| |
| |
[pagina t.o. 481]
[p. t.o. 481] | |
La Voix du Mal (naar een schilderij).
| |
| |
| |
Georges de Feure
(van Sluyters).
Door Bulée.
Georges de Feure (Van Sluyters).
‘Tout homme qui n'a pas son monde intérieur à traduire n'est pas un artiste’. Théophile Gautier. (Du beau dans l'art).
‘De artist geeft en ontvangt. Zoo de type der schoonheid in zijn geest bestaat in den toestand van ideaal, ontleent hij aan de natuur teekenen die hij noodig heeft om hen uit te drukken. Deze teekenen vervormt hij: hij voegt er aan toe en hij neemt er van af, volgens den aard van zijn gedachte, zoodat een
| |
| |
voorwerp dat, in de werkelijkheid, in geenen deele de aandacht zou trekken, belangrijkheid en bekoring aanneemt doordat het voorgesteld is; want de opofferingen en de leugens van den schilder hebben hem gevoel, passie, stijl en schoonheid gegeven’.
Deze gedachten van den voortreffelijken schilder met woorden, die de heerlijkheden van Stamboel en den Gouden Hoorn dubbel schoon heeft voorgesteld omdat ook hij, bij de beschrijving er van, was ‘de artist die geeft en ontvangt’ - deze gedachten van Théophile Gautier komen mij telkens in de gedachte, wanneer ik sta voor het werk van een kunstenaar in wiens scheppingen ik de vier genoemde gaven, door ‘de opofferingen en de leugens’ hem bedeeld, in harmonische vereeniging zie.
Meer dan ooit was dit het geval, toen ik, eenige dagen geleden, werd gesteld voor een reeks werken van onzen landgenoot Georges de Feure, waarin zich het beste bevond van wat deze jonge, zeer personeele schilder in zijn nog kort artistiek streven heeft voortgebracht.
Tien jaren geleden nog was De Feure een onbekende hier - hij was kort te voren, na een zeer bewogen jeugd, te Parijs aangekomen, om met penseel en teekenstift zich een weg te banen naar den top van den zeer moeilijk te beklimmen berg der kunst, waarop plaats is voor velen, maar dien heel wat minder bereiken dan het aantal is van hen die gelooven er te zijn aangekomen. En nu... is hij een goed eind op weg naar boven; halfweg heeft hij al lang achter zich gelaten, en reeds mag van hem gezegd worden dat hij behoort tot diegenen wier werk noodzakelijk invloed moet uitoefenen op het werk van hen die nakomen.
De Feures kunst is in de hoogste mate intellektueel. Dit toonde hij onmiddellijk toen hij met vijf schilderijen op den Salon du Champ de Mars van 1895, de eerste maal dat hij voor het groote publiek exposeerde, de opmerkzaamheid der kritiek trok als ‘een der jongeren die de meest ernstige beloften geven’. En laat ik er zonder aarzelen aan mogen toevoegen dat hij zijn beloften gehouden heeft.
Het doek dat van deze vijf het meest werd opgemerkt was La Voix du Mal, voorstellende een in het donker gekleede vrouw met een nobel ernstig profiel, op wier gelaat de inwendige strijd van een gefolterde ziel te lezen is; achter haar, in sober landschap, wordt in een tweetal liggende naaktfiguren de onreine wellust uitgedrukt die ontwaakt in het gemoed van de toekomstige zondares.
Nog heden mag van deze schilderij gezegd worden, dat het tot het beste behoort van wat De Feure heeft voortgebracht.
La Voix du Mal, Convoitise, Luxure, allen symbolische voorstellingen, die op heldere wijze ieder voor zich een beeld geven van de intiemste hartstochten van het menschelijk wezen, stelde De Feure onmiddellijk buiten - laat ik liever zegen ‘boven’, om getrouw te blijven aan mijn beeld van den stijgenden weg dien hij sedert volgt - den breeden kring van de groote meerderheid zijner mede-exposanten op dien Salon; zelfs onderscheiden zij hem gunstig van die andere moderne aesthetieken, die, zich op symbolisme, idealisme,
| |
| |
Imaginez Diane en galant équipage (oorspronkelijke teekening).
| |
| |
mysticisme, prae-raphaëlisme beroepend, in nevelen rondtasten of met tegen waarheid en natuur strijdende vormen, abstracte gedachten, wier omlijningen voor hun eigen oogen dikwijls veel aan duidelijkheid te wenschen overlaten, zoeken uit te beelden.
De Feure is duidelijk in zijn lijnen - vreemdsoortig, vindend zijn onderwerpen, meestal waar anderen de hunnen niet zoeken zouden... omdat zij niet durven; kwetsend dikwijls voor onze eigenliefde en ons respekt voor wat wij van huis uit gewoon zijn met een zekere mate van ontzag te beschouwen - hij is ongemeen harmonisch in zijn kleuren en tinten.
Brugge (naar een lithographie).
In al zijn werken is de vrouw het centrum, de draagster van een gedachte, een gevoel, een gril, een opwelling, meermalen de verpersoonlijking van een bloem. Maar, op enkele uitzonderingen na, toont hij ons in die vrouw (zoo wordt, terecht, De Feure aan de lezers van het laatste nommer van den Figaro Illustré, dat wat de illustratie betreft, geheel aan zijn werken is ontleend voorgesteld) l'être de raffinemant et de volupté, de satanisme et de mystère, in wier oogen wij iets lezen dat aantrekt met magische kracht, maar tevens voor een wijle vervreemdt van wat wij, onverwoestbaar, in ons voelen sluimeren, of waken, aan liefde van voorheen, toen het drieëenig ideaal der vrouw voor ons in moeder-bruid-zuster een heiligen vorm aannam.
| |
| |
De Feure komt mij voor als een dier persoonlijke, onafhankelijke artisten, die zonder zich te storen aan het oordeel der menigte, alleen zich laten leiden door hun eigen inwendigen drang, resultaat van zelfstandige, vrije waarneming. Leerling van... niemand, heeft hij veel voordeel getrokken van de terechtwijzingen van Puvis de Chavannes, die onzen jongen landgenoot zeer vriendschappelijk gezind was, en die hem dikwijls des morgens, wanneer hij op weg
L'Ecu du Diable (naar een aquarel).
ging van zijn huislijk atelier op de Place Pigalle naar zijn groot atelier in de Avenue de Villiers, eenige oogenblikken kwam opzoeken en hem dan in zijn werk raad kwam geven. Zoo kunnen wij iets van den grooten meester terug vinden in het werk van De Feure, al ware het maar de atmosfeer waarin vele schilderijen van deze zich baden. In zijn sterk uitgesproken dekoratieve tendenz valt te weinig een familietrek waar te nemen met de voortreffelijke
| |
| |
muurschilderingen van het Panthéon te Parijs en van de bibliotheek te Boston, dan dat er hier van navolging moge gesproken worden.
En al mogen nu, volgens De Feures eigen woorden, daarvóór of tegelijk daarmede groote meesters van vroegere perioden, als Giotto's leerling die op de muren van het Campo-Santo te Pisa die gruwelijk helsche fresco's schilderde, waarvan het zien een rilling van bewondering verwekt, als de vlaming Hieronymus Bosch, als Breughel, als Quentijn Matsys, wiens Hèrodiade in het Antwerpsche museum voor De Feure als het ware een openbaring was... al mogen nu, zeg ik, dezen een krachtigen invloed op onzen artist hebben geoefend, hem zelfs, èn door hun beeld èn door hun ziel, de richting voor de ontwikkeling van zijn eigen talent gegeven hebben, evenmin mag van hem gezegd worden dat hij hun navolger is.
Maar De Feure heeft litteraire meesters - waarom van zijn kunst wel gezegd is geworden dat zij de la littérature is (een uitdrukking die dikwijls gaarne den schijn wil aannemen van een ‘dooddoener’ te zijn, maar het daarom niet is, en vooral niet hier) - en onder dezen staat Baudelaire vooraan, tot dezen behooren in zekere mate de engelsche dichters Thomas de Quincey en Edgar Poe.
Het liefst - ik wilde dat ik zeggen kon ‘alleen’ - wensch ik De Feure als beeldend kunstenaar te vergelijken met den dichter van de Fleurs du Mal, want beiden zien in de vrouw de hoogste incarnatie der schoonheid, tevens van het kwaad - la suprême beauté qui est le mal supréme - beiden zijn in hun symbolisme pessimist.
Toen ik, nu twee jaren geleden, een paar malen dicht na elkaar de Feure op zijn atelier bezocht, vond ik hem bezig aan een groot schilderij dat eerst bestemd was voor den toen aanstaanden Salon, maar waaraan hij nog steeds arbeidt. Het is in zekere mate de allegorie der vrouw naar de visie van den artist, een werk waarin, naar zijn ideeën, het philosophische beeld in verschillende incarnatieën vorm aanneemt.
Deze allegorie geeft ons haar te zien ‘in het egoïsme harer schoonheid, in de glorie harer overheersching door de schoonheid, met de perversiteit, de ondeugd, de wreedheid, de smart, die zij, bewust van haar schoonheid, doet uitgaan; daarbij de marteling, de vernedering, de onderwerping, de lafheid van den man.’ In verschillende groepen verdeeld als een triptiek, paart de schilder de allegorie van het kwaad door de schoonheid aan beelden aan het moderne leven ontleend. In het midden, het voortreffelijke lichaam prachtig blank, tegen een achtergrond van gedrapeerd purper, is de triomf der schoonheid - het geheel is, wat de naam zegt, een Conte de Fée.
De illustraties van Marcel Schwobs La Porte du Rêve, vormen een reeks platen, keurige teekeningen van bizarre onderwerpen; maar wat daarvan vooral treft is de keurig en uitermate fijn bewerkte titelplaat, een als triptiek uitgevoerde kleuren-lithographie, die tot beeldende inleiding van het boek dient.
De serie albums met lithographieën in kleuren aan Brugge gewijd, geïnspireerd door Rodenbachs Bruges la Morte, roepen ons levendig voor den
| |
| |
geest, de ziel van mysterie en bevalligheid der oude vlaamsche stad die gevuld schijnt van stilte en poëzie.
In zijn Fèminiflores - een reeks schilderijen - paart de schilder de vrouwen aan de bloemen, van dezen hare eigenschappen aan genen meêdeelend, genen vattend in de decoratieve omlijsting door dezen gevormd; dikwijls gebruikt hij hier òf de vrouw òf de bloem als voorwendsel tot het uitdrukken
Princesse Maleine (illustratie van Maeterlincks poëtisch sprookje).
van een ruimere psychologische gedachte of het scheppen van een harmonie van verwante tinten en kleuren, waaraan dan altijd één kontrast een sprekend en bekoorlijk relief verleent. Uit deze reeks noem ik Tubéreuse, een allerliefst vrouwengezichtje met vol blond haar omgeven, midden in een veld zacht groene bladeren hier en daar door een paar mauve-plekken afgebroken.
Keer ik nu even naar Baudelaire terug, dan moet ik een enkel woord
| |
| |
zeggen van De Feure's illustraties der Femmes damnées van dezen dichter, waarvan een reeks als lithographieën in kleuren is verschenen. Hier komt weer De Feures pessimisme aan het volle licht. Zij zijn, die vrouwen, maagden, demonen, monsters en martelaressen, en in zijn beelden zegt de schilder de woorden van Baudelaire na:
‘Pauvres soeurs, je vous aime autant que je vous plains.’
Ieder ervan heeft weer één kleur in verschillende nuances tot grondtoon; en al die nuances zijn aangebracht in bevallig decoratieve figuren, besloten in harmonieus gebogen lijnen, nu eens in rood, dan in blauw, in geel of violet, forsch en teeder, in krachtigen zwaai of in zachte bocht.
Brugge (naar een lithographie).
De Feures decoratieve zin openbaart zich in al zijn werken. Hij heeft een ongemeenen smaak om op elegante wijze te spelen met motieven aan planten en bloemen ontleend; en dezen smaak past hij toe op alles wat hij aan kunstvoorwerpen onderhanden neemt: de verluchtingskunst en het moderne meubel, het bibelot en de tapisserie. Met dien zin gewapend is deze schilder der moderne vrouw aan het werk getogen om aan haar die zijn model en zijn bezielster tevens is de omgeving te verzekeren die passend is aan haar lichaam en haar ziel. Ik zie De Feure nu eens een stoel bootseerend in leem, dan snijdend in karton een ceintuurgeps of een broche, ook wel teekenend de omlijsting van een spiegel of het plan van een borduurwerk.
| |
| |
Maar telkens na dit werk van kunst-industrieelen aard keert hij tot zijn eigen atelier terug om voort te werken aan zijn groote schilderij Conte de Fée, of, over zijn breede tafel gebogen, in een nieuwe teekening een nieuwe incarnatie te geven der vrouw ‘aux mille lignes, aux mille séductions, la femme d'amour
Buveuse d'Absinthe (naar een schilderij).
égoïste, fleur de toutes les ivresses, tige de tous les vices, source de tous les maux, âme de toutes les joies profanes’.
Zie zijn Buveuse d'Absinthe en zijn Amoureuse du Mal, twee zijner beste schilderijen, en gij leert De Feure in die beide werken ten volle kennen.
De eerste: een jonge vrouw in een tuin aan een tafel gezeten, voor haar
| |
| |
een glas met den vergetelheid schenkenden drank; op den achtergrond de silhouetten van een paar Parijsche figuren die scherp uitkomen onder het schijnsel van een paar electrische lampen. Maar die omgeving is slechts bijwerk; geheel onze aandacht wordt getrokken door het sterk verlicht gezicht dier jonge vrouw, door haar oogen vooral, waarin wij de ziekte, den komenden waanzin, lezen. En over dat geheel licht een nevel van groen, de kleur der
Amoureuse du Mal (naar een schilderij).
absinth heeft zich aan alles meegedeeld, zij is symboliek.
De andere: een vrouwenprofiel van groote teederheid in een omgeving van blauw met hier en daar een geele plek. Die jonge vrouw met haar zinnelijke lippen, haar bewogen neusvleugels, haar half gesloten oogen, fijne hals en vollen boezem, draagt op den schouder een paradijsvogel en houdt in de hand een reukbrander welks damp opgaat in warrelingen die de beelden
| |
| |
van het kwaad, op den achtergrond door een drietal naakte figuren voorgesteld, omslingeren.
Alles wat hij haar wil laten zeggen weet De Feure te leggen in de oogen zijner vrouwen. Er gaat een magische kracht van uit.
Een verzamelaar die vele schilderijen, waaronder de genoemden, van onzen landgenoot heeft, zonder dat die door hunne plaatsing zich onderscheiden, zeide mij dat, dikwijls, wanneer hij bezoekers in zijn galerij had rondgevoerd,
Affiche.
hij dezen later terugvond voor de Buveuse d'Absinthe, voor de Amoureuse du Mal, of voor een ander dezer wonderlijke vrouwenbeelden, aangetrokken door het geheimzinnige dat uit die oogen spreekt.
Als affiche-teekenaar heeft De Feure ook in ons land een zekeren naam; waarop hij zich in het minst niet laat voorstaan. Dat hij overigens ten onzent weinig bekend is mag zijn verklaring vinden in het essentieel fransch-zijn van zijn kunst.
Zijn veelzijdigheid en deze fransche zin hebben hem tot medewerker doen kiezen door den bekenden kunsthandelaar Bing, wiens galerij l'Art Nouveau
| |
| |
sedert het voorjaar van 1896 de plaats ingenomen heelt van de meest volledige verzameling Japansche en Chineesche kunstwerken en kunstvoorwerpen die in Parijs te vinden was.
De heer Bing en Georges De Feure - de een Duitscher van oorsprong, de ander Hollander van geboorte - hebben hun streven vereenigd in het zoeken naar een zuiver fransche decoratieve kunst. In hoeverre zij in dat streven geslaagd zijn - of liever in hoeverre De Feure dit is, want het is zijn werk dat wij er te aanschouwen krijgen - zullen wij zien in het Pavillon de l'Art Nouveau dat op de Wereldtentoonstelling van dit jaar een eigen plaats (op de Esplanade des Invalides) inneemt. Daar geeft onze landgenoot in de groep ‘Decoratie en meubileering van openbare gebouwen en woonhuizen’ eenige volledige, uitmuntend geslaagde proeven van wat hij verstaat onder het scheppen van een der elegante vrouw waardig milieu.
Met dit keurig stuk werk van den kunstenaar De Feure voor oogen dringt zich aan mij op de behoefte den grooten aestheticus Anatole France even het woord te laten, door eenige zinnen aan te halen van een redevoering die deze uitnemende letterkundige artist aan den vooravond van de opening der Tentoonstelling ten aanhoore van een groot gezelschap ‘kunstarbeiders’ heeft uitgesproken.
‘Er zijn geen twee soorten van kunsten, de indrustriëele en de schoone; er is slechts ééne kunst die in haar geheel nijverheid en schoonheid omvat, en die er zich op toelegt het leven aangenaam te maken door om ons de schoone vormen te vermenigvuldigen, door schoone gedachten uit te drukken. De kunstenaar en de kunstarbeider werken te zamen aan hetzelfde prachtige werk; zij vereenigen hun streven om ons de menschelijke woning aangenaam en lief te maken, om aan het huis, aan de stad, aan de tuinen een voorkomen van bevalligheid en van adel mee te deelen.
Zij zijn de een aan den ander gelijk door de uitoefening van hun bedrijf. Zij zijn elkanders medewerkers. De arbeid van den goudsmid, van den pottebakker, van den emailleerder, van den tinnegieter, van den schrijnwerker, en van den tuinman behoort even goed tot de schoone kunsten als de arbeid van den schilder, van den beeldhouwer, van den architekt, voor zoover men ten minste niet denkt dat de goudsmid Benvenuto Cellini, de pottebakker Bernard Palissy, de emailleerder Pénicaud, de tinnegieter Briot, de schrijnwerker Boule, de tuinman Le Nôtre, om slechts van de ouden te spreken, niet werken van een nog al schoone kunst hebben uitgevoerd.
Maar gij acht, integendeel, burgers, dat de kunstarbeider die de ronding van een vaas heeft gevonden of de doorschijnendheid van een email heeft verkregen, de medebroeder is van den kunstenaar die de lijnen van een beeld heeft ontworpen of de kleuren van een schilderij heeft gekozen.’
Deze paring der kunsten vinden wij op de gelukkigste wijze in De Feures werk; en, het mag zonder den minsten schijn van reclame gezegd worden, van dat werk vinden wij de gelukkigste voorbeelden in hetgeen deze artist nu al maanden lang bezig is voor te bereiden en uit te voeren voor den voor
| |
| |
kunst hoogstgevoeligen kunsthandelaar Bing, wiens initiatief al jaren lang zulk een gunstigen invloed op de styleering van het Fransche meubel, in den breedsten zin bedoeld, heeft uitgeoefend.
Zien wij, naar De Feures teekeningen en onder zijn voortdurend toezicht uitgevoerd, die in ivoor gesneden toiletartikelen, de wandbekleeding en gordijnen in zij geweven, de tafels en stoelen door hem geboetseerd, het gestoken
Affiche.
houtwerk, de geborduurde vloerkleeden, de paneelen, plafonds en vensterruiten, die een cabinet de toilette en een boudoir vormen en ieder op zichzelve tot een keurig harmonieus geheel maken, dan wordt het ons duidelijk dat Anatole France gelijk heeft met te zeggen dat er maar ééne kunst is, en dat de kunstenaar zich evengoed openbaart in het maken van een voorwerp van dagelijksch gebruik tot een werk van kunst als in het scheppen van een beeld of een schilderij. Zeide ik van De Feure dat hij reeds behoort tot diegenen wier
| |
| |
werk op dat van na hem komenden invloed uitoefenen, dan is dit zoowel om de artistieke eenheid waarin iedere samenstelling zich vertoont die wel overwogen groeit uit de paring van zijn werkzaam intellekt en zijn ontwikkelden smaak, als om wat ik noemen mag zijn stijl. Fransch-zijn in al wat hij voortbrengt - hij doet daarmee zijn moederland geen oneer aan, want Nederland heeft er te allen tijde prijs op gesteld aan de kunst en de schoonheid de beperking van landsgrenzen te ontzeggen - dat streven heeft hem, wiens oorspronkelijkheid hem verbiedt zijn werk een navolging te doen zijn van de Japansche en de
Brugge (naar een lithographie).
Engelsche kunst, die hij beide even goed kent als hoog waardeert, een stijl, zooal niet doen scheppen, dan toch doen vormen, dien hij het recht heeft den zijne te zeggen, die ultra-modern is en tevens al de bevalligheid vertoont van de Fransche kunst der zeventiende en achttiende eeuwen.
In de paneelen van het Pavillon de l'Art Nouveau herkennen wij De Feures zeer persoonlijk talent; wij vinden er den schilder der Féminiflores in terug, en zien in ieder er van een verschillende harmonie van overeenstemmende kleuren en tinten met een of twee passende kontrasten. Ook in deze schilderijen
| |
| |
is de vrouw het hoofdmotief. Zij is het eveneens in de vier groote gekleurde vitraux, die als 't ware opgebouwd zijn uit in lood gevatte stukken glas, ieder van eene kleur, te zamen weer eenzelfde harmonie van kleuren en tinten vormend.
En hij zelve?
Men moet hem zich niet voorstellen als een somberen denker, den in zichzelf gekeurden misantroop. De vele en hardnekkige moeielijkheden waartegen hij in het begin van zijn loopbaan te kampen had, zoowel tijdens het boheme-achtig leven dat hij geleid heeft in Nederland en in Parijs, als toen zijn talent tot ontwikkeling kwam, hier, en hij veel en langdurige miskenning ondervond, hebben hem niet mild gemaakt in zijn oordeel over de menschen; maar zijn natuurlijke goedmoedigheid heeft zijn scepticisme verzacht. Hij is door en door een man van het gezellige leven, wiens eigenaardige mengeling van teruggetrokkenheid en hoogmoed tegenover menschen die hij niet kent, hem weinig beminnelijk maakt voor dezen. Maar zijn vrienden kennen hem een groote mate van hartelijkheid en teederheid toe - daarvan ook spreken velen zijner werken - en zij weten zijn helderen geest, zijn ontwikkeld verstand en zijn intellektueel gevoel te waardeeren.
Parijs, April 1900.
|
|