| |
| |
| |
Parijsche tentoonstelling.
Door Eugène Bunge.
‘Universeele Parijsche Tentoonstelling’ - het woord klinkt ontzagwekkend. ‘Van 1900’ - 't is alsof de negentien volbrachte eeuwen het nog ontzaggelijker maken. Tegenover dit begrip gevoel ik mij heel klein, bijna huiverig bij het denkbeeld over zoo machtig een onderwerp een causerie te durven beproeven. ‘Porte monumentale’ heet de ingang - dit verpletterende woord is niet geschikt om mijn huivering te verdrijven. ‘Paleizen’ worden de meeste gebouwen er genoemd - ik gevoel mij al kleiner en kleiner, meer en meer aarzelende....
Maar ik wil den stier bij de horens vatten. Kort besloten, vat ik de Universeele Tentoonstelling bij het begin, bij den ingang, bij niets meer of minder dan de ‘Porte monumentale.’
Van de Parijsche groote Boulevards komende, moeten wij, om haar te bereiken, de Place de la Concorde over. Ter linkerzijde de groene terrassen der Tuileriën; rechts de breede middenweg des Champs Elysees, bijna onafzienbaar in het verschiet, uitloopende op den Arc de Triomphe, die in de verte heel klein lijkt; vóór ons de Pont de la Concorde en aan het eind daarvan een eenigszins zonderling gebouw zonder vensters, het Palais Bourbon, 's lands vergaderzaal, anders gezegd de Kamer der volksvertegenwoordiging; ('t moet zich verwonderen, dat de brug, die er heen leidt, de Eendrachts-brug heet). Midden op het plein, een tintje van klassieke oudheid bijzettende, de obelisk van Luxor, statig en stijf, met gouden hieroglyphen, onleesbaar, en een opschrift in het Fransch, duidelijk te kennen gevende, dat Lodewijk Philips, die toch iets voor Frankrijk wilde doen, die naald daar gebracht heeft. Verder een groote fontein, welke zeer fraai is als zij springt en aan de vier hoeken van het plein, twee aan twee, acht stedemaagden, voorstellende de acht grootste steden van Frankrijk, daaronder Straatsburg nog medegerekend, hetwelk door de volgelingen van Derouledè, de Patriotten, met rouwfloers en inmortellen omhangen gehouden wordt, ter herinnering aan de wreede scheuring van 1871. Heel vol menschen schijnt het groote plein niet, maar de ruimte is zoo uitgestrekt.... Eenige groote chars-à-bancs, volgepropt met passagiers, waarvan de dames stofmantels en de heeren geruite grijze complets dragen en petten op hun hoofd en pijpen in hun mond hebben, betuigen, dat de tentoonstellings-vreemdelingen, met meer ongeduld verwacht dan de voorjaarzwaluwen, aangekomen zijn. De wagens gelijken precies op die, welke wij dagelijks naar de wedrennen zien rijden en eveneens gelijk haringen in een ton zitten de menschen er opeengepakt, maar zonder op een bepaald voornaam uiterlijk
| |
| |
te kunnen bogen, doen de Cooks-reizigers zich toch niets beter voor dan het wedrenpubliek, dat er bepaald schunnig uitziet. Men kan zich er niet in vergissen: wij hebben hier wel echte buitenlanders, tentoonstellings-klanten, voor ons.
Om op de Place de la Concorde de ‘Porte Monumentale’ der Tentoonstelling te vinden - moet men er eenvoudig naar zoeken. Zij bevindt zich rechts, aan het verste einde (van de Boulevards gerekend) in een hoek. In een hoek. Voor de Tentoonstelling is afgestaan een stukje van de Champs Elyseés, of om geheel juist te zijn, de Cours la Reine, een strook die op het plein beginnende, langs de Seine loopt. Natuurlijk is de strook, hoewel zij in eene andere omgeving aanzienlijk zou schijnen, in verhouding tot de geheele breedte van plein en Champs Elyseés vrij smal en dat is maar goed ook omdat er Parijzenaars bestaan, die niet aan de tentoonstelling mee doen en wel gaarne hun Champs Elyseés willen behouden. Staande voor die betrekkelijk smalle strook en haar geheele breedte niet eens kunnende innemen, moest de ingangspoort noodwendig minder in het oog loopen, minder indrukwekkend zijn. Wij wisten, haar op de Place de la Concorde te moeten vinden; wij hadden verwacht, dat onze aandacht dadelijk als wij op het plein kwamen, getrokken zou worden door zoo'n monument. Dat valt tegen. Die tegenvaller laat zich zeer voldoende uit de plaatselijke gesteldheid verklaren. Het kon niet anders, dáár. Maar, vragen wij dan, waarom de Porte Monumentale dan dáár geplaatst? waarom de hoofdingang niet gemaakt midden in de Champs Elyseés, waar vroeger het Paleis de l'Industrie stond en waar nu een der gewone, andere tentoonstellingsingangen is? Waarom?, vraag ik als leek. Misschien bestaan er technische bezwaren, die ik niet kan doorgronden. Die niet kennende, blijf ik het jammer vinden, dat de Porte Monumentale niet vóór de Avenue-Nicolas II, vóór de brug Alexander III, uitloopende op de imposante perspectief tot aan de Invalides - waaraan wij straks zullen komen - voor het front staat.
Vóór ik aan de Porte Monumentale of aan welken tentoonstellings-ingang ook kom; vóór ik zelfs een omnibus bestijg, die van heinde en verre in de richting der tentoonstelling vertrekt, heb ik herhaalde aanvallen te doorstaan. Het geslacht ‘camelot’ is in de nabijheid en zelfs verre van de tentoonstelling in al zijn geuren en kleuren vertegenwoordigd. Gij kent den Parijschen ‘camelot’ misschien van naam, hij is befaamd genoeg, 't is de Parijsche straatventer, die tot vermaak der voorbijgangers en tot wanhoop der politie, wie hij aanhoudend poetsen speelt, in de open lucht, liefst op drukke punten, allerlei, meestal waardelooze artikeltjes aan den man brengt, daarbij géholpen, door eene gansch eigendommelijke welbespraaktheid, die noch in de Fransche Kamer, noch in de Académie Française haars gelijke vindt. Met graagte wierp hij zich op het tentoonstellings-entréekaartje, dat, even universeel als de tentoonstelling zelve, van een universeel debiet verzekerd is en zich buitendien van 's mans gewone artikelen, necessairetjes, kleinodiën en andere min oorbare voorwerpen onderscheidt door eenige waarde te bezitten. Die werkelijke waarde schijnt zelfs de welbespraaktheid van den camelot van streek te
| |
| |
brengen, althans deze verstomt en om het aan te prijzen weet hij niet anders te vinden dan een eentonig: ‘Qui n'a pas son ticket? Voila des tickets.’ Verdere aanbeveling of uiteenzetting acht hij overbodig. Of, begrijpende, dat hij met menschen te doen heeft, die hem toch niet verstaan, zegt hij heelemaal niets.
Reeds straten van te voren, lang voor ik op de Place de la Concorde kom, ontmoet ik den eersten, op bezoekers loerenden kaartjes-verkooper. Van daar de breede Place de la Concorde over tot aan den ingang, wordt hun aantal grooter en grooter. Er zijn er van allerlei slag, van allerlei leeftijd, van beider geslacht; velen onder hen behooren ongetwijfeld niet tot de gilde en hebben dit nieuwe baantje, ter vervanging van een ander, of van in 't geheel geen baantje, bij de hand genomen om het ontbrekende stuk brood te verdienen: het ‘boniment’ (de woordenrijke aanprijzing) onnoodig zijnde, staat het vak, wat dat aangaat, open voor iedereen. Gezegende tentoonstelling!
Entrée-kaartjes-verkoopers.
Hoe verschillend ook in alle opzichten: in één opzicht stemmen de kaartjes-verkoopers - die ik een oogenblik gadesla, want dit voorspel der tentoonstelling komt mij curieus voor - met weinig uitzonderingen overeen te stemmen. Zij leggen een opmerkelijk verstand van zaken aan den dag, en in verband daarmede kondigt bijna geen van allen tegelijk met zijn waar den prijs aan. Daarmede wacht hij tot dat een reflectant hem gehoor heeft gegeven en de onderhandelingen begonnen zijn. Dan bewonder ik in dezen schamelen koopman de menschenkennis, òf aangeboren, òf in zoo korten tijd opgedaan. Hij kent zijn koppen en een vluchtige blik vólstaat om den kooper te schatten en een vraagprijs vast te stellen. Hij vraagt verschillende prijzen, waarvan het minimum vijf-en-vijftig centimes bedraagt. Als hij het durft wagen, op gevaar af van de geheele zaak te zien afspringen, schroeft hij op tot een franc. Kleeding, min of meer welgedaan uiterlijk, min of meer joviale stemming, zijn zoovele factoren voor zijne rassche en meestal juiste berekening. Er zijn er ongetwijfeld nog vele anderen, die
| |
| |
zijn scherpziend oog waarneemt en die aan den leek ontgaan - wat ook maar gelukkig is daar anders de eerste de beste deze specialiteit zoude gaan beoefenen - ten minste aan een bijna armoedig gekleed man, dien ik nauwelijks op vijf-en-vijftig centimes getaxeerd had, hoor ik tachtig eentimes vragen en de zaak komt in orde, waaruit ik alweer leer, dat de kleeren niet altijd den man maken, wat de camelot beter begrepen had dan ik.
Dezen winter is te Parijs sterk te velde getrokken tegen de kaartjes-verkoopers, die u aan den ingang der Parijsche schouwburgen lastig vallen om u schouwburgkaartjes, zoogenaamd ‘moins cher qu'au bureau’ op te dringen. Men heeft gejammerd over de opkooperij, over last voor en over exploitatie van het publiek, daarbij vergetende, dat het eene opkooperij is evenals die van eenige andere waar, voor rekening en risico der ondernemers, en dat de schouwburg-liefhebbers soms heel blijde zijn om zelfs voor hoogeren prijs bij de opkoopers eene plaats te kunnen krijgen. Misschien zullen prikkelbare lieden zich ook nog eens beklagen over de arme tentoonstelling-kaartjes verkoopers, die ons aan de ingangen belagen. Men late hen ongemoeid; die luidjes verdienen den kost niet zonder moeite. Zij hebben te rekenen met veel onderlinge concurrentie en ook met een kiosk vlak voor den ingang, waar door officieelen verkoop de kaartjes worden aangeboden. Bergen goud verdienen kunnen zij moeilijk; de engros handelaars verhandelen de kaartjes voor circa zeven-en-veertig francs per duizend, de tweede hand verkoopt ze hun voor vijftig francs per honderd; alle gunstige toevallen medegerekend, kunnen zij en detail moeilijk op een hoogeren doorsneeprijs komen dan zestig centimes. Gesteld al, dat zij een omzet kan bereiken van honderd stuks per dag, wat een hunner mij zeer bevredigend noemde, dan zullen zij na de tentoonstelling nog moeilijk van hun renten kunnen gaan leven.
In het belang der tentoonstelling van het algemeen en van het hunne in het bizonder verheug ik mij, terwijl ik de Place de la Concorde oversteek, oprechtelijk in het aantal reusachtige Jan pleziers met vreemdelingen volgeladen, die over het plein rijden, bij geene expositie mogen ontbreken en wier hoeveelheid een soort van thermometer is voor het succes.
De ‘Porte Monumentale.’ Wij zijn er. Wij staan er voor en ik vraag mij af, of ik haar ‘monumentale’ kan vinden. Neen, fluister ik mij zelven toe. Misschien ben ik, zoo sprekende, onder den invloed der oneerbiedige spotternijen, welke in de Parijsche gezelschappen schering en inslag waren en nu een weinig verflauwen omdat niets te Parijs lang duurt. Die Parijsche scherts ontziet niets! Na het opstootje te Auteuil, een jaar geleden, spotte zij met het hoofddeksel van het Hoofd van den staat, nu spot zij met de Monumentale poort van de Universeele tentoonstelling. Zij noemt haar een ‘Salamandre’, zoo'n onnoozel steenkolen-verslindend kacheltje, vanwege zekere overeenkomst tusschen den boogvormigen inhang en het koepelvormige achtergedeelte van beiden. Oneerbiedig en onjuist - een salamander-kacheltje is het niet. Zoo'n kacheltje ziet zwart, onvriendelijk zwart en de monumentale poort ziet helder van kleur, licht blauw, vriendelijk en smakelijk, helder en licht. Men zou er in
| |
| |
bijten. Zij is ingelegd met kleine heerlijke lichtroode en bruine stukjes, waaruit - als eenmaal de electriciteit geheel in orde komt - licht zal moeten stralen en die er vooreerst lekkerder uitzien dan krenten en sucade. Men vraagt zich af, welke monumentale suikerbakker hier, om de beschaafde wereld te overbluffen, bezig geweest is met een monumentaal vervaarlijk ‘pièce montée’.
Boven op staat eene groote figuur: de ‘Parisienne.’ De snoepachtigheid dezer dames kennende, prijst men zich gelukkig, dat de Parisienne, daar boven op die poort, vijf en twintig meter hoog staat, in plaats van er vóór te staan. Zij had geen weerstand kunnen bieden aan de verzoeking om er in te happen en in de zes maanden, welke de tentoonstelling moet duren, zou er niet veel van overgebleven zijn. Wij hadden haar die versnapering
De ‘Porte monumentale’.
niet gegund, want, eerlijk gezegd, zij bevalt ons maar half. Geen allegorische figuur, geen Vredemaagd of zoo iets, daar boven op te zetten, dat was nu eenmaal besloten en, hoewel ons ministerie naderhand voor de verschrikkelijke verantwoordelijkheid terugdeinsde, moest het daarbij blijven. Dus dát is de kwestie niet. Maar eenmaal eene Parisienne hebbende, had men ook gaarne eene gunstige voorstelling van de Parisienne gehad op die eereplaats, geen houterige pop zonder bevalligheid, die een gebaar maakt, waarvan men niet recht kan zien wat het beteekent en dat in allen gevalle allerminst lijkt op wat het had behooren te wezen: een sierlijke, gracieuse en tevens waardige beweging, uitnoodigende om binnen te treden. Het mooiste van de pop is nog haar lange bontmantel, vervaardigd naar het model van een onzer eerste dames-tailleurs, toch maar half voegende bij de poort van room-ijs, en waarin
| |
| |
zij het benauwd moet hebben gedurende de hitte der zomermaanden; het al te lang koude voorjaar, waarvan wij te lijden hadden, en dat zij misschien voorzien heeft, kan toch niet den heelen zomer duren. Onze teekenaar heeft mij toevertrouwd, dat hij niet juist om haar artistiek scheen een aparte teekening gemaakt heeft van deze dame.
Na nog een blik geworpen te hebben op een gouden Gallisch haantje, aan den voet der Parisienne in de zon schitterende, zijn vleugels ontvouwende en Victorie kraaiende, maar op de min uitdagende, bijna bescheiden wijze, waarop de Gallische haantjes dat in den laatsten tijd plegen te doen, gaan wij binnen.
Te verdringen behoeven wij ons niet aan den ingang; zelfs op de allerdrukste dagen zal daarvoor weinig nood zijn. Op de Place de la Concorde vonden wij aan ieder der vier hoeken twee stedemaagden, dus acht in het geheel. Hier aan den hoofdingang der tentoonstelling lezen wij de namen der zestien belangrijkste fransche steden - zónder Straatsburg wel te verstaan, om geschiedkundig juist te blijven en de patriotten geen gelegenheid te geven tot manifesteeren - en onder iedere stad staan niet twee maagden, maar twee mannen, ieder aan een tourniquet. Dus twee-en-dertig ingangen.
Gij hebt niet voor ieder tourniquet een entreekaartje noodig, maar zoudt u toch schromelijk bedriegen door u te verbeelden, dat gij steeds met één enkel entreekaartje binnenkwaamt. Op sommige dagen en uren kan het twee en meer kaartjes kosten; zoo b.v. altijd 's morgens tusschen 8-10 uur twee, waarvan nog niemand de reden begrepen heeft. Hier raken wij aan een teere kwestie. Hoe zeer er op administratie en regeering gescholden, hoe dikwijls het woord afzetterij gebezigd is naar aanleiding van dat heffen van meerdere kaartjes, daarvan waag ik evenmin een denkbeeld te geven als van de grootschheid der Porte Monumentale. De groote grief was deze: men had indertijd een groot aantal tentoonstellingsbons voor den nominalen prijs van twintig francs uitgegeven; aan die bons waren twintig ‘tickets d'entrée’ gehecht; de koopers der bons, veelal kleine luidjes, hadden ze aangeschaft in het vertrouwen daardoor twintig maal naar de tentoonstelling te kunnen gaan, en nu kwamen ze bedrogen uit, bedrogen als altijd. Men sprong in de bres voor het eeuwig geschoren schaap, den kleinen man. Eertijds heette het ‘ne touchez pas à la reine’, tegenwoordig vervult de kleine man die rol van ‘kruidje roer me niet’. Het klinkt en kleedt goed, den kleinen man te verdedigen; 't is inderdaad een nobele taak als het met oprechtheid gebeurt. In het onderhavige geval moge het met oprechtheid gebeurd zijn, met juistheid niet, want op de kaartjes staat duidelijk ‘ticket d'entrée’, niet ‘entrée’ en bij de tentoonstelling van 1889 zijn ook vaak meerdere kaartjes verlangd.
Heeft de kleine man zich dus verbeeld, dat hij met de twintig tickets twintig malen binnen kon, onverschillig op welke dagen en uren, dan heeft hij zich den toestand anders gedroomd dan die vroeger ook geweest is - en 't is heel jammer voor hem, maar eigen schuld. Bij groote gelegenheden, bij schitterende avondfeesten (als de electriciteit ooit eens geheel in orde komt!) meer dan één kaartje, - redelijkerwijs kan men daar niets tegen hebben.
| |
| |
's Morgens voor tienen twee kaartjes te heffen, is geen afzetterij, 't is eenvoudig een flauwe grap om te doen gelooven, dat er dan iets bizonders aan de hand is; een aardigheid, waar niemand in behoeft te loopen, want welke onnoozelen kunnen op de dagelijksche schoonmaak gesteld en volstrekt tegenwoordig willen zijn als de heele tentoonstelling en négligé is, met uitzondering alleen van de juffrouw op de poort, die altijd haar wintermantel aanhoudt?
Dadelijk na den ingang genieten wij van het heerlijke lommer van kastanjelanen. Zij behooren nú wel bij de tentoonstelling, maar zijn er niet expresselijk voor vervaardigd. Zij maken deel uit van de Parijsche Champs Elysees, waaraan de tentoonstelling ze ontnam. Had de Tentoonstelling zich nog bepaald, om een gedeelte der Elyseesche Velden met en benevens de daarop staande boomen voor den tijd van het feest van de Parijsche bevolking te leenen en die naderhand ongeschonden terug te geven, er bestond geen reden tot klagen, helaas echter heeft de groote omhaal een aantal der boomen, waaraan de Parijzenaars zoo zeer gehecht zijn, en die niet teruggeven zullen worden, doen vallen - om niet eens te spreken, van wat hier in de buurt en elders ten onderste boven geworpen is. Ook dat heeft Parijs voor zijn bezoekers over gehad: gewillig betaalt ieder Parijzenaar, (wat de Champs Elysées gaan allen Parijzenaars nauw aan het hart), dezen cijns van gastvrijheid.
Behalve de fraaie lanen van flinke, dichtbebladerde, welige boomen (iedere Parijsche boom wordt zorgvuldig opgepast en staat met een kleine lijfrente op de jaarlijksche begrooting) vinden wij schoon plantsoen, prachtige peken van heesters en bloemen, afgezet door frisch groen gras. Om de voltooiing der tentoonstelling, die te laat klaar was - wij raken hier alweer aan een teer punt, en zullen 't maar ongemerkt voorbijgaan - te bespoedigen, zijn kunststukken gedaan; daarbij werd het grootste wonderwerk verricht, of, on den modeterm te bezigen, het record van verrassende snelheid behaald, door de tuinlieden, die in den letterlijken zin van het woord getooverd hebben. Waar niets dan zandvlakten en modderpoelen te zien waren, verrees in een oogwenk een park, een tuin; wij hebben daarvan voorbeelden bijgewoond, gelijk aan ‘changements à vue’ op het best georganiseerde tooneel. Toch werd het goed gedaan, smaakvol en goed. De grootste heesters, ware boomen, zijn met groote voorzorgen overgepoot, alsof 't kleine plantjes waren en zij leven voort, een waren lusthof vormende van de verscheidenste, ten deele zeldzame gewassen. Voor wie er oog voor heeft, is dit alles zeker een der voornaamste bekoorlijkheden der Parijsche tentoonstelling; ging men na, waarom men haar zoo bevallig en vriendelijk vindt, men zou het voor een groot deel danken aan de boomen. In dit opzicht werkte het gekozen terrein gelukkig mede; de kastanjelanen der Champs Elysées schonken niet de eenige voorandene boomen, ook op het Trocaderoplein, het Champs de Mars, de place des Invalides waren er aanwezig, die met zekere andere gegevens, rotspartitjes, vijvertjes, de elementen vormden voor eene decoratie, waarvan de handigheid en de smaak der hoveniers, ondersteund door de rijke bloemen- | |
| |
kassen der stad Parijs, iets verrukkelijks heeft weten samen te stellen. Van den Hoofdingang tot aan den Brug-Alexander III geven zij hiervan een der schoonste proeven.
Tot de Brug-Alexander III gevorderd, verliezen wij de oneerbiedige spotzucht, straks, aan den ingang ondervonden, eensklaps Hoe heb ik straks zoo oneerbiedig kunnen spreken? Hier is de aanblik waarlijk grootsch en tevens zeldzaam bekoorlijk. Ik geraak onder den indruk. Om mijn gevoelens weer te geven, zoek ik naar woorden... De hoofdingang der tentoonstelling bevindt zich - zeide ik het reeds? - aan den bij den rechter Seine-oever gelegen hoek der
Gezicht van af de brug Alexander III.
place de la Concorde, hij wordt ingesloten door den Champs-Elysées en den stroom, wij zijn evenwijdig met beiden opgewandeld en bevinden ons dus thans aan den voet der Alexander III-brug, op den rechteroever. Van dezen aanblik geeft onze teekenaar u een beeld. Gij staat op de beroemde brug, waarvan de eerste steen door Czaar Nicolaas en President Felix Faure gezamenlijk gelegd werd en die door geestdriftvolle Franschen gaarne voor een gedenkteeken der fransch-russische alliantie aangezien wordt. Zij bestaat verder uit slechts één enkelen boog, die trotsch de Seine overspant en het in het midden, rivier afwaarts, aangebrachte figuurtje van riviernimphen of iets dergelijks, niet noodig had om indruk te maken, evenmin als de
| |
| |
gedenkplaat waarop te lezen staat, dat genoemde Czaar en President er den eersten steen van legden, gevolgd door een ander dito inschrift, vermeldende dat president Loubet hem inwijdde. De vier gevleugelde gouden rossen, aan de hoeken der brug, schitteren in de zon, evenals straks het gouden haantje, en grootscher dan dit. Zij maken ongemeen effect. Doorsneden door een aantal rappe stoombootjes, die duizenden af en aan voeren, rolt de breede Seine-stroom zijne golfjes daaronder door, lichtgroen - bijna doorschijnend. 't Is dezelfde Seine, die in zulk een slechten reuk staat, wier wateren, bezoedeld door de riolen en faecalieên der wereldstad, berucht zijn om hun onreinheid. Een droppel Seinewater, bekeken door het microscoop vertoont een weerzinwekkende, verschrikkende wereld van krioelende microben en bacterieën; als rivier vormen milliarden dier droppels de schoonste tooi. Wat als drinkwater afschuwelijk is, kan als decoratie heerlijk zijn.
Het lijdt geen twijfel: zonder de Seine, die zich door de verrezen wonderwereld, welke de Parijsche tentoonstelling heet, heen kronkelt, had men nimmer zulk een geheel bereikt. De tentoonstelling, verrijzende aan de beide oevers van den vloed, ontleent aan zijne kabbelende glinsterende, schijnbaar heldere wateren een eigenaardig schoon, eene bezieling bijna; in dit opzicht had men wat het terrein betreft geen gelukkiger greep kunnen doen. Ver, links en rechts, kunnen wij de rivier met het oog volgen; aan beide zijden een tal van bruggen, waarop, in de verte, de voorbijgangers ons nietig voorkomen. Voor ons uit wordt ons oog geboeid door eene heerlijke perspectief. De brug af kijkende, tusschen de paleizen van het Invaliden-plein door, blijft het eerst rusten op de gulden koepels voor het Hotel des Invalides. Waarlijk, dat is schoon. Bij dezen aanblik, en dit is niet het eenige, heb ik naïve lieden, die niet wisten dat in alle omstandigheden ijskoude onverschilligheid voegt, onwillekeurig een kreet van verrukking hooren slaken. Ik heb mij verheugd in hun enthousiasme, waarmede zij bespottelijk waren in de schatting van onze geblaseerde modewereld, en hún heb ik gelijk gegeven. Inderdaad het woord is dikwijls gebruikt, maar het vloeit weer uit de pen, want geen ander kan de werkelijkheid beter weergeven - een tooverwereld schijnt hier uit de golven opgedoken te zijn. Die lieden hadden wellicht eens gedroomd van de omgeving, waarin een sprookje uit de Duizend en één Nacht zou kunnen spelen? Zij stonden versteld haar in al hare tintelende pracht in werkelijkheid te aanschouwen.
‘Paleizen’, schreven wij straks, minder deed de tentoonstelling het niet. Het woord was niet te trotsch gekozen, paleizen zijn het in werkelijkheid, die zich rondom ons verheffen en, te midden der bekende wereldstad Parijs, als een nieuwe en onbekende, grillige en veelbelovende stad vormen van louter vorstelijke gebouwen, verschillend van constructie en bouwstijl, velen reusachtig van afmetingen, allen kunst- en smaakvol in hunne verscheidenheid, verblindend in hunne smettelooze nieuwheid. Luchtig en oppervlakkig opgetròkken misschien, maar ook niet gebouwd voor de eeuwigheid.
Die van het Invaliden plein, welke wij voor ons zien, bevatten alles wat op de inrichting eener woning betrekking heeft.
| |
| |
Rechts - een tweede teekening geeft u dien blik - zien wij in de eerste plaats, langs de Seine, hunne gevels spiegelende in het water, die zeldzame aaneenschakeling van gebouwen, waaraan men met recht den naam van Rue des Nations heeft gegeven. Straat der Volken inderdaad, want de meest verschillende natiën hebben er aan medegewerkt. Ieder daarvan heeft er haar afzonderlijk gebouw, vervaardigd in haar eigen stijl, zooveel mogelijk de karakteristieke type van het land weergevende. Nederland ontbreekt hier, maar in goed gezelschap: het Frankrijk zoo dierbare Rusland ontbreekt er óók en luisterrijk zal Nederland zijn schade weten intehalen met zijn Hindoe-tempel en zijn twee Sumatrahuizen, op het Trocaderoplein, waarover wij een andermaal zullen spreken. De Rue des Nations vormt wel de grilligste verzameling van koepels, spitsen, terrassen, torens en zuilen, die men zich kan
Tweede gezicht Seine-afwaarts.
voorstellen. 't Kon niet anders, waar iedereen zijn best deed om zoo typisch mogelijk voor den dag te komen en tevens 't schoonste te leveren om zijn landaard eer aan te doen. 't Is met opzet allerbontst door elkander geworpen; dit cosmopolitische samenwerken vormt een verbijsterende pot-pourri van bouwstijlen, oude en nieuwe, degelijke en fantastische. Naast Italie's schoon paviljoen, het paleis der Doges van Venetië weergevende, de massieve Vereenigde Staten van Noord-Amerika; van Duitschland een Oud-Beiersche woning met ‘sinnige’ oud-duitsche inschriften, van België 't kunstvol stadhuis van Oudenaerde, van Noorwegen zijn eenvoudig houten huis, van het kleine, groote menschig Monaco een kasteel, dat wel eene forteres lijkt. Bont en schel tegen elkander afstekende als de vlaggen, staan deze gebouwen en nog zoovele andere evenzeer uiteenloopende daar broederlijk naast elkander, één
| |
| |
enkele straat vormende, ja aan elkander gehecht, door eene langs de Seine loopende borstwering, die in de geheele lengte der straat een terras besluit. Daarop circuleert de menigte, niet minder afwisselende in kleuren als gebouwen en vlaggen, en dán van hier, dán van dáár klinkt eene muziek, die ook al weer alle overeenstemming mist.
Onder het terras maken een reeks van cafés goede zaken, of trachten zij althans goede zaken te maken, want zij klagen bitter, dat de plaatsen hun tot buitensporig hooge prijzen verhuurd en vele beloften (o.a. de tijdige levering van electrisch licht enz.) niet gehouden zijn. Misschien zullen zij toch nog op hun kosten komen; bijna het geheele Parijsche boulevard koffiehuispubliek is hier heen verhuisd. In gewone tijden plegen een aantal Parijzenaars en daaronder velen, die in zekeren zin den toon aangeven, kunstenaars, letterkundigen en journalisten (wat niet altijd 't zelfde is, vooral niet te Parijs) in zekere koffiehuizen der Boulevards te verschijnen op het uur van het ‘aperitif’ (absinth of iets dergelijks), wat men in Nederland het bitteruur zou kunnen noemen. Men weet, dat men die bekende mannen dan in dit of dat vast koffiehuis kan vinden; ze maken er hun societeit van. Ter eere van de Tentoonstelling nemen ze nu op dien tijd van den dag hun intrek in de gezegde café's langs de Seine en daar een aantal andere ‘boulevardiers’ evenzeer zullen doen, óf omdat ze gewend zijn den stroom te volgen, óf om zich het air te geven van óók kunstenaars, letterkundigen of journalisten te zijn, kunnen die koffiehuizen toch nog wel geld verdienen. Te meer omdat provincialen en vreemdelingen zich vermoedelijk wel bij hem aan zullen sluiten als zij vernemen, dat de mode daartoe en nergens anders heen leidt. Over de Rue des Nations heen zien wij aan den gezichteinder den spichtigen Eiffeltoren, die er van 1889 nog altijd staat, en, aan den overkant der Seine, de gebouwen van het Trocaderoplein met het Trocadero op den achtergrond. Een verschiet vol gebouwen nog, niet in alle bezonderheden te onderscheiden, veel belovend en ook een weinig verbijsterend in hunne afmetingen en in hun overvloed.
Wij willen even achter ons omkijken, wat onze teekenaar moeilijk kon doen. Aansluitende aan de brug Alexander III, achter ons, loopt (nog altijd op het tentoonstellingsterrein en tot aan den ingang der Champs Elysées), de breede Avenue Nicolas II, alweer ter eere der Russische vrienden aldus genaamd. Aan weerszijden, met heerlijke bloemperken er voor, de twee Paleizen voor Schoone Kunsten, het groote Paleis, waarin de tentoonstelling der schilder- en beeldhouwwerken van de hedendaagsche kunstenaars van alle landen, en het kleine, schooner wellicht, met een hoogst interessante expositie van de Fransche kunst in den loop der eeuwen.
Aan dezen ingang, die ditmaal voor ons een uitgang zal zijn, gekomen, betreuren wij nogmaals, dat niet hier de Hoofd-ingang - en wel een andere, meer imposante Hoofd-ingang - werd geplaatst. Hier, namelijk midden in de Champs Elysées, met de wonderschoone perspectief over de Avenue Nicolas II, de brug Alexander III en de place des Invalides - dus van de Champs
| |
| |
Elysées tot aan het Hotel des Invalides in eens dóór -, het allerschoonste gezichtspunt uit de geheele tentoonstelling wellicht. Misschien heeft men de bezoekers niet onmiddellijk willen verblinden door zulk een blik, die niet te overtreffen, moeilijk te evenaren ware geweest. Zij zouden dan te veeleischend geworden zijn, dáárna niets meer mooi hebben gevonden. Nu bestaat daarvoor geen gevaar; als zij door de Porte Monumentale binnen kwamen, zullen noch door dit monument zelf, noch door de plaatsing daarvan, hun verwachtingen te hoog gespannen zijn. Zij blijven vatbaar voor bewondering. Misschien is het maar beter zóó.
Wij staan weer buiten de Tentoonstelling, ongeveer op die hoogte der Champs Elysées, waar het tot 't paleis van den President der Republiek behoorende park er op uitkomt. Op den breeden rij-weg spoeden honderden rijtuigen, al te vaak afgewisseld door stuivende en krassende automobiles, zich voort zoo ver het oog kan reiken, dezen naar de zijde van den Arc de Triomphe en het Bois de Boulogne, genen naar de Place de la Concorde, stadswaarts. Zes, acht reien vormen zij naast elkander; zij woelen door elkander heen, halen elkander in, rijden elkander voorbij, de schamele ‘sapins’ of ‘fiacres,’ de opgepoetste per maand of per dag verhuurde ‘voitures de remise,’ de eigen, rijke ‘huits-ressorts;’ zij schijnen een wedren te houden, met een zenuwachtige haast, een ijver alsof 't heel wat anders gold dan hetgeen zij allen najagen: het genot. En onder het lommer der kastanjeboomen - Parijs heeft er overgehouden buiten de tentoonstelling - onder het dicht gebladerte der ter openbare beschikking gebleven lanen, is het als altijd kindervreugd. Daar in de Champs Elysées, hun gewone plaats van bijeenkomst, zijn de Parijsche kleinen samengebracht door hunne moeders, of, zoo die het met tentoonstelling, modemagazijnen of bezoeken te volhandig hadden, door de dienstmeisjes of minnen. Zij spelen er, rijden er in de bokkenwagentjes of in de mallemolens, springen er touwtje of bakken er zandtaartjes, ongevoelig voor de Paleizen der Universeele Parijsche Tentoonstelling van 1900.
|
|