
Wij mogen Geuzentijd niet in één adem noemen met, bijvoorbeeld, La route d'éméraude, ook te dezer plaatse besproken; maar we hebben op dezen roman de aandacht willen vestigen omdat de schrijver heeft getracht levendig geschetste historische tooneelen te geven, romantische zedenhistorie eenigszins. Hij slaagt er misschien nog eens in goed tot stand te brengen, wat hij pas heeft beproefd met niet meer dan middelmatig succes. Geuzentijd is de uitslag van een belangwekkend pogen, waarvoor wij wel eenige sympathie hebben.
F.L.