aan zijn nieuwen bundel, die wel zoo goed ‘het strand’ zou kunnen heeten, daar de vier novellen spelen aan de Vlaamsche kust. Deze novellen, getiteld: De Elegie, de Idylle, het Drama, de Comedie, getuigen zeer zeker van een ernstig willen; maar het is een willen indruk maken door geweldige effekten. Men zou zeggen dat het boek is geschreven in koortsig woest pogen om de aandacht te trekken; men stelt zich het handschrift van den schrijver voor met lange halen, half voltooide letters, wild getrokken strepen, onregelmatig - een manuscript met hartstocht in het materieele, dat den hoofdtoon van het werk te raden geeft vóór dat men door de woorden zekerheid heeft.
Hendrik de Marez wil de liefde aan zee schilderen, het paroxymus van de liefde, al wordt de bundel ingeleid door een ‘elegie’ als een troostende toespraak met hoog-zedelijken ernst.
De Idylle is de ‘psychologie eener kinderliefde’ tusschen Daniël van Moer en Betty Dorman. De kinderen zijn, nog heel jong, uitermate gevoelig voor liefkozingen. Als Daniël wordt aangehaald door dames ‘krinkelt hij van wellust’ en het meisje schrijft hem brieven, waarover menig volwassene zich ongerust maken zou. 't Is een paar buitengewoon sensueele kinderen. Zij willen samen trouwen, natuurlijk; doch de ouders keuren hun plan niet goed. Van het meisje wordt verteld dat zij een brandwond op het lichaam heeft en dit is voldoende om Daniël te folteren. Hij ziet haar verleelijkt en hij gruwt, tot zij hem bij zich laat komen en zich geheel toont aan den woest begeerenden jongeling. Wat er dan gebeurt raadt gij. Het eind is de zelfmoord der kinderen.
Het drama is er een van De reuzen. Twee visschers begeeren hetzelfde meisje. De een overvaart het bootje van den ander in volle zee, bij stormweder.
De Comedie is van de Sirene, een mooie vrouw, die een gehuwden man tot zich lokt en hem behoudt omdat zij hem een kind kan geven en zijn wettige gade niet.
Wij hebben reeds gezegd dat de Marez geweldige effecten zoekt te bereiken. Overal heeft zijn stijl dat onrustige, overladene, rumoerige. Het minst hinderlijk is dat in De Reuzen. Nochtans wordt ook daar het doel niet bereikt. Één voorbeeld: ‘de winter kwam, en alles scheen nu te groeien (aan het strand) tot reuzengrootte in stille eenzaamheid. De horizont van de zee lag hooger, de golven waren breeder, het water rolde bij vloed al over de estacade en spatte tegen de villa's, en het eentonige gerommel dat gansch het seizoen gelijk geklonken had met het diapason van het leven op het strand, was nu vervangen door het machtig gehuil der golven stormend loopend tegen den dijk, doffe stemontploffingen kwamen uit de verte, en snerpende kreten sisten tusschen de pijlen der estacade, schuimvlokken stoven omhoog en die woeste ontbinding van krachten vergrootte het tooneel en eischte andere personages dan de tengere badloopers.’
Dit is een der beste zinnen uit het boek. Maar zie nu hoe jammer het is dat de schrijver door overlading een mooi effect geheel bederft. Van het door ons gecursiveerde is gerommel onjuist en loopena leelijk-overbodig; het slot haalt al het voorgaande naar beneden, verkleint het tot tooneeldecoratie. De auteur kijkt eens naar zijn decoratief en peinst: ‘ja, daar moeten nu andere personages in.’ Om zoo iets te kùnnen laten volgen, moet hij het mooìe van zijn eigen begin niet hebben doorvoeld. Hij is er niet ‘in’ geweest en sleurt er ons ‘uit.’
Zoo valt hij ook, waar hij èven machtig de physieke kracht der begeerte (bij hem liefde) heeft beschreven, herhaaldelijk plat neêr in een détailopsomming van gezoen en gulzig aanraken, dat ons niet enkel smakeloos voorkomt, maar dat getuigt van een buiten-adem zijn, dat bedenkelijk is, vooral voor iemand, die dingen aandurft, waarvoor buitengewone stoerheid wordt gevergd.