opleveren dáárop de indeeling van een woordenboek te bouwen. Zulk eene classificatie, toch, kan onmogelijk volmaakt wezen. Dit is een gewichtig argument voor het plaatsen in alphabetische volgorde. Maar misschien zou er iets vóór zijn geweest de spreekwoorden, alphabetisch, doch afgezonderd van de spreekwijzen enz. te geven, omdat zij zulk een geheel ander element vormen van de volkstaal dan de drie later genoemde groepen.
Classificatie der spreekwoorden met de bedoeling alle te behandelen artikelen te brengen onder een der vooraf gekozen rubrieken is, naar wij boven schreven, bedenkelijk. Het nut dat eene classificatie kan hebben ligt enkel in het praktische. Er valt, namelijk, over zekere groepen iets te zeggen; er valt nog meer over te vragen. Wij kunnen b.v. de spreekwoorden verdeelen in universeele, internationale, vaderlandsche en misschien gewestelijke. Er zijn spreekwoorden die, in zeer nauw aanverwante vormen, bestaan in zóó vele landen, dat men ze universeel zou kunnen noemen. B.v. Kijk een geschonken paard niet in den bek; men moet het ijzer smeden terwijl het heet is en heel wat spreekwoordelijke hatelijkheden op de vrouw en het huwelijk; er zijn spreekwoorden, die in verschillende landen worden gebruikt. Wij hebben er gemeen met Frankrijk en Duitschland, vooral de aan den bijbel of aan de klassieken ontleende, maar ook vele andere, naar men van Dr. Stoett zelf leeren kan. Ons dunkt dat ook wetenschappelijk het een en ander van die groepen zou zijn te zeggen. Er zullen wel voorwaarden zijn te noemen, waaraan spreekwoorden moeten voldoen om zoo algemeen in nagenoeg gelijken of geheel identieken vorm te kunnen worden gebruikt. Het vaderlandsche spreekwoord is afkomstig van dichters en schrijvers of ontleend aan uitdrukkingen betreffende beroepen en bedrijven, of het behoort tot de spontane. Gedeeltelijk zal misschien kunnen worden verklaard, waarom het gebruik van sommige beperkt bleef tot ons vaderland. Voor die, van Nederlandsche schrijvers afkomstig, is het duidelijk, waarom ze elders niet voorkomen; er kan misschien soms een antwoord worden gevonden op de vraag waarom de andere niet verder kwamen dan onze enge grenzen. Wij noemen: In het veen ziet mue op geen turfje.
Reeds uit het weinige, wat hier werd aangestipt, volgt dat men bij eene classificatie van tweeërlei kan uitgaan. Men kan in hoofdzaak letten op de beteekenis en men kan voornamelijk letten op den vorm. Let men op de beteekenis vooral, dan - dunkt ons - zijn er maar weinig niet universeele spreekwoorden; let men op den vorm dan zijn er maar enkele.
Spreekwoorden te verdeelen in groepen naar hunne beteekenis kan alleen nuttig zijn, indien men die van verschillende volken tegelijk behandelt en komt dan ook alleen te pas in een werk over ‘het’ spreekwoord, zoo algemeen mogelijk. Daarin zou men kunnen handelen over spreekwoorden met betrekking tot de vrouw, het huwelijk, den dood, de ijdelheid van al het aardsche, gierigheid, leugenachtigheid, hygiëne enz. enz. In zulk een werk zou moeten worden gewezen op de wanhopig makende algemeenheid van sommige vooroordeelen en de nuchterheid tegenover het ideale der spreek-