Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Het gevecht om Spioenkop.
| |
[pagina 410]
| |
man in een stelling van ongeveer 15 kilometer lengte tegenover een zes maal sterkeren aanvaller. Generaal Warren zou langs het Taba-Mejama-gebergte voortdringen, den vleugel der Boeren bij Acton Homes omtrekken en dan naar de bedreigde stad oprukken. Intusschen zou generaal Lyttelton de Boeren op Brakfontein in bedwang houden. Eerstgenoemde divisie, waarschijnlijk acht tot tien duizend man sterk, rukte voorwaarts tot een vlakken bergrand tegenover den rechtervleugel der Boeren en bezette den rand. Voor zijn mannen strekte zich een oploopende vlakte uit, afgesloten door een reeks kopjes, die door 25 Boeren van het Zoutpansberg-commando was bezet. Rechts bevond zich een tweede Boerenstelling,Achter den Spioenkopgroep.
waaruit de Engelschen onder kruisvuur genomen konden worden. De Britsche soldaten begonnen vol moed den aanval op de Boerenstelling die 1400 yards van de hunne verwijderd was. De kanonnen ondersteunden de troepen en verspreidden een regen van granaten over de schansen der Boeren. Dit vuur had echter maar min uitwerking. De Boeren zagen het schot afgaan, zij bukten onder in de schansen en het projectiel floot over hen heen. Was een schot al eens goed gericht dan was het ergste dat de Boeren met een wolk van fijn zand, gruis en kogeltjes werden overstelpt. De Britsche infanterie vuurde wel maar had geen doel; geen Boer vertoonde zich. Men kon de Boerenstelling verlaten wanen, maar zoodra een Engelsch soldaat achter zijn bedekking te voorschijn kwam, ratelden de mausers en de | |
[pagina 411]
| |
onvoorzichtige viel neder. Een eerste sprong voorwaarts kostte aan 25 van de 50 tirailleurs het leven; de anderen keerden naar hun dekkingen terug. Reeds zes dagen hadden de troepen van Sir Charles Warren gestreden zonder een duimbreed grond te winnen. Er moest iets anders beproefd worden. Den 23sten Januari seinde generaal Buller uit Spearmanskamp o.a. aan het Londensche Departement van Oorlog: ‘Hedennacht zal een poging worden gedaan om Spioenkop te nemen, de hoogte die 's vijands linkerflank vormt tegenover Trichardtsdrift en zijn stelling scheidt tegenover die van Potgietersdrift. Spioenkop beheerscht alle schansen van den vijand.’ Groote vreugde heerschte te Londen over deze aankondiging. Niemand dacht aan een mogelijke mislukking van den aanval, generaal Buller beschikte immers over 20,000 man van de best gedrilde en best aangevoerde troepen! De bladen schreven reeds jubelartikelen, te Durban en Pietermaritzburg ging men al vast feesten voorbereiden om het ontzet van Ladysmith te vieren. Maar de 24ste Januari verstreek zonder dat er bericht kwam van Buller; de 25ste brak aan en nog steeds taal noch teeken. Men werd ernstig ongerust; men dacht dadelijk aan de tegenspoeden die de Britsche wapens alreeds hadden getroffen, men vreesde het ergste. Daar kwam tegen het middaguur Buller's telegram: ‘Warren's troepen hebben in den nacht van Dinsdag op Woensdag Spioenkop bezet; het kleine garnizoen werd verrast en op de vlucht gejaagd. De stelling is gisteren den geheelen dag door ons vastgehouden, hoewel wij hevig werden aangevallen, voornamelijk met een zeer onaangenaam granaatvuur. Ik vrees dat onze verliezen aanzienlijk zijn. Generaal Woodgate is gevaarlijk gewond. Warren meent dat hij de stellingen van den vijand onhoudbaar heeft gemaakt. Onze manschappen houden zich schitterend.’ Weg was de ongerustheid, weg de bezorgdheid, de vrees. ‘Spioenkop genomen’ was de tooverspreuk die elken pessimist tot optimist maakte en niemand wijdde eenige aandacht aan de meer dan verdachte redactie van het telegram. Vier en twintig uur later werden de Londenaars tot de naakte werkelijkheid teruggebracht door de laconieke bekendmaking: ‘De divisie - Warren heeft gedurende den nacht Spioenkop ontruimd,’ Dat was de telegrafische geschiedenis van het gevecht bij Spioenkop. Laten wij ons nu in gedachten verplaatsen bij de Boeren van generaal Botha die de stelling te verdedigen hadden.
Het was in den nacht van 23 op 24 Januari. Op den Spioenkop lag een veldwacht der Boeren die zeven man aan den rand van het vlakke kopje op post had gezet om voor verrassing gevrijwaard te zijn. De mannen waren vermoeid; er was drie dagen lang onafgebroken geschermutseld. Tegen den ochtend viel er een mistige motregen, de kruin van den kop | |
[pagina 412]
| |
was in nevelen gehuld, het was ten eenenmale onmogelijk op eenigen afstand voor zich uit te zien, de geluiden werden door de mist gedempt. Onder deze omstandigheden had de verrassing plaats. De Boeren-schildwachten hadden niets gehoord nog gezien, voordat een paar honderd Engelschen den top hadden bereikt. De aanbrekende dag kleurde de mist grijs en uit den kouden nevel zagen de Boeren aan alle zijden vormen opdoemen - Engelschen soldaten. Vele Boeren werden gevangen gemaakt, maar eenigen ontkwamen en brachten bericht van het gebeurde naar generaal Botha's hoofdlager. Zoo werd Spioenkop door de Engelschen genomen. Uit de geulen en ravijnen in den vlakken top werden verschansingen gemaakt en intusschenOp den bergtop.
kwamen versterkingen opzetten. Compagnie na compagnie Tommies zag men aansnellen toen de mist was opgetrokken en weldra waren op den top, die slechts voor een paar honderd man ruimte biedt om zich behoorlijk te verschansen, ongeveer 2500 Engelschen bijeen, waaronder een compagnie genietroepen. En nog steeds werden nieuwe troepen langs de berghelling aangevoerd. Spioenkop was voor de Boeren een stelling van gewicht. Inderdaad werden vandaar alle Boerenstellingen beheerscht en hadden de Engelschen eenmaal hun geschut op den kop geplant dan zouden zij de stelling van den vijand onhoudbaar hebben gemaakt. Commandant-generaal Joubert gaf dus bevel den kop te hernemen. Generaal Botha riep de beschikbare mannen bijeen. Na aftrek van de be- | |
[pagina 413]
| |
noodigde boden om versterkingen te halen, bleven er veertig over voor den eersten storm, maar dezen begonnen alvast. Middelerwijl werden van verschillende commando's om Ladysmith en elders tien tot twintig man gevraagd om bij de bestorming te helpen. Nauwelijks was de oproeping bekend of de mannen zaten reeds in den zadel en joegen over het veld naar het bedreigde punt, waar zij aankwamen na een tot twee uur rijdens door een regen van Engelsche bommen en granaten, die gelukkig niet veel uitwerking hadden. De beklimming van Spioenkop was dadelijk na het vertrek der Boeren begonnen door een veertigtal Boeren, voor het meerendeel dezelfde mannen, die voor de Engelschen van den top waren gevlucht. Ze brandden van verlangenEen Boeren-lager.
om deze schande uit te wisschen. Voor wie de Boeren niet kent, leek het een dwaasheid dat veertig man den aanval zouden beginnen tegen een overmacht van 2500 Engelschen. Laat ze op versterking wachten, werd zelfs gezegd door enkele voormannen, wien het stuk te stout gewaagd leek. Maar de veertig wilden er niet van hooren. Laat de anderen ons maar volgen, riepen ze, tot zij er zijn houden we het wel uit, en voorwaarts ging het. De krachtige lichamen voorover gebogen, snelden ze over de open terreinstrook naar den voet van den top, de Engelschen zagen hen komen en richten hun vuur op de dapperen. Van tijd tot tijd viel er een, maar de anderen hielden niet op, nu eens kruipend dan rennend drongen ze voorwaarts tot den voet van Spioenkop En toen begon de beklimming. Langzaam kwamen de mannen | |
[pagina 414]
| |
voort, achter elke struik, achter elke klip bleven er zitten, den blik vast gericht op den top en zoodra zich een Engelsch hoofd vertoonde klonk een schot en viel de onvoorzichtige terug. Dan hielden weer anderen halt om te schieten, die pas op den loer hadden gelegen kropen daarop voorwaarts. Een uur of anderhalf werd de strijd volgehouden door het onbeduidende troepje Boeren. De Engelschen wierpen een hagel van kogels op hen; zij richtten ook de kanonnen op de helling, maar onder het verspreide troepje kon het vuur niet veel uitwerking doen. Anders zag het er op den top uit. Zoodra de zon de nevelen had verjaagd, opende de artillerie der Boeren van twee zijden het vuur op de Engelschen. Onder de dichte klompjes vijanden hadden de granaten een verschrikkelijke uitwerking, en de bevelhebber droeg zorg, dat de gapingen geregeld werden aangevuld. Daardoor had het geschutvuur der Boeren een succes dat bij een oordeelkundige leiding der Britsche troepen veel geringer zou zijn geweest. De Boeren hadden inmiddels van alle zijden versterking gekregen. Gedeelten der commando's van Carolina, Vrijheid, Heidelberg en Lijdenburg bestormden thans van drie zijden den kop. Met de overige mannen liet generaal Botha den Vrijstaatschen commandant Andries Cronjé een flankbeweging maken, die ten gevolge had dat de vijand het zenden van versterkingen naar den heuvel staakte. Inderdaad had thans het aanrukken van nieuwe Britsche troepen den bestormenden Boeren tusschen twee vuren kunnen brengen, waartegen gewaakt moest worden. Toen generaal Buller den onafgebroken donder van Warren's geschut hoorde en daaruit begreep welken zwaren strijd zijn troepen op Spioenkop hadden te strijden, liet hij generaal Lyttelton tegen de stelling van Brakfontein oprukken om de Boeren te dwingen den aanval op den kop te verminderen. Deze stelling was bezet door de commando's van Lydenburg, Heilbron, Vrede en Senekal. Tegenover hen werd een aanzienlijke strijdmacht met geschut opgesteld, dat dadelijk een regen van bommen naar de Boerenverschansingen wierp. Het vuur richtte echter weinig schade aan onder de mannen, die in de loopgraven neergehurkt bleven. De Britsche infanterie rukte van tijd tot tijd in twee liniën vooruit, maar kwam geen enkele maal binnen het bereik der Mausergeweren. De lyddrietgranaten der Engelschen doorploegden de hellingen der heuvels en wierpen wolken roodachtig stof op, maar het Boerengeschut bleef hardnekkig zwijgen en de Mausers spraken slechts een enkele maal, wanneer de Engelsche vechtlinie neiging vertoonde om wat al te dicht te naderen. Niettemin kostte deze demonstratie der brigade Lyttelton 229 man aan dooden en gewonden, zonder dat het doel werd bereikt. De Engelschen gaven daar dan ook den strijd op en keerden voor het grootste deel naar hun oude stellingen terug, terwijl enkele compagnieën werden afgezonden voor een tweeden aanval op Spioenkop. Hier was inmiddels het gevecht algemeen geworden. Langzaam, voet voor voet, waren de Boeren tegen de helling opgekropen, juist zooals zij het negentien jaren geleden op den Majoeba hadden gedaan, vliegend van een klip in | |
[pagina 415]
| |
een spleet, plat op den buik vooruitschuivend, springend als gemzen van bedekking naar bedekking, altijd onder een hagel van Lee-Metford-kogels en toch geen oogenblik versagend, steeds volhardend en bedaard. O, die onverstoorbare kalmte, die onbreekbare, onbegrijpelijke geestkracht van de Boeren, zij maakt hen schier onoverwinnelijk. In de grootste hitte van het gevecht bleven zij koelbloedig als op de jacht. Steeds bedacht op dekking, nooit schietende, wanneer zij niet een goed doel hadden, konden de Engelschen hen niet raken, maar stelde elk schot uit hun Mausers een vijand buiten gevecht. Jongens van nog geen zestien jaar waren medegegaan om de geweren te laden en uit te kijken. Zoodra zich een der Engelschen bloot gaf, klonk hun: ‘daar 's hij, skiet, skiet’ - erEen Engelsche schans.
knalden een paar geweren en de ongelukkige stortte neder. Engelsche officieren gaven zich van tijd tot tijd geheel bloot, een oogenblik later zag men hen met de armen slingeren en verdwijnen. Na een paar uur vechtens hadden de Boeren een stelling veroverd aan den westelijken rand van het kopje, vanwaar zij de Engelsche schansen konden bestrijken. Ook aan de andere zijden drongen de Boeren op en naderden in de vijandelijke slooten tot nauwelijks 60 passen. Het was een onbeschrijfelijke verwarring. Het Britsche geschut schoot een hagel van bommen op de helling van Spionkop, waar de Boeren lagen. De soldaten op den kop gaven onophoudelijk snelvuur af langs den heuvel, doch de meeste kogels floten over de hoofden der Boeren, de artillerie van Botha | |
[pagina 416]
| |
wijdde haar volle aandacht aan de Engelsche verschansingen op den kop en de Boeren schutters drongen voort....
Wie heeft toch het praatje in de wereld gebracht dat de Boeren geen aanvallend gevecht kunnen leveren? Waren niet de meeste gevechten in den oorlog van 1881 aanvallend? Werd generaal Colley op Majoeba niet aangevallen door een handje vol Boeren en overwonnen? Was de veldtocht in Natal tot de aankomst van Buller met den strooptocht van Joubert ten Zuiden van de Toegela niet een aanvallend gevecht? Werd Spioenkop niet aangevallen? Ziet die Boeren daar voortkruipen, langzaam naar den rand van den platten kop. Ziet ze opstaan en schieten in de Engelsche verschansingen op honderd pas afstand van den vijand. Waarom liggen er niet meer van hen? Omdat ze bedaard blijven, omdat ze weten dat niet de overmacht den strijd beslist, maar het koel verstand en het juiste schot. Ze vreezen de Engelsche kogels niet; de soldaten van het machtige wereldrijk zijn zenuwachtig en opgewonden door het gevecht. Ze richten niet, ze paffen maar, ze rukken den trekker over. En mocht er onder hen een enkele koelbloedige strijder zijn, die zijn doel op den korrel neemt, dan valt hij doodelijk getroffen, voordat zijn schot is afgegaan. Neen, de Boeren vallen niet op Europeesche wijze aan, zij doen geen stormaanval onder de opwindende klanken der militaire muziek, zij gelooven niet in den moreelen schok van een dol-rennende massa, want zij voelen zelf dien schok niet, zij blijven bedaard en schieten doodbrengende kogels die de stormenden tot staan brengen en tot wijken dwingen. Tegen koelbloedigheid en een juist schot is de stormaanval niet bestand.
Het is ondoenlijk een geregeld verhaal te geven van het gevecht op den top. Generaal Botha zegt er in zijn officieel rapport het volgende van: ‘Omstreeks negen uur waren onze burgers op den Vechtkop (Spioenkop) genaderd tot de vijandelijke slooten. De afstand, die beiden scheidde, was nauwelijks 60 treden. Als helden stormden de onzen voorwaarts: zonder eenige bedekking, staande overeind, in het open terrein, tegenover den nabijzijnden vijand. Klompjes der onzen naderden de schansen tot op tien treden en wisselden daar schoten met de Britsche infanterie. Deze trachtte tot tweemaal toe uit de verschansingen een uitval te doen, maar zij werd weggemaaid en slechts enkelen bereikten een schuiling tegen het doodend vuur der Boeren. Van de noordoostzijde bestormden ook voortdurend kleine afdeelingen der Boeren den kop. Daar ontmoetten zij een heldhaftigen tegenstand en een oogenblik scheen het, alsof de Boeren-versterkingen weifelend werden; maar de aankomst van de Pretoria-menschen had een nieuwe bestorming van dit deel van den kop tengevolge, alwaar het gevecht al harder en harder werd. Geen soldaat durfde meer zijn hoofd boven de slooten te vertoonen. Vrij lang nog stapte een hunner officieren - een eenzame figuur - voor de Engelsche stellingen heen en weder, maar eenmaal verdween hij en werd niet meer gezien. Tegenover het zuidoostelijk gedeelte van den Vechtkop bevindt zich een | |
[pagina 417]
| |
Spitskop, die hooger is dan het zuidoostelijke gedeelte. Deze Spitskop werd ook door onze manschappen bezet, die door hun vuur de verbinding afsneden tusschen de Engelschen boven op den Vechtkop en de Engelschen daar beneden bij de Toegela. De vijand, die boven was, werd dus vastgekeerd en hoewel de Engelschen trachtten van onder den berg op te komen ten einde de hunnen daar te versterken, werden zij door generaal Cronjé (van de Vrijstaters) steeds teruggeslagen. Ongeveer om 2 uur des namiddags begon het vuur der Britsche artillerie te bedaren en kort daarna geschiedde, waarop onze geheele krijgsmacht reeds wachtende was; de Engelschen heschen de witte vlag. De aanblik daarvan gaf aanleiding tot een zeldzame demonstratie van voldoening bij de onzenEngelsche lijken in een loopgraaf.
en overal op de omringende Spitskoppen, waar de Boeren-posities zich bevonden, werd het gejuich als een donderende echo herhaald. Een gevoel van verlichting deelde zich aan elkeen over het slagveld mede en men erkende dat de vijand dapper weerstand had geboden. Aanstonds bereikten de onzen de Engelsche loopgraven en namen gevangen wie nog niet gevlucht was, namelijk kapitein Freeth en 187 anderen, alsmede 40 kisten Lee-Metford-patronen en een groot aantal geweren. De Britsche positie leverde een aangrijpend schouwspel op; overal lagen gekwetste officieren en soldaten; van sommigen was het lichaam door bommen geheel misvormd; anderen waren het Eeuwige ingegaan in schietende houding. Tusschen de dooden lagen gewonden te kermen, waaronder zes officieren en | |
[pagina 418]
| |
kolonel Blomfield, die verscheidene malen getroffen was. In de slooten en rondom tusschen de klippen werden meer dan 600 dooden geteld, behalve de gekwetsten, wier aantal vrij aanzienlijk was. Terwijl door onze manschappen de Engelschen werden ontwapend, schoot een Britsch officier, niettegenstaande het hijschen der witte vlag gevolgd was door het signaal dat de strijd had opgehouden, een onzer burgers, die op de verschansingen aanrukte, dood; de officier werd daarop onmiddellijk doodgeschoten. Onze menschen waren verontwaardigd over zoodanig gedrag en het kostte hun heel wat zelfbeheersching om niet het verraderlijk optreden van den officier te wreken op diens soldaten. Van de paar duizend Britsche soldaten, die den vorigen avond uittrokken om Vechtkop te bezetten, zijn waarschijnlijk maar enkele honderden in hun lager teruggekomen.Ga naar voetnoot*) Terwijl de krijgsgevangenen naar den voet van den kop werden geleid, weerklonken eensklaps geweerschoten op de helling van den kop en bleek het dat de vijand een tweetal versche regimenten had afgezonden, om de in nood verkeerenden te ontzetten; reeds hadden twee compagnieën bijna den top bereikt en zouden binnen korten tijd de oostelijke punt van Vechtkop hebben bezet, hadden niet onze troepen die poging aanstonds krachtig tegengegaan. En tweede gevecht ontstond daarop, dat tot laat in den avond voortduurde, maar keer op keer sloeg het geweldig geweervuur onzer burgers de Engelschen terug en den volgenden morgen werd bevonden dat zij den kop geheel verlaten hadden en zelfs over de Toegela waren getrokken. Onze verliezen hadden bedragen 35 dooden en een honderdtal gekwetsten, meest licht gewond.’ Een paar aanhalingen uit brieven van deelnemers aan den krijg geven een nog scherper beeld van den verwoeden strijd. De heer A. van Wermeskerken, rechter te Johannesburg, schrijft o.a: ‘In den aanvang was het een hand tot hand gevecht en spoedig waren we meester van een gedeelte van den berg. Nu begon het eerst, een doodend lood werd onder den vijand geworpen op een afstand van 10 tot 60 treê. De kogelregen die wij terug ontvingen was verschrikkelijk, doch de schoten der Engelschen waren te hoog. Verscheidene malen trachtten de Engelschen ons te stormen, doch de Mausers van ons waren gereed en werkten gelijk een Maxim in de handen der Boeren, als één man vielen de Engelschen bij 't stormen, dood of gewond. Langzaam schoten we de macht, die versterking ontving, terug en zij zochten schuilplaats achter eene verschansing. Hier vielen de Engelschen | |
[pagina 419]
| |
zoodra zij hun koppen uitstaken, geen kop kwam boven om op ons te schieten, of hij viel. Het verlies der Engelschen moet verschrikkelijk geweest zijn, achter eene kleine verschansing door ons genomen, vonden we ongeveer 500 doode Engelsche soldaten en ontelbaar lagen ze links en rechts, voor ons en tusschen ons, een gruwelijk gezicht. Opeens werd door den rechtervleugel der Engelschen de witte vlag geheschen, twee der onzen gingen er heen, doch werden geschoten en gewond. Wat de oorzaak was weet ik niet; het kan wezen dat de andere vleugel 't hijschen der vlag niet gezien had, want aanhoudend kregen zij versterking. Natuurlijk toen dat gebeurde, schoten wij er op los en velen moeten toen gevallen zijn. Vlak voor ons was een ander gedeelte Engelschen en ook zij kwamen met de witte vlag voor den dag, wij hielden op met schieten en schreeuwden hun toe, om de wapens weg te werpen en in onze linie te komen. Wij waren op dit punt slechts 60 man sterk. Ras kwamen ze en enkele onzer gingen hun tegemoet, doch moesten op een loopje terugkomen, daar zij door een anderen vleugel der Engelschen beschoten werden. Honderd vijf-en-zeventig Engelschen gaven zich over, waaronder een kapitein, de eenige officier over van een heel regiment van 1000 man. Onmiddellijk werden deze krijgsgevangenen weggevoerd en wij gingen door met 't vechten. Den ganschen dag waren we onder de kogels en bommen. De bommen der Engelschen floten, gilden en sprongen in de lucht dat hooren en zien verging, trouwens onze artillerie stond niet stil en nam lustig deel aan 't debat. Wat schoot onze artillerie prachtig, we konden de bommen zien vallen van 60 tot 100 treê voor ons onder de Engelschen. Onze Maxim-Nordenfeld joeg den schrik er onder, zooals deze kanonnetjes trouwens altijd doen. De heliograaf stond vlak achter ons en wij konden telkens de noodige instructies geven. De Engelsche bommen vlogen meestens over ons heen, de lyddietbommen sloegen gaten groot genoeg om een paar in te begraven, doch weinig succes. Toen schoten ze weer te kort en schoten op hun eigen soldaten. Daar barstten opeens een 25 bommen vlak boven ons en we zaten onder 't stof en zand; de kogeltjes konden wij bij handenvol optillen en een lawaai, nog nimmer door mij beleefd.’ In een ander schrijven, van den Transvaler Jan S. Cilliers lezen wij: ‘Daarna bemerkte ik dat uit de Engelsche loopgraven herhaaldelijk handen opgestoken werden en dat zakdoeken gewuifd werden. Ik hoorde order geven: “Moet niet meer schieten, de witte vlag is opgestoken.” Wij riepen hen toe: “Kom uit,” maar de Engelschen bleven schieten en zij wondden eenigen onzer mannen. Wij begonnen toen weder te vuren. Handen en zakdoeken werden weder opgestoken, en ik wierp mijn geweer neder, en sprong over de loopgraven van den vijand en vroeg hen: “Wie is jullie bevelvoerend officier?” Een soldaat nam mij bij den arm en leidde mij naar een officier die juist was aangekomen met versterkingen. Aan de andere zijde van den heuvel vroeg ik of zij zich zouden overgeven, maar hij antwoordde: “Vuur jongens!” Ik | |
[pagina 420]
| |
riep: “Geef je over jongens, het baat niet voor niet neergeschoten te worden,” en sprong tusschen de soldaten die uitkwamen om zich over te geven. Sommigen der manschappen die juist aangekomen waren volgden het voorbeeld van hunne makkers. Zij behoorden tot een ander regiment. Het gevecht begon opnieuw aan den kant der pas aangekomen troepen, terwijl de gevangenen naar den voet van den heuvel geleid werden. Ik keerde naar mijn oude positie terug en begon weder te schieten.’ Het gevecht duurde voort tot laat in den avond en toen was de Spioenkop heroverd. Generaal Redvers Buller - wiens naam spottend werd omgezet in Sir Reverse BullerGa naar voetnoot*) - trok terug achter de Toegela; zijn tweede poging tot onzet van Ladysmith was door 2000 Boeren schitterend afgeslagen. Op den Spioenkop na het gevecht.
De dag na het gevecht bezochten de Boeren het slagveld. Vreeselijk was het tooneel dat zij daar aanschouwden. De ambulance-wagens der Engelschen waren nog bezig de gewonden weg te voeren, met het begraven der dooden was men dus nog niet begonnen. Daar lagen ze, de arme kerels, op sommige plaatsen schier man aan man, achter onvoldoende schansjes door de Britsche genie gebouwd, vreeselijk verminkt, de meesten met een kogel door het hoofd, anderen door bommen verminkt. Welk een lijden moeten zij hebben doorstaan! Aan ontkomen op het open terrein viel voor hen niet te denken. Den geheelen dag moesten ze in de | |
[pagina 421]
| |
felle zon liggen schieten; staan of knielen achter de te lage borstweringen stond gelijk met zelfmoord plegen. En als ze dan nog maar dadelijk doodgeschoten werden; een verwonding werd tot een onduldbare zielepijn. Er hebben er gelegen, die uren en uren lang den donder van het geschut en het geratel der geweren rondom zich hebben gehoord, die gedoemd waren werkeloos de ellende van den oorlog naast zich te zien. Onder het geraas van den strijd hoorden zij het kermen van hun makkers, zij hebben dorst geleden en konden geen lafenis krijgen, ze hebben om hulp hooren roepen en hadden zelf hulp noodig, ze zagen kameraden waanzinnig worden van smart en ook hen steeg de waanzin naar het hoofd.... Onbegraven!
En op dezen ijselijken dag is voor hen nog een nacht van wachten gevolgd, een nacht die nooit scheen te zullen eindigen....
Twee dagen lang beschoten de Engelschen nog den kop en de omliggende Boerenstellingen met hun artillerie en al dien tijd bleven de lijken der Engelsche dooden onbegraven liggen, prijsgegeven aan de roofvogels. Generaal Schalk Burger zond boodschap op boodschap aan den Britschen bevelhebber en kreeg eindelijk ten antwoord dat de Boeren de lijken der gevallenen konden begraven en hem de rekening zenden.
Maar de barbaarsche Boeren gaven hun gevallen strijders en de gevallen | |
[pagina 422]
| |
vijanden een christelijk graf. En zij verzamelden zich - naar hun bevelhebber seinde - ‘om den Heer der Heerscharen innigen dank te betuigen en Hem hun dankliederen toe te zingen met bewogen stemmen.’ Zoo eindigde de herneming van Spioenkop. En op den kop stond de overwinnende bevelhebber, de zes-en-dertig-jarige Louis Botha, die thans benoemd is tot commandant-generaal van de verbonden republikeinsche legers, en hij staarde droevig op het land dat zestig jarenDoor Engelschen ‘begraven’ lijken.
geleden met vreugde werd begroet door zijn vaderen, de voortrekkers, omdat het schoon was in hun oogen. Zijn hart was vervuld van nameloos wee, wee over zijn land dat door roof- en winstzucht van een paar gouddorstigen was gedreven tot een rampzaligen oorlog, wee over zijn aartsvijand die blindelings voortholt op den weg van zijn verderf, wee over zijn tegenstanders in den strijd, de dappere Britsche soldaten, die ter slachtbank worden geleid en niet eenmaal den troost kunnen hebben dat zij hun leven geven voor een goede zaak. | |
[pagina 423]
| |
Hij heeft den oorlog niet gewild, evenmin als zijn grijze president en diens bondgenoot en ambtgenoot van den Vrijstaat. De strijd is hun opgedrongen
President Steyn en zijn zoontje.
en de Boeren zullen hem strijden tot het einde. Als zij de wapens neerleggen zullen Transvaal en Vrijstaat vrij zijn. Leve de Republieken! Amsterdam, April 1900. | |
[pagina 424]
| |
Naschrift.Het vorenstaande was reeds geschreven, toen het Londensche departement van oorlog de rapporten over het gevecht om Spioenkop met de critiek van veldmaarschalk lord Roberts openbaar maakte. Wie gemeend heeft uit deze rapporten te kunnen lezen hoe het gevecht zich precies had toegedragen is bedrogen uitgekomen. Het schijnt wel dat de Britsche legeraanvoerders bij het stellen van hun rapporten één zaak duidelijk voor oogen hebben: dat het publiek tot geen enkelen prijs eenig denkbeeld mag krijgen van wat er gebeurd is. Het vorenstaande verhaal berust op officieele rapporten van de Regeering te Pretoria en op brieven van Hollanders die aan de gevechten om Spioenkop hebben deelgenomen. Zij geven een vrij duidelijk overzicht van den loop van den strijd; zij doen begrijpen waarom het voor de Engelschen niet houdbaar was op den kop, waar de Boeren het vuur uit hun kanonnen samenbrachten, zoodat de lucht vervuld was van het sissend fluiten der granaten, waar de koelbloedige schutters op honderd pas afstand de Engelsche soldaten als wilde beesten neerschoten, waar geen man het hoofd kon opheffen zonder dat hij een kind des doods was. Uit de Engelsche rapporten verneemt men niets omtrent den loop van het gevecht. Er staat slechts één zaak duidelijk in te lezen, dat de generaals Warren en Buller geen van beiden voor hun taak berekend zijn. De opperbevelhebber werkte een veldtochtsplan uit; hij heeft er een maand tijd aan besteed, het mag dus voor weloverlegd doorgaan. Hij geeft een zijner onderbevelhebbers last dat plan uit te voeren; de man vertrekt, maar aangezien het plan niet naar zijn zin is, besluit hij tot een ander plan, zonder daarvan aan zijn chef kennis te geven. Sir Redvers Buller komt persoonlijk zien hoe de zaken gaan; alsof hij een opmerking maakt omtrent het weder, vertelt de onderbevelhebber hem dat zijn plan niet deugt en dat hij het maar heeft gewijzigd. En de opperbevelhebber stemt stilzwijgend toe. Het nieuwe plan wordt uitgevoerd. Een belangrijk deel ervan is het nemen en behouden van den Spioenkop; inderdaad hangt daarvan het welslagen van het plan af. De stelling van den vijand is niet vooruit verkend; een generaal die op dit verzuim wijst, toen hem het bevel werd gegeven om den aanval uit te voeren, werd in dit bevel vervangen door een ander ‘die twee gezonde beenen heeft’; Sir Charles Warren gaat zelf niet mede, maar blijft rustig voor zijne tent zitten. Door bemiddeling van den opperbevelhebber ontvangt hij een telegram, waarin in dringende bewoordingen om versterking wordt gevraagd - ‘of alles is verloren’; de vorm waarin de aanvraag wordt gedaan bewijst dat de bevelvoerende officier niet deugt, redeneert Sir Redvers Buller, en hij komt ditmaal wel tusschenbeiden om Sir Charles Warren te bevelen een ander met het bevel te belasten. Versterkingen worden gezonden; den geheelen dag hoort de Britsche generaal het gedonder van het vijandelijk geschut en het geratel der geweren; hij | |
[pagina 425]
| |
ontvangt van het gevechtsterrein geen enkel bericht, maar blijft rustig zitten; geen oogenblik komt bij hem het denkbeeld op zich in persoon te overtuigen van den stand van zaken. Als in den avond nog geen bericht is ontvangen, ontbiedt hij ten slotte den generaal die met versterkingen is afgezonden wiens troepen nog steeds hard aan het vechten zijn. En als dan de officier die op den kop het bevel voert, die een geheelen dag met een boven allen lof verheven moed heeft stand gehouden tegen een vijand die in gevechtskracht zijn troepen, hoewel sterker in aantal, verre bleek te overtreffen, als deze aan zijn lot overgelaten officier, geen uitredding mogelijk achtende, bevel geeft tot den terugtocht, verbazen beide bevelhebbers zich daarover en schromen zij niet van de hoogte van hun onfeilbaarheid te verklaren, dat de stelling zeer goed te houden was geweest.... De nieuwe opperbevelhebber van alle Britsche troepen in Zuid-Afrika, Lord Roberts of Kandahar maakt uit deze rapporten de gevolgtrekkingen, die voor de hand liggen, en met prijzenswaardige openhartigheid legt hij ze voor aan zijn regeering. Deze nu meet de maat vol. Zij publiceert de rapporten met de critiek, maar laat de gecompromitteerde bevelhebbers in hun ambt. De geheele wereld weet nu welke uitermate bekwame officieren de generaals Buller en Warren zijn en hun soldaten weten het ook. Zoo vat men de discipline op in Engeland, in het land, waar met minachtend schouderophalen wordt gesproken over de ongeregelde bende in het Boerenleger, waar men niet van tucht weet, noch van gehoorzaamheid. En dat is het eenige wat men leert uit de Britsche officieele rapporten over het gevecht van Spioenkop. |
|