| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Het is ditmaal noodig te spreken van veel gebeurde dingen, van feiten.
Er was nog hoop, in het laatst der vorige maand, dat Piet Cronjé zich aan een insluiting door het Engelsche leger zou weten te onttrekken en, van Kimberley weggehaast, Bloemfontein zou kunnen bereiken. Die hoop bleek ijdel. In zijn snelheid van gaan belemmerd door een zwaren legertros met vermoeide trekdieren en in de eerste plaats erop bedacht de kostbare kanonnen te redden, welker verlies voor de republieken onherstelbaar zou geweest zijn, heeft de heldhaftige vecht-generaal zelf het bevel over de achterhoede genomen en daarmede den overmachtigen vijand tien dagen tegengehouden. Aan drie zijden omringd, met Lord Roberts' hoofdmacht achter zich, heeft hij een laatste poging gedaan om de Modderrivier over te steken, maar helaas, reeds was ook de andere oever, zijn eenige uitweg, door den vijand bezet. De Engelschen hebben hier handig en snel gemanoeuvreerd. Hun belooning was enorm. Den 27sten Februari kon Lord Roberts naar Londen seinen, dat Cronjé met al zijn ingesloten troepen zich onvoorwaardelijk had overgegeven. Hij heeft het niet aan de jingo-pers overgelaten erbij te voegen, dat het Majoebadag was.
‘You have made a gallant defence, Sir,’ - moet de maarschalk tot den eenvoudigen Boer gezegd hebben, toen deze, gevangen en overwonnen, in het Engelsche kamp gebracht werd. Bewonderenswaardig, verwonderlijk, - had hij kunnen zeggen. Want de beste krijgskundigen stonden verbaasd, toen enkele dagen later bleek, dat de macht, die de Engelschen meer dan een week in hun opmarsch gestuit, de kanonnen een veiligen aftocht verzekerd had en eindelijk ingesloten was in een ondiep ravijn, waar dagen en nachten lang granaten en lyddietbommen in werden geworpen als in een put met slachtoffers, waar doode menschen en paarden niet begraven, waar gewonden en zieken niet verzorgd konden worden, omdat de vijand onvermurwbaar elk respijt van de hand wees - dat die macht uit nauwelijks vierduizend man had bestaan.
Evenwel, het aantal krijgsgevangenen moge den overwinnaar tegengevallen zijn, niet daardoor werd de beteekenis der overwinning bepaald. Een der beste aanvoerders van den vijand was in zijn handen gevallen; het eerste op vijandelijken bodem behaalde succes leek verpletterend. Het mocht ten slotte maar een deel van 's vijands troepen in den Vrijstaat zijn, dat in treinen gepakt, naar Kaapstad gezonden en vandaar naar het eiland vervoerd zou worden, hetwelk zulk een droeven naam heeft in de geschiedenis dezer eeuw - niettemin was de troepenmacht uit het Zuiden en het Westen van den Vrijstaat verstoven, verdwenen, en Bloemfontein zou binnen korteren of langeren tijd in Engelsche handen vallen. Daarmee was meteen het verblijf van de Boeren
| |
| |
in het Noorden van de Kaapkolonie onhoudbaar gemaakt en men zag dan ook, dat weldra hun vooruitgeschoven posten in die streken werden prijsgegeven, al leverden zij met hun wakkeren kommandant Olivier daar, in Noordoostelijke richting zeer langzaam wijkend, wekenlang nog menig bloedig en niet ongelukkig gevecht. Bovendien was het onwaarschijnlijk geworden, dat de Boeren zich langer in Natal zouden kunnen handhaven, waar een samentrekken van alle krachten tot verdediging van eigen grond gebiedende noodzakelijkheid werd. Het ontzet van Ladysmith stond dus voor de deur. Zoo beteekende de capitulatie van Cronjé de ontruiming van gansch het koloniale gebied door de Boeren, behalve misschien van de streek om het verre Mafeking, moeielijk te bereiken, maar hoewel in even bitteren nood verkeerend, veel minder waard dan Kimberley, waar immers diamanten waren - en Rhodes.
Wat aanvankelijk nog slechts als zwartgallig inzicht beschouwd kon worden, verwezenlijkte zich. Op den weg naar Bloemfontein ontmoetten de 40,000 man van Roberts wel tegenstand, maar hun aantal brak dien. Terwijl een deel zich met de Boeren mat - en er is harder en bloediger gevochten dan men in Engeland wel vernomen heeft, of liever heeft willen vernemen - konden andere sterke afdeelingen de stellingen omtrekken, omwegen kiezen, de Vrijstaatsche hoofdstad naderen van onverwachten kant. En toen men haar eenmaal in het zicht had, viel zij als vanzelf. Een deputatie trok den overwinnenden veldheer tegemoet om hem ‘de sleutels aan te bieden.’ Dit is beeldspraak, want poorten of wallen heeft de stad met den zoeten naam niet. Zij was onverdedigbaar en indien het waar is - wat ik om verschillende redenen, de verplaatsing reeds vroeger van den zetel der regeering naar Winburg, de overbrenging der staatsarchieven naar Kroonstad, niet geloof - dat hevige Boerentwisten over het al of niet verdedigen van Bloemfontein aan Roberts' aankomst voorafgingen, dan verheugt het mij, dat de ‘Engelschgezinde’ partij er haar pleit gewonnen heeft. Een belegering van Bloemfontein zou niet lang geduurd hebben en Cronjé's overgave en masse zou er haar wedergade gevonden hebben. Op hulp van buitenaf kon men niet rekenen; hebben de kommando's uit het Oosten Cronjé kunnen redden? En Bloemfontein zelve had geen bevolking, ‘ghetrouw tot in den doet.’ Er is daar veel Engelsch bloed en zie, met welk een voorkomendheid de overgave is geschied, hoeveel medewerking de maarschalk heeft gevonden om het veroverde stad-en-land te besturen en hoe er zelfs hier en daar gejuicht is, toen hij binnentrok.
Reeds was, den 1sten Maart, aan de bezetting van Bloemfontein het ontzet van Ladysmith voorafgegaan. Dundonald's ruiterij was er, gelijk French vroeger Kimberley, binnengetrokken en daarna kon Buller ongehinderd naderen. Old Buller all right again - had men te Kaapstad in vette letters op de muren geplakt; maar Old Buller bleek onverbeterlijk. Geen Engelsche journalist zelfs kan het feit verduisteren, dat de gewezen opperbevelhebber van al Harer Majesteit's troepen in Zuid-Afrika tot viermalen toe aan de Toegela bloedig is afgeslagen; dat hij duizenden levens gewaagd en nutteloos geofferd
| |
| |
heeft. 's Mans zelfvertrouwen en goed humeur is nochtans zoo groot, dat zijn berichten aan het departement te Londen gewoonlijk schenen te gewagen van half verholen zegepralen. En hij heeft die praktijk bekroond door de naïveteit, waarmee hij zich, na het ontzet van Ladysmith, tot de risée van de wereld gemaakt heeft. Mijn overwinning - zoo seinde hij ongeveer naar Londen - is nóg volkomener dan ik eerst dacht, want (dit redengevend woordje is onbetaalbaar) er is geen Boer meer te zien! Heel in de verte kon de staf, met scherpe verrekijkers gewapend, nog juist de achterdeelen der laatste ossen ontwaren, die bagage, ammunitie, kanonnen der talrijke Boerenmacht welke Ladysmith omringd had, in veiligheid brachten. Het was duidelijk, dat de bloedige gevechten, die kleine Boerenkommando's nog in de laatstvoorafgaande dagen ten Noorden van de Toegela geleverd hadden, waar de lijken der aanstormende Ieren en Hooglanders en andere keurtroepen zich andermaal hadden opgestapeld, zoodat Buller's voortrukken weder dagen lang was belet - dat die hardnekkige gevechten slechts gediend hadden om het gros der Boeren de gelegenheid te geven met al hun have betrekkelijk rustig naar de Biggarsbergen in het Noorden en de Drakensbergen ten Westen van Natal af te trekken, in volmaakte orde, zonder verlies van mannen of materiaal. Maar Buller was verrukt; er was geen Boer meer te zien! Het was er zoo veilig nu, te Ladysmith, als in Piccadilly.
Zoo genoegelijk was het er echter niet. Er liepen uitgeteerde mannen rond en half-waanzinnigen, verdwaasd door het aanhoudend bombardement en de geleden ontberingen; de lucht was er verpest en vol typhuslijders lagen de ziekenbarakken. Buller eigende zich de eer toe, behoorend aan Sir George White, den ongelukkigen veldheer, die enkele fouten, in het begin van den oorlog begaan, geboet had met een zwaar, maar taai en moedig doorstaan beleg van niet minder dan vier maanden.
En daarom is er om het ontzet van Ladysmith, hoewel het voor den verderen loop van den oorlog veel minder beteekende, te Londen meer vreugde geweest dan om de overgave van Cronjé. Het was te begrijpen dat de Engelsche hoofdstad in luiden jubel uitbarstte, toen dezelfde week deze twee groote tijdingen bracht. Toch zal men ons voortaan niet meer moeten spreken van Engelsche zelfbeheersching in tegenstelling met Fransche uitbundigheid. Het ongeluk moge de Engelschman waardiger dragen, in den voorspoed is hij zich evenzeer te buiten gegaan. Dat aan de oude Koningin een geestdriftige ontvangst te Londen bereid is, die aan de dagen van het kroningsjubileum herinnerde, sprak vanzelf. Maar de buitensporigheden, die de straten en de music halls te aanschouwen hebben gegeven; de gewelddadige verstoring van vredesvergaderingen, de aanranding van het vrije woord, welke een Engelsch minister zich niet geschaamd heeft in het Parlement goed te praten; de kinderachtige khaki- en shamrock-vergoding; dat alles is niet alleen op zich zelf ergerlijk en bespottelijk geweest, maar ook daarom zoo dwaas, omdat men in den zwijmel volkomen vergeten heeft wat wel de aard en de omvang was van het behaalde succes. Ik heb een plaatje gezien in de
| |
| |
Illustrated London News; het was niet als caricatuur bedoeld, maar ik ben er zeker van, dat het den gemiddelden Engelschman in woede zou hebben ontstoken, zoo het in een Fransch of Duitsch tijdschrift verschenen ware. Het stelt de... hoe zal ik het noemen? - het delirium voor, dat zich van de effectenbeurs te Londen meester maakte, toen de tijding van het ontzet van Ladysmith daar bekend werd. Men ziet er keurig gekleede, hooggehoede heeren te midden van eenige welwillend toekijkende gentlemen wilde Maori-dansen uitvoeren met onzinnige gebaren en verwrongen gelaatstrekken...
En wat was er ten slotte gebeurd, dat zoo uitgelaten vreugde zou rechtvaardigen? Het Engelsche grondgebied was door den vijand ontruimd. Maar dat van de Zuid-Afrikaansche Republiek was nog niet eens door de Engelsche troepen betreden. Pretoria lag nog heel, heel ver af. Om het gemakkelijk te bereiken Bloemfontein te bezetten, waren niet veel minder dan 20,000 van de beste soldaten opgeofferd. Het eind van den oorlog liet zich zelfs nog niet voorspellen; veeleer stond men nu aan het begin van een krijg, waarvan wel al de wreedheid zou gevoeld worden, maar waarin nu met recht al de eer en de glorie aan de zijde der voor land en vrijheid strijdende verdedigers, al de zedelijke schande het deel van den overweldiger zou zijn.
Tijd en lust om het behaalde succes op de werkelijke waarde te schatten ontbraken echter volkomen. Niet slechts drong de nationalistische en de regeeringspers in koor met de Engelschgezinde Kaapsche bladen nu luider dan ooit op de geheele inlijving der beide republieken aan, maar zelfs geleerden van grooten naam, die vroeger de zaak der Boeren niet ongunstig gezind geweest waren, leverden doorwrochte betoogen, dat het niet anders kon. De voor de hand liggende maar in haar wezen valsche conclusie uit het stellen van het ultimatum door Kruger en Steyn en den inval in Natal in October van het vorige jaar, nl. dat de Boeren de ongehoorde stoutheid gehad hadden een oorlog tegen het Britsche rijk te beginnen, deed daarbij goeden dienst. Men richt een revolver op u en gij schiet tot lijfsbehoud - gij hebt het eerst geschoten, maar zijt gij begonnen? De regeering zou niet lang behoeven te wachten op een gelegenheid om den ergsten Boerenhaters in het land ter wille te zijn.
Inmiddels was al haar dierbaarheid voor de Ieren. Op aanstichting van het kabinet, waarin de heftigste bestrijders van Gladstone's Home Rule de voornaamste plaatsen bekleedden, verleende de Koningin den Ierschen regimenten het voorrecht van een onderscheidingsteeken, het nationale klaverblad, de shamrock. Inderdaad, in Zuid-Afrika hadden de Ieren geen klagen gehad over achterafzetting; met eere waren zij vooraan gesteld, de voorsten tegenover de Mausers en de Maxims. Als leeuwen hadden zij gevochten - voor Engeland, en dus mochten zij de shamrock dragen - voor Ierland. Ja, Harer Majesteit's welwillendheid kende nu geen grenzen meer en voor het eerst sinds veertig jaren werd zij door haar ministers naar Ierland gedirigeerd. De dochter van Parnell zeide aan haar landgenooten, dat de eenige kleur, waarmede dit bezoek waardig kon worden gevierd, de eenige kleur voor vlaggentooi en stratenversiering op het Groene Eiland, het zwart was.
| |
| |
Terwijl het kabinet de Ieren trachtte te paaien met een koninklijk bezoeken aan het Engelsch publiek de ooren tuitten van het gejuich en getier over een eerste overwinning in een smadelijken oorlog, bood Sir Michael Hicks-Beach in het Lagerhuis de rekening aan - la douloureuse, zooals men te Parijs zegt. De begrooting van oorlog voor het volgende dienstjaar (1 April 1900 - 31 Maart 1901) zou honderd en vijftig millioen pond sterling bedragen (dat is een milliard en achthonderd millioen gulden), ruim vijftig millioen pond sterling of 33 pct. meer dan die van het loopende dienstjaar. De geheele Krim-oorlog heeft Engeland niet meer dan rond 800 millioen guldens gekost en van den Zuid-Afrikaanschen krijg staat men nog slechts aan het begin. Reeds om de thans aangeboden begrooting sluitend te maken, moet de belastingbetaler dan ook geducht bloeden, zijn income-tax wordt tot een shilling verhoogd (d.w.z. 1 sh. per pd. st. of 5 pct.) en zijn bier, zijn tabak, zijn thee zal hij duurder moeten betalen.
Bedachtzame Boerenvrienden hebben gezegd, toen het den Boeren zoo voorspoedig ging in de eerste maanden, dat men eigenlijk naar een groote Engelsche overwinning moest verlangen. Eerst dan toch zou, Engeland's eer gered zijnde, het oogenblik daar zijn om over vrede en bemiddeling te spreken. Zoo begrepen het ook de beide presidenten. Toen Cronjé gevangen genomen en Ladysmith ontzet was, den 5den Maart reeds, zonden Kruger en Steyn een telegram aan Lord Salisbury en wendden zich tegelijk tot de vijf groote Europeesche mogendheden, de Vereenigde Staten, Nederland, België en den Zwitserschen Bond.
Aldus luidt het begin van het telegram aan de Engelsche regeering:
‘Het bloed en de tranen van de duizenden, die door dezen oorlog geleden hebben, en het vooruitzicht van al het zedelijke en stoffelijke verderf, dat Zuid-Afrika nu dreigt, maken het voor beide oorlogvoerenden noodig, zich kalm en als voor het aangezicht van den Drieëenigen God af te vragen, waar zij om vechten en of beider doel al deze vreeselijke ellende en verwoesting rechtvaardigt.’
En dan zeggen de presidenten het nog eens rechtaf en duidelijk, dat de oorlog begonnen is, niet om het Engelsch gezag in Zuid-Afrika te ondermijnen, maar alléén tot verdediging der bedreigde onafhankelijkheid ‘en alléén voortgezet wordt om de onbetwistbare onafhankelijkheid van beide republieken als souvereine internationale staten te verzekeren en te handhaven en de verzekering te erlangen, dat dien onderdanen van Hare Majesteit, die met ons aan den oorlog deelgenomen hebben, niet het minste leed zal wedervaren aan lijf of bezit.’ Dat, tenzij zij zulke zekerheid verkrijgen, hun niets overblijft dan te volharden tot den einde. Dat zij met deze verklaring gewacht hebben, tot het prestige van het Britsche rijk door de behaalde voordeelen voldoende hersteld kon worden geacht.
De Engelsche regeering antwoordt op dit souvereine stuk met haar voorstelling van de historie, die aan het uitbreken van den oorlog voorafging.
| |
| |
Zij vermeldt een aantal feiten, met datums en plaatsnamen, die zonderling klein doen tegenover den breeden eenvoud van de ontvangen verklaring. Maar het slot is even duidelijk: ‘Deze groote ramp - luidt het eerst, niet zonder “zalvende gerechtigheid” - is de straf geweest, die Groot-Britannië ondergaat, omdat het in de laatste jaren berust heeft in het bestaan van de twee republieken. Met het oog op het gebruik, dat de beide republieken gemaakt hebben van de positie hun geschonken en de rampen welke hun ongeprovoceerde aanval over Harer Majesteit's gebied heeft gebracht, kan Harer Majesteit's regeering op UEd. telegram slechts antwoorden met te zeggen, dat zij niet bereid is in de onafhankelijkheid van de Zuid-Afrikaansche Republiek of van den Oranje-Vrijstaat toe te stemmen.’
Het verzoek, dat de twee presidenten tot de genoemde mogendheden gericht hebben, strekt om hun bemiddeling te verkrijgen. Behalve het antwoord van Lord Salisbury aan de republieken direct, heeft de president der Vereenigde Staten het den mogendheden gemakkelijk gemaakt op de vraag te antwoorden. Mac Kinley, zelf sterk Engelschgezind, maar toegevende aan de volksbeweging ten gunste van de Boeren, die in de Unie al krachtiger wordt, heeft inderdaad den Amerikaanschen ambassadeur te Londen bevolen de Engelsche regeering officieel te polsen over de vraag, hoe een bemiddeling of een aanbod van goede diensten zou worden ontvangen. Bijna met een snauw heeft Salisbury den ‘bondgenoot’ in het westen beduid, dat hij geen bemiddeling, in welken vorm en van wien ook, dacht te aanvaarden. Hiermee wist een ieder tevens, waaraan hij zich te houden had.
De antwoorden zijn dan ook nagenoeg eensluidend geweest, eerst van de Duitsche regeering, later van Nederland, dat de hoofdvoorwaarde voor bemiddeling helaas, ontbrak nl. de wensch van beide partijen. Het trekt de aandacht - meer niet, hoop wekt het nauwelijks - dat Rusland en Frankrijk tot heden (24 Maart) niet geantwoord hebben. Toch is er ook voor die beiden maar één antwoord op het verzoek om bemiddeling. Iets anders ware het slechts, als de Tsaar over tusschenkomst dacht.
De Russische pers heeft in dien zin gesproken. Het is geen roemrijk jaar geweest voor den jongen alleenheerscher, het jaar van de Vredesconferentie. De wensch, die aan zijn manifest ten grondslag lag, moet toch waarlijk wel wat verder gegaan zijn dan naar de onderteekening der verdragen, op het Huis ten Bosch met zooveel moeite uitgebroed. Om van teleurstelling of ontmoediging te zwijgen - weet ik of zulke gewaarwordingen vat hebben op het gemoed van iemand, die zoover van de wereld afstaat? - moet toch het besef van zijn machteloosheid dezen machtige zwaar drukken, waar hij de verschillende ambassadeurs de in den Haag ontworpen ‘vredes’-middelen ziet teekenen in vollen, wilden oorlogstijd. Doch tusschenkomst is gansch iets anders dan een aanbod van bemiddeling; tusschenkomst kan een casus belli zijn en wie haar om den wille des vredes wenscht, moet er bedacht op zijn, dat zij den oorlog in haar gevolg voert.
Alleen staan dus nog altijd de Boeren-republieken.
| |
| |
Mocht men Lord Roberts gelooven, dan bestaat er eigenlijk nog maar één. Hij heeft den Vrijstaat bij Engeland ingelijfd; hij spreekt van den ‘gewezen’ president Steyn en de ‘gewezen’ Vrijstaatsche regeering. Ter wille van de rechtsorde en het bestuur van de onderworpen landsgedeelten moge dit verklaarbaar zijn, ongehoord en met alle oorlogsgebruiken in strijd is onder de vele uitgegeven proclamaties die van generaal Pretyman, die dreigt de Vrijstaters bij verder verzet als rebellen te zullen beschouwen en straffen. De generaal loopt den tijd alweer vooruit. Wel kan niet geloochend worden, dat de houding van een deel der Vrijstaters strekt om hem in zijn dwaling te stijven. De ‘halven’ onder Fraser te Bloemfontein bieden de behulpzame hand aan den overwinnaar en maken hem zijn bestuurstaak gemakkelijk door administratieve betrekkingen te aanvaarden. Troepen Vrijstaatsche Boeren komen zich overgeven en leveren hun wapens in, hoewel tot zelfs naar Engelsche bladen het zwart vermoeden den weg gevonden heeft, dat dit maar oude karabijnen en buksen waren en dat de meeste Vrijstaters hun geweer goed en veilig verstopt hebben om het tevoorschijn te halen, wie weet? bij voorkomende gelegenheid. Het leek uit de berichten, die naar Londen gestuurd werden, alsof er met den Vrijstaat gansch geen rekening meer gehouden behoefde te worden; had niet de broeder van Steyn, aan een lunch met de de generaals, zich op geringschattende wijze over den President zelf uitgelaten?
Orangius plane periit - schreef een der vrienden van prins Willem aan een anderen, in het jaar 1570, een der wanhopigste uit het begin van den tachtigjarigen oorlog.
Oranje is gansch verloren...
Ik weet wel, dat ik nooit onder de optimisten behoord heb ten aanzien van de vermoedelijke uitkomsten van den oorlog. De oorzaak was, dat ik nooit heb kunnen vinden, wat Engeland, het rijke en veerkrachtige Engeland met zijn zoo niet geoefende dan toch lichaams-sterke, taaie mannen, zou kunnen bewegen af te zien van doorzetten to the bitter end. Maar evenmin behoor ik tot de kleinmoedigen, die met de aankomst van Roberts te Bloemfontein het pleit beslecht achten en den Boeren het onrecht aandoen van twijfel aan hun volharding onder den tegenspoed. Neen, de Vrijstaat is niet gansch verloren. Steyn is te Kroonstad en heeft op Roberts' proclamatie fier geantwoord, dat nog altijd hij het wettige staatshoofd is. Het land ten noorden en westen van Bloemfontein, drie kwart van den Vrijstaat, is niet regeeringloos, al heeft het vlakke, ‘halve’ Zuiden zich al te gemakkelijk in het gareel van den vijand laten spannen. De noordwestelijke districten van de Kaapkolonie zijn niet in ruste, al wijken de opstandelingen terug op Kitchener's nadering en al nemen loyale corporaties in de voornaamste steden moties van hulde aan voor dien noodlottigen imperialist, Sir Alfred Milner. Of, als men het dan wil: Orangius plane periit - dán in den zin, waarin Oranje in 1570 ‘gansch verloren’ was, of aldus dat de Vrijstaat (zooals verluidde) opgegaan is in de zusterrepubliek, met den grijzen Kruger als hoofd van den nieuwen
| |
| |
Staat en den held Steyn, (want is hij niet een der edelste figuren van dezen heldenoorlog?) als kommandant-generaal.
Wat zoudt gij dan nu wel denken, gij kleinmoedigen, al twijfel ik met u aan der Boeren redding uit den bitteren nood, - dat deze mannen van oud-Hollandschen stam zouden buigen, nu de eerste slag is neergekomen op hun harde koppen? Wat zoudt gij dan nu wel wenschen? Ja, als het Polen waren, tot eigen bestuur onbekwaam, zedelijk en staatkundig vervallen, dan mocht men willen, dat zij zich nu maar schikten in het onvermijdelijke en het zich zoo dragelijk mogelijk maakten onder 's vijands heerschappij. Maar denkt gij, dat een eenvoudige, een bedachtzame als Kruger in grootspraak het tragische woord gezegd heeft: dat de wereld versteld zal staan van wat er gebeuren zal, voor de Engelschen Pretoria bereiken? Denkt gij, dat een uit zijn hoofdstad verdrevene, een miskende en belasterde als Steyn, voor niets dat woord nog in deze dagen heeft herhaald? De tijd om kostbare levens te ontzien is nu voorbij. Zij weten het nu goed, de Boeren, dat Engeland hun vrijheid wil tot elken prijs en dat hun vrijheid het eenige is, waarvoor zij vechten. De twee partijen stormen van weerszijden op elkander in, op een langen smallen weg, zonder zijpad, een verschrikkelijke, onvermijdelijke botsing tegemoet. Zoudt gij dan nu nog wenschen, dat er van wijken gesproken werd, dat manneneer geofferd werd om mannenbloed te sparen, dat er zwakheid, neen aarzeling was aan de zijde, waar het Recht en de Vrijheid staan, bezielend tot een voorbeeld te meer voor de menschheid door alle eeuwen?
24 Maart.
P.v.D.
|
|