Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 385]
| |
‘Kerkuitgang te Nunspeet.’
| |
[pagina 385]
| |
[pagina 386]
| |
blond, frisch en levendig; hij schilderde bij voorkeur de hooge luchten, die in glinsterend water weerspiegelen, of zonnige landwegen tusschen de groene velden, terwijl hij zijne schilderijen stoffeerde met figuren in de kleurige dracht van die plaatsen in ons land, waar de bevolking de nationale kleeding alsnog behouden heeft en vrij gebleven is van den slechten invloed der steden, die langzamerhand alle karakter ontneemt aan onze dorpelingen. Koldeweij moest dus noodzakelijk zijn een blozende Hollander met blauwe oogen en lichtblond haar; niet al te groot en tamelijk gezet. Aangezien de natuur met groote konsekwentie meestal in volkomen tegenstelling is met onze voorstelling, spreekt het dus vanzelf dat Koldeweij lang en mager was met koolzwart haar en een huid zoo bruin als een Spanjaard. Ik heb hem leeren kennen in het laatste stadium der borstkwaal, waaraan hij zoo kort daarop zou sterven. Te Blaricum in het Gooi heeft hij zijne laatste krachten verbruikt. Slechts veertien dagen nadat hij in zijne geboorteplaats Dordrecht was teruggekeerd is het einde gekomen. Niemand wist hoe ziek hij eigenlijk was, daar hij nooit over zijn kwaal sprak, maar welk een energie moet er in dat lichaam gehuisd hebben! Dag aan dag, bij elke weersgesteldheid kon men hem buiten aan 't werk vinden en alleen bij hevige koortsaanvallen moest hij wel toegeven en het bed houden. Hij moet geweten hebben hoe weinig tijds hem nog overbleef en dat zal hem de kracht tot doorzetten gegeven hebben. Menig heldenfeit op oorlogsterrein getuigt van minder moed en wilskracht, dan hij getoond heeft gedurende zijn laatsten zomer buiten. Koldeweij was een goed mensch, in de volle beteekenis van het woord, met een eerlijk, warm oordeel over anderen en hun werk. Zijne liefde voor de natuur en voor zijn arbeid was onbegrensd en waarschijnlijk heeft hij, door zich nooit te ontzien waar het zijn werk gold, de kiem gelegd voor zijne ziekte. Buiten zijn arbeid, was hij de verpersoonlijking der kalmte. Hij wond zich nooit op, vermoeide zich nooit, in een jaloersch toezien op zijn kracht, die hij alleen voor zijn werk mocht verbruiken. De boeren noemden hem ‘de ouwe man,’ hoewel hij eerst negen-en-dertig jaar oud was. Koldeweij werd den 23sten November van het jaar 1859 te Dordrecht geboren, de oude Merwestad, die aan Nederland reeds tal van kunstenaars heeft opgeleverd. Ofschoon aanvankelijk voor den handel opgeleid, bleek het reeds spoedig, dat hij eene onweerstaanbare neiging had tot teekenen en schilderen. Zijne eerste lessen ontving hij van den kunstschilder C.J. de Vogel. Daarna bezocht hij gedurende twee jaar de Antwerpsche Academie, waar hij een tijdgenoot was van Haverman, De Josselin de Jong en Dake. Het opgesloten zijn in een klasse, waar hij niets kon zien van de mooie natuur buiten, hield hij niet langer uit en zoo verliet hij de Academie om te trachten zich zelf verder te bekwamen zonder schoolschen dwang. Zijne te korte opleiding in het werken naar model heeft hem later wel gehinderd, omdat hem daardoor de gemakkelijkheid ontbrak zijne stoffeerende | |
[pagina 387]
| |
figuren mooi te teekenen, hoewel deze van kleur en toon altijd goed aansluiten bij het eigenlijke landschap. Terug in Dordrecht schilderde hij veel van de rivier en de stad met haar oude huisjes en molens, totdat de lust tot trekken hem beving en hij ons mooi land in alle richtingen ging doorkruisen, voornamelijk daar waar veel water was. Een zijner vroege werken, dat van dien tijd dateert, is getiteld ‘Terugkeer van de stad.’ Het zijn de melkers, die van hun dagelijkschen tocht naar stad juist terug zijn en de glimmende koperen emmers aan de jukken haken. Het verschiet der stad onder de lichte lucht is bizonder fijn. De oude man in de schuit is bizonder goed van actie. Eenige wilgenboomen voltooien de kompositie, die even ongedwongen als fraai is. ‘Terugkeer van de stad.’
Hij had eene bizondere wijze van werken. Niet in het bezit van groote herinneringsgave, was hij daardoor gedwongen zijne schilderijen op de plaats der voorstelling zelve af te maken. Hij schilderde eerst een kleine studie van het moment, die hem dan als leiddraad strekte voor zijn groote doek, dat hij daarnaar begon op te zetten; dan eerst ging hij daarmee naar buiten. Zijne schilderijen hebben dan ook meestal de fraîcheur van een schets, maar missen om diezelfde reden vaak het rijp overdachte en geächeveerde. In de open lucht weet men nooit goed, wát men eigenlijk gedaan heeft en in de poging om weer te geven alles wat men ziet, faalt men dikwijls in de uitdrukking van datgene wat men gevoelt. Toch zijn er uit zijn besten tijd enkele zeer bizondere doeken, waarop dit | |
[pagina 388]
| |
bezwaar glansrijk overwonnen is en waar hij volkomen kunstwerken leverde. B.v. ‘Visschers op het Hollandsch diep,’ het breede, kalme water met als hoofdsujet een roeiboot, waarin twee visschers 't net ophalen en de derde aan de riemen zit; de figuren zijn half levensgroot en uitmuntend van actie en teekening. De avondlucht, die in 't water weerkaatst, is prachtig van toon en stemming. Zijne kleur was meestal zeer frisch en rijp en de keuze zijner onderwerpen altijd even smaakvol. Hij had een forschen, breeden streek, die heelemaal niet in harmonie was met zijn zwak lichaam. In 1891 openbaarde zich de kwaal, die hem het treurig vooruitzicht gaf op ‘Visschers op het Hollandsch Diep.’
jeugdigen leeftijd te moeten sterven. Hij vertrok, na een winter steeds binnenshuis te zijn geweest, in het voorjaar naar 't Zuiden van Italië en later naar Corsica. Ver van huis, van familie en vrienden, ziek en in eene omgeving, die hij niet mooi vond, heeft hij daarginds niet veel gewerkt. Die altijd blauwe hemel en die popperige huisjes aan den voet der bergen, verveelden hem en alleen van uit Florence, temidden der kunstschatten van deze wondere stad, schreef hij opgewekte brieven naar Holland. Van Corsica dateert slechts één groot schilderij: ‘de Herder.’ De herder loopt voor zijne schapen, die tusschen de boomen grazen. Heel even ziet men een wit kasteel op den achtergrond. Het doek schijnt geïnspireerd te zijn op Millet, aan wien het eenigszins herinnert. Het is, hoewel zonnig, wat flets en veel minder geacheveerd van behandeling dan zijn Hollandsche werk. | |
[pagina 389]
| |
Toch zijn er studies uit dien tijd, die veel mooier zijn, maar waarin hij dan ook met voorliefde zijne luchten bewogen maakt. Zoodra de lucht, en daardoor de stemming meer op die van Nederland begon te gelijken, voelde hij er zich meer toe aangetrokken en werkte hij beter. Hij begreep zoo weinig van den strakken blauwen hemel daarginds, die in plaats van hem op te beuren, hem verder weg voerde van zijn vaderland. ‘Op Corsica.’
Na eene ballingschap van anderhalf jaar keerde hij terug in zijn geboortestad. Hij verlangde te sterk naar zijne familie en zijn mooi land om zijne geheele genezing af te wachten. ‘Het Zwijndrechtsch Veerbootje.’
Collectie W.H. van Bilderbeek te Dordrecht. | |
[pagina 390]
| |
Hoewel hij zich in het begin na zijn terugkomst wel in acht nam, duurde het niet lang of hij werkte weer als vroeger. Als de koude noordenwind in Maart de stapels wolken grillig dooreen joeg en de zon zich telkens na een stortbui spiegelde in de natte straten, kon men Koldeweij aan 't water vinden, geheel verloren in de beschouwing der woeste natuur. Een heel mooi kompleet schilderij van eene dergelijke stemming is ‘het Zwijndrechtsche veerbootje,’ dat hij zoo goed als geheel buiten maakte en dat op de derde ‘Internationale Kunstausstellung’ in 1897 te München bekroond werd met de kleine gouden médaille. Het bevindt zich thans in de collectie W.H. van Bilderbeek te Dordrecht. Deze schilderij is zeer levendig van tegenstellingen en zeer vlot geschilderd.‘Mossellosplaats te Philippine.’
Eigendom Konink. Staatsmuseum te Stuttgart. Het verschiet van het water met een scheepje en boomenrand is uiterst teer van kleur. De drukte der menschen, die het bootje verlaten, het door den harden wind bewogen water, waarop het scheepje danst, zijn van een fijn opmerker en knap kunstenaar, die door-en-door zijn métier verstaat. Niet minder frisch en krachtig is het door het koninklijk Staatsmuseum te Stuttgart aangekochte ‘Mossellosplaats te Phillipine.’ Het is de haven met haar geestig silhouet van oude huisjes, ranke masten met de fladderende wimpels en de aardige lantaarns, die stevig uitkomen tegen de fel bewogen lichte lucht, en waar de kade een tooneel van leven en beweging te zien geeft, zoo wáár en tegelijk zoo smaakvol van kompositie, dat dit werk gerang- | |
[pagina 391]
| |
schikt kan worden onder het beste, wat Nederlandsche kunstenaars hebben geproduceerd. Voordat Koldeweij in Blaricum kwam, bracht hij een zomer door te Nunspeet. Een ietwat Corot-achtig landschap is zijn ‘Omtrek van Nunspeet.’ Wat zilveren stammetjes van berkeboomen vóór een armelijke boerenwoning en daarachter de verre wazige heide. Slechts aan den horizon helder, is de lucht tegen de kruin der boomen fijn grijs. Er is zeer veel atmosfeer en groote weemoed in dit werk en men leert den gevoeligen, zieken kunstenaar hierin van zijn beste zijde kennen. Een ander mooi, kompleet doek is het te Nunspeet door hem geschilderde ‘Kerkuitgang.’ In de mooie, stemmige kleederdracht van dit aardige door‘Omtrek van Nunspeet.’
schilders zoo gezochte plaatsje, wandelen de vrome kerkbezoekers. De torenspits ziet men door de reeds gedunde kruinen der hooge boomen. Er heerscht een stemming van rust en vrede in dit werk; een mooien herfstdag vol warme kleur en het weemoedige van den zomer, die voorbij is. Zijn zomer was toen óók voorbij, want het volgende jaar te Blaricum heeft hij niet veel goed werk meer gedaan, waarschijnlijk omdat hij toen reeds teveel verzwakt was. Zijne laatste inzendingen te Antwerpen en Amsterdam hadden geen succès, en hij gevoelde heftig de teleurstelling daarvan. Als men het leven nog voor zich heeft is de kans tot slagen altijd nog daar; maar hij moet in de ernstige aanvallen zijner ziekte vaak gewanhoopt hebben het ooit nog verder te brengen. Hij was nog een groot schilderij begonnen van een mooi brok dorp, tegen | |
[pagina 392]
| |
‘De Ontmoeting.’
| |
[pagina 393]
| |
de zon ingezien. Vóór zijn vertrek in 't begin van Dec. '98 had hij nog een groot doek ontworpen van den koeienstal in 't huis waar hij woonde, en waarvoor hij reeds tal van studies had gemaakt. Wij waren allen belangstellend in het resultaat van een pogen in een voor hem geheel nieuwe richting. Het is evenwel niet zoo ver gekomen. ‘Laag Water’ (Hollandsch Diep).
Collectie W.H. v. Bilderbeek te Dordrecht. Den dag vóór zijn sterven regelde hij zijne nalatenschap. Het Dortsche Museum bezat een groot schilderij van hem ‘de Ontmoeting’; een Zeeuwsch boerinnetje achter een kruiwagen vol gras staat te praten met een jonge boer op den lichten zonnigen weg, die tusschen de groene velden leidt naar 't dorpje op den achtergrond. Koldeweij beschikte, dat dit doek geruild moest tegen de ‘Visschers op het Hollandsch diep’ en dat er nog drie zijner beste studies alsdan bijgevoegd zouden worden. Hij wenschte in zijne geboortestad het best vertegenwoordigd te zijn. ‘Laag Water’ (Philippine).
En zoo is het geschied. Twee van de drie uitgekozen studies zijn prachtig, vooral ‘Laag water’, waar het teruggeloopen water den modderigen bodem heeft zichtbaar gemaakt. Een paar schuiten teekenen sierlijk de hooge masten af tegen de grijze lucht, die heel even een streep licht doorlaat van de ondergaande zon. De andere studie is van een boerevrouwtje, dat zich bukt om | |
[pagina 394]
| |
tusschen de gewitte planken door van het varkenshok eten te geven aan de even te zien komende rose snoeten der knorrende dikhuiden. Door de openstaande deur komt de lichte natte dag. Dit is het werk van een meester. Koldeweij behandelde bij voorkeur ‘laag water’. Een mooi specimen daarvan bevindt zich in de collectie W.H. van Bilderbeek te Dordrecht. Hier is 't weer het Hollandsch Diep, waarmede hij dweepte, Een bijna op 't droge zijnde visscherschuit ligt aan een paal vastgemeerd tegen den met riet begroeiden oever. Op den achtergrond ziet men een hooiwagen, die‘Bij de Welput.’
Eigendom van Mr. J.M.C. Kolkman. geladen wordt en heel in de verte bespeurt men als een dunne wazige lijn den overkant van het breede water. Prachtig is hier de ruimte en de atmosfeer uitgedrukt. Nog een ‘Laag water’, maar thans uit Phillipine, is het doek, dat te Gent een verzameling siert. Een viertal schuiten liggen in de felle zon op 't droge. Dit schilderijtje schittert van kleur en is bijzonder krachtig van expressie. Het half opgeheschen zeil blakert in de gloeiende zon. Zóó forsch is het geschilderd, dat men zich moeielijk kan voorstellen, dat 't van de hand van een zieke is. Het is gedaan in '95 en het is weemoedig om te | |
[pagina 395]
| |
zien, hoe de kunstenaar daarna jaar op jaar minder krachtig, maar tegelijkertijd teerder en gevoeliger werd. Een schilderij, dat uit denzelfden tijd is als de ‘Ontmoeting’ en zich volkomen daarbij aansluit heet ‘Bij de Welput’ en is in het bezit van den heer Mr. J.M.C. Kolkman. Achter de woning is de boerin bezig water te putten; waarbij haar oudste jongen zit toe te kijken. Een klein meisje speelt met het water in een tobbe op den voorgrond. De witte mutsen en het lichte boezelaar, de heldere fijn-blauwe lucht en de zonnige grond maken dit werk zeer aantrekkelijk, terwijl bovendien het smaakvol gekozen tooneeltje uitmuntend van verdeeling is. Zijne vrienden hebben van zijne nagelaten werken in April 1899 in het gebouw Pictura te Dordrecht eene tentoonstelling gemaakt, die in arrangement meer van piëteit dan van kunstzin getuigde, en die daardoor zijn naam als kunstenaar geen goed gedaan heeft. Men had ongeveer alles wat men op zijn atelier gevonden had aan de slecht verlichte wanden gehangen, en zelfs de meest oppervlakkige en oudste verfschetsjes er bij gedaan. Dat gaf een cachet van middelmatigheid aan het geheel, dat ook afbreuk deed aan de werkelijk mooie, geächeveerde doeken, die aanwezig waren. Indien zijne ziekte hem niet belemmerd en hem ten slotte zoo vroegtijdig had weggenomen, dan had Koldeweij een groot schilder kunnen worden, een van die door-en-door Hollandsche kunstenaars, die ons kleine land zoo beroemd en geacht hebben gemaakt over de geheele wereld. In de herinnering zijner vele vrienden zal hij blijven voortleven als een uitnemend kunstenaar en als een waarlijk goed en eerlijk mensch. |
|