| |
| |
[pagina t.o. 289]
[p. t.o. 289] | |
Buurt in Amsterdam (Houtskoolschets).
| |
| |
| |
Salomon Leonardus Verveer.
30 November 1813 - 5 Januari 1876,
Door Johan Gram.
S.L. Verveer.
De kunst van Sam Verveer dagteekent uit een vroeger tijdperk, toen de romantische beweging nog bloeide en daarna het impressionisme aan den dageraad begon te gloren. Zij draagt natuurlijk den stempel van haar tijd, maar in die richting heeft zij zooveel schoons en geestigs gewrocht en
| |
| |
gaat er zulk eene bekoring van haar uit, dat zij nog steeds in eere wordt gehouden.
Verveer's programma was zeer uitgebreid en omvatte alles, wat zijn schildersoog trof en boeide. Evenals in het openbare leven alles zijne belangstelling wekte en hij zich in alle kringen mengde en daar velerlei opmerkte, zoo was er ook in de natuur en in Verveer's omgeving niets, wat zijn wakkeren kunstenaarsgeest geen voedsel bood. Nu eens een gezicht aan zee, waar hij met een gamma van grijze tonen speelt en toovert. Dan weder een namiddag op de duinen te Scheveningen, waarin hij de streelende rust en weldadige kalmte, die aan 't strand, wanneer de zon ter kimme neigt, ons gemoed binnendringt, zoo verwonderlijk goed weet uit te drukken.
Die dichterlijke stemming gaat in een Buurtje te Katwijk of elders wederom in een tintelend scherzo over. Hier stort Verveer al zijn geest, al zijne gave van stoffage uit. Met zeldzaam vaardige hand schildert hij u bouwvallige woninkjes met verweerde muren, om de mannen van het penseel te doen juichen; een rijkdom van bezielde figuurtjes, wier stand en houding even afwisselend als natuurlijk zijn. Voor den beschouwer zijn deze pittoreske tooneelen een dubbel genot: eerst heeft men, op een afstand, den indruk van het geheel ontvangen, daarna vermeit men zich in het van nabij bezien dier levende en handelende groepjes. En deze sprekende, schacherende of lawaaiende figuurtjes wekken daarbij geenszins het vermoeden, dat zij er door den kunstenaar neergeplakt zijn, om gapingen te vullen, als gedwongen gasten op eene partij. Neen, zij maken zulk een onafscheidbaar deel van de voorstelling uit, dat zij er als 't ware mee samengegroeid schijnen. De scherpe opmerker heeft dat zoo gezien, en al gevende en nemende, heeft de artist zijn kunstwerk daarmee verrijkt.
Een andermaal boeit u een rijk riviergezicht van zijn hand, met schepen bezaaid, vol actie en leven, met sterk sprekende lucht en wazig verschiet. Onze oude stadjes hadden voor Verveer geene geheimen meer. Zij waren hem schatplichtig en zijne vertolking deed hun naam nog stijgen. Met één onderwerp, één thema vooral heeft Verveer zeer grooten bijval ingeoogst en is zijn naam onafscheidelijk verbonden gebleven, en wel met zijn vermaarde ‘Jodenbuurt’, die herhaaldelijk doch steeds met groote verscheidenheid door hem behandeld is. Verveer stelt de Jodenbuurt te Amsterdam voor op Vrijdagnamiddag, tegen Sabbath, wanneer alles in beweging is om zich gereed te maken voor den naderenden rustdag. Hier is de vindingrijke en opmerkzame illustrateur in zijn element. De rijke en karakteristieke stoffage neemt in die schilderachtige tafereelen eene bijzondere plaats in. Verveer kent zijn Jodenbreedstraat, met al die schacherende en zonderlinge bewoners in hunne oostersche drukte, op zijn duimpje. De groepeering dier figuurtjes is zoo vernuftig en smaakvol, dat men zich in 't genot der aandachtige beschouwing verkneukelt. Menigmaal heeft Verveer zich er ook mee vermaakt, vrienden en tijdgenooten daarop af te beelden.
Die Jodenbuurt is door hem in velerlei stemming en jaargetijde, ook bij
| |
| |
sneeuw afgebeeld, maar steeds zoo afwisselend, dat niemand zich over de hervatting van zulk een aardig onderwerp beklaagde.
Bovenal is Scheveningen tot het einde toe de bron gebleven, waaruit Verveer steeds belangwekkende en frissche motieven putte.
Jodenbuurt in de hoofdstad.
In de kronkelige achterbuurten van het dorp, tegen het blonde duin geleund, met de havelooze, spelende kinderen, de aardige, pratende vrouwtjes, de neergehurkte of turende oude visschers en de zwaar beladen hondenkarren, vond zijn eenige geest altijd nieuw voedsel en bracht deze telkens iets schoons
| |
| |
en origineels te voorschijn. In het Rijksmuseum, in de stedelijke verzameling te 's Gravenhage en in het museum Boymans te Rotterdam, vindt men dergelijke duinbuurten, die, ofschoon zij den romantieken stempel dragen, zich kranig en kloek tusschen hunne meer moderne omgeving houden.
Zie b.v. zijn ‘Scheveningen’ in het Haagsche museum. De oude verweerde kerktoren, een bejaard pittoresk huisje, een paar onttakelde pinken en een wrak - dit alles teekent zich donker af tegen het schitterend licht der ijle lucht, boven welke zich dreigende wolken samentrekken. Hoe vloeiend en vaardig is dit alles geschilderd. Hoe stil is die duingrond gehouden en met welk een smaak zijn de figuurtjes gekozen, die hier leven en bezieling aan het tafereel geven. Elk dier beeldjes is in actie; elk figuurtje is raak, en toch zijn zij allen één met de schilderij waarop zij zich bewegen en geen hunner heeft de vermetelheid, zich te veel te doen gelden.
Was het wonder, dat een genre en eene opvatting die, klaar als een spiegel, door een ieder begrepen en gewaardeerd konden worden, ook alom bijval vonden. Verveer's schilderijen waren dan ook, een veertigtal jaren geleden, even populair als zijn persoon. Met Nuyen, Bosboom, Huib. van Hove, Vertin en anderen was hij leerling van B.J. van Hove, den bekenden Haagschen decoratieschilder. Deze zette al zijne kweekelingen voor zijne tooneelschermen aan het werk. Er was toen groote geestdrift voor de Fransche opera in de residentie, en de leerlingen hielpen ijverig mee aan het schilderen van tooneelschermen voor op te voeren stukken, als Robert le Diable, Guillaume Tell, Gustave III, La Juive en anderen. Op die wijze oefenden zij zich van zelf in de kennis van bouwstijlen, landstreken, kleederdrachten en in het nauwkeurig teekenen en schilderen.
Met Bosboom zwierf Verveer naar Utrecht, Nijmegen, Zutphen, en verder den Rijn op, Duitschland en Frankrijk door, steeds schetsende en schilderende. De romantische beweging in Frankrijk, ginds door Delacroix, Isabey en anderen voorgestaan, en door Nuyen hier ingevoerd, trok de jongeren aan en werd dus ook door Verveer blijmoedig ingehaald. Doch naarmate hij zich later meer ontwikkelde, werd hij zich zelf en kreeg zijn kunst een krachtiger en persoonlijker aanzien. En veel later toen men der Romantiek den dienst opzei en boven alles kracht en waarheid wilde huldigen, zag men de kunst van Verveer zich naar den nieuwen tijdgeest plooien.
In alles wat Verveer schiep, wist hij zekere charme te leggen; alles wat hij in zich opnam en weergaf, was geadeld door zijne opvatting. Met zijn aangeboren gevoel voor harmonie van tonen en zijn van nature fijnen smaak wist hij steeds mooie grepen te doen. Kracht noch forschheid troffen vóór alles in zijne voordracht; maar hetgeen hij gaf, trok onweerstaanbaar aan door de smaakvolle compositie, het streelend-harmonieuse van den toon en de buitengemeen typige stoffage, die altijd frisch en nieuw was, die altijd van zijne vindingrijkheid getuigde.
| |
| |
Buurt te Scheveningen. (Rijksmuseum te Amsterdam).
| |
| |
Sam Verveer werd geboren op een gedenkwaardigen, echt vaderlandschen dag, den 30sten November 1813, toen Willem Frederik, Prins van Oranje, te Scheveningen uit een pink aan wal stapte. Later zei Verveer dikwijls luimig, dat hij, die als kommandant der eerewacht Willem II en Willem III binnen de hofstad had ingehaald, in 1813 thuis was gebleven, daar hij nog te jong was om toen al bij de pinken te zijn.
Trouwens, in woordspelingen en geestige antwoorden vond Verveer zelden zijne weergade. Werd zijne lenige, bevallige, aantrekkelijke kunst erkend en gewaardeerd, niet minder was hij zelf gezocht om zijn onuitputtelijke luim, zijne origineele invallen, zijne zeldzame gevatheid, zijn weergaloos gemak om onze taal zoodanig te kneden, dat het gesprek een voortdurend vermakelijk woordenspel werd. Niemand wist van de dubbele beteekenis der woorden zulk een handig gebruik te maken, en vele zijner vuurpijlen en zevenklappers worden nog menigwerf herhaald. Zoo komt Verveer het atelier van den destijds vermaarden zeeschilder Louis Meijer binnen, en vindt daar twee van diens leerlingen, de heeren Kiers en Hoffman, druk aan 't schilderen. De jongelui vragen Verveer, wat hij van hun werk denkt. Sam bekijkt beider zeestudiën en zegt: ‘Dit zijn Hoffman's droppels en dat is Kiers (Kirsch) wasser! 't Is nog vrij zanderig: 't lijkt wel een meierij.’
* * *
Tusschen 1840 en 1850, toen ook Rochussen in den Haag woonde, behoorde Sam Verveer met Bosboom, Vertin, Hoppenbrouwers, Huib van Hove, Leickert, Stroebel en anderen, tot die vroolijke schildersbent, die met jeugdige grappen en grillen het lustige artistenleven leidde. Doch haalde men de dolste streken uit, er werd tevens hard gewerkt en hartstochtelijk geijverd om iets wezenlijk goeds tot stand te brengen. Den ernst om zijn doelwit te bereiken, werd door die afwisseling geen afbreuk gedaan. Integendeel: men kon des te ernstiger zijn, omdat men vroolijkheid in ruime mate genoten had. En hoe degelijk en ernstig de studie naar de natuur destijds werd opgevat, bewijzen Sam Verveer's schetsboeken. Daar vindt men, met breede lijnen aangegeven, de oorspronkelijkste motieven en aardigste gevallen; keuze te over. Wat Verveer's oog zag, bracht zijne hand met de grootste vaardigheid op het papier en daar zijn kunstenaarsblik uiterst ontvankelijk was, schreef het hulpvaardige krijt, potlood of houtskool tallooze motieven op.
Vooral met het houtskool wist zijne altijd levendige fantasie, gesteund door een sterk geheugen, wonderen te verrichten. Verveer's vlugge, gemakkelijke manier leende zich hier bij voorkeur toe, en de meeste zijner houtskoolteekeningen bekoren zoodanig het oog door hun heerlijk licht en bruin, en zijn met zúlk eene virtuositeit en breedheid behandeld, dat een gewoon menschenkind moeilijk zou kunnen gelooven, hoe een dergelijk resultaat met het broze kool verkregen kon worden.
* * *
| |
| |
Velen onzer herinneren zich nog levendig het atelier van Sam Verveer in de Zeestraat, waar Verveer's broeder Maurits zijne photographische inrichting en ook Elchanon zijn atelier had. Wie herinnert zich niet de luide, vroolijke stem, waarmeê, op 't kloppen aan de deur van het atelier, hem het ‘binnen!’ werd toegeroepen. Daar stond de korte, karakteristieke gestalte, met het levendig tintelend oog, den grijzenden krullebol, gewoonlijk door een stroohoed of rooden fez gedekt, een fluweelen buis of linnen jasje aan, palet en penseelen in de hand.
De gezelligheid en vroolijkheid straalden alleen van hém uit, want al was de groote boven-voorkamer ook gevuld, al waren de wanden van boven tot beneden met houtskoolschetsen, oude schilderijen en tal van portretten bedekt, zijne schilderkamer trok noch door antieke meubelen, noch door zeldzame,
Molens in den omtrek van Gent (België). (Houtskoolschets).
kostbare voorwerpen aan; zij kon alleen op zekere pittoreske slordigheid bogen, die kunstenaars een tweede natuur en huisvrouwen een gruwel is.
Een paar houten scheepjes met eenige pullen en beuzelarijen op den schoorsteen; eene bibliotheek, die zich bescheiden achter een groen gordijn verschool, een bureau en een canapé - dit was de zeer eenvoudige, niet bijzonder artistieke inrichting van het atelier. De tallooze portretten echter, die overal aan den wand, op den schoorsteen, tegen de penanten elkaar verdrongen, zouden een opmerker allicht tot het besef gebracht hebben, dat de bewoner dezer schilderkamer ontzaglijk veel vrienden had. Van buitenlandsche schilders, beroemde musici, schrijvers van naam, bekende tooneelspelers, - van zoovelen had hij bewijzen van vriendschap ontvangen; iedereen kende en mocht Sam Verveer.
| |
| |
Bezocht men hem, hij ontving u vriendelijk en met eene gemakkelijkheid, welke door rang noch stand van den bezoeker gewijzigd werd. Intusschen ging Verveer met schilderen voort, en sprak dan met zulk een ijver en liefde over zijne kunst, vertelde dan zooveel van zijn plannen over toekomstige
Winterdag in de Jodenbreedstraat te Amsterdam.
schilderijen, dat hij u den indruk van een waarachtig kunstenaar gaf. En terwijl hij voortschilderde of teekende, verraste Verveer u nu en dan met een of andere snaaksche opmerking, of wel zijn geleerde Lorre, in de koperen kooi daarachter, deed u van lachen schudden over de dwaasheden, die hem zóo
| |
| |
dikwerf waren voorgezegd tot het schrandere dier ze onthield en verwonderlijk juist het oogenblik wist te kiezen om ze te doen hooren.
In zulk eene omgeving werd door Sam Verveer het aanzijn geschonken aan die reeks altijd afwisselende groote en kleine doeken, teekeningen en schetsen, welke het oog van den kunstvriend in verrukking brachten en steeds gretig koopers vonden.
In het openbare Haagsche leven was Sam Verveer een populaire figuur: iedereen kende de korte gestalte met de eenigszins stramme militaire houding en voorkomen en de schrandere slimme oogjes. De geheele wereld: van den adjudant des konings tot het loopmeisje der modiste, kende Sam Verveer. In het gezellige leven dier dagen was hij de onmisbare, de onnavolgbare kameraad. De wijze, waarop hij in een of anderen vriendenkring, wanneer het licht vooraf was uitgedoofd, een tocht met de nachtschuit voordroeg, stempelde hem tot een voordrager van het beste allooi en tot een buikspreker zonder weergade. Bij zulk eene voordracht deed men een provisie pret voor maanden op. Of wel: Verveer droeg eene Italiaansche aria voor, ofschoon hij geen woord van Dante's taal kende, en gaf met zijne muzikale gaven zoodanig de charge van zulk een zanger, dat men het uitschaterde.
Afzanding nabij den Haag.
In Pulchri, waarvan hij van 1866-1869 het voorzitterschap bekleedde, was Verveer natuurlijk bij de dramatische vertooningen en pantomimes de onmisbare hulp en raadgever. Hoe eenig en onbetaalbaar zijn vernuft daarbij te pas kwam, kunnen tijdgenooten getuigen. Nog herinner ik mij, hoe wij aan het in elkaar zetten en repeteeren waren van het merkwaardig-dolzinnige stuk: ‘Turco Barbaro of de triumf van de kunst en de Haagsche Schutterij’. In dit stuk kwam o.a. een parade voor in het Malieveld, waarbij minister Thorbecke de militaire Willemsorde uitreikte aan den wonderbaarlijken held Nemorin, die eene schitterende overwinning behaald had.
Het tooneeltje deed goed, maar 't was wat ledig en men zocht eenige actie, naar een of ander pikant optreden.
‘Wel’, zei Sam dadelijk, ‘de Japanners zijn immers hier; laten we die er bij brengen!’
(Het Japansch Gezantschap was namelijk juist hier aangekomen, had zijn intrek in het hôtel de Belle Vue genomen en hield alle tongen bezig).
| |
| |
Dát was een inval! Maar hoe had men zoo spoedig een paar echte, wezenlijke Japanners op de planken?
‘Dat is niets waard!’ zei Verveer. En al neuriënde en lachende, verzocht hij den concierge den omslagdoek zijner vrouw even ter leen te vragen en hem een sinaasappel te brengen. Hij zelf nam de vloermat, die voor de zaaldeur lag, maakte daarvan in een omzien een Japanschen stroohoed, sneed van de sinaasappelschil een paar uitstekende boven- en ondertanden, die hij in den mond stak, ontdeed zich van zijn pantalon en stond vijf minuten later als een echte Japanner, zoo onvervalscht dat niemand hem herkende, op de planken. Zulk eene gedaanteverwisseling was eenvoudig wonderbaarlijk. Op den avond zelf, toen natuurlijk aan deze vermomming meer voorbereiding en zorg besteed was, maakten de Japanners een prachtig effect.
Een andermaal werd er een wassenbeeldenspel vertoond, waarin men zoowel
Duinschets (nabij den Haag).
de voorzijde der tent als het inwendige kon zien. Van dat wassenbeeldenspel was Verveer de directeur en niemand die hem in dat karakter, met zijn ontzaglijke doekspeld en zwaren gouden ketting, aan de kas bij de opgeschikte dame zag staan, vergeet het van de werkelijkheid afgeziene type, dat Verveer van zulk een ploertig heerschap gemaakt had. Alles, tot het brutaal-gemeene en blufferige, het gebrekkig Hollandsch en aanmatigende, was af.
Nog een andere figuur, welke hij eens schiep, blijft onvergetelijk. Men had in Pulchri een café chantant samengesteld, waarin al de bekende elementen voorkwamen. Sam Verveer was daarin een trommelslager, die zich ongemakkelijk met zijne stokken weerde, en wiens type van vervallen oud-militair eene creatie was. Kaal, maar proper gekleed, soldaat van top tot teen, van zijn grijzen bakbaard, die zich krijgshaftig met de snorren vereenigde, tot zijn hoogen stropdas en zijn lintje in 't knoopsgat, was hij het type van een eerbiedwaardig veteraan. Hoe kwam die achteruitgeraakte stumper in zulk eene
| |
| |
luchtige, zonderlinge omgeving! Er was iets treurigs en onderworpens in zijn gelaatsuitdrukking, en als hij op zijn trommel sloeg, scheen hij er evenveel uitdrukking in te brengen als Heine in de verschillende trommelslagen van den Franschen tamboer te Dusseldorp gevoelde.
Als een luidruchtig ensemble-stuk geëindigd was, en deze of gene uit het publiek den trommelslager een grogje aanbood, sloeg hij op militaire wijze aan, dronk het uit, gaf het glas met eigenaardig martiale beleefdheid terug, maar hield zich steeds eenigszins droefgeestig-teruggetrokken van het overige gezelschap.
Dat was eene ware creatie, eene geheele historie, die Verveer daarin legde,
Buurtje te Katwijk.
en zij, die hem toen als trommelslager gezien hebben, vergeten nimmer den indruk, dien zijn stil, roerend spel op hen gemaakt heeft.
Een van de vermakelijke tooneelen, waartoe Sam Verveer's dwaze invallen aanleiding gaven, is zeker de voorgewende brand. Op zekeren avond maakt Verveer zich gereed, om bij eene serenade welke aan Prins Hendrik voor zijn paleis in het Lange Voorhout gebracht zal worden, zijn schuttersplicht te vervullen. Haastig rept hij zich er heen, want het was reeds laat. Plen oud vrouwtje, dat dien schutter daar zoo ijlings ziet voortjagen, met het schuifelend geweer over den schouder, slaat de schrik om 't hart en roept:
‘Schuttertje, waar is de brand?’
| |
| |
En zonder zich te bedenken, antwoordt de schalk van een schutter, al hijgend en jagend:
‘Bij Bakker de Bakker op den Dennenweg!’
Heere in den Hemel! op den Dennenweg! En de tijding vliegt van mond tot mond! In een ommezien weet een ieder het! Nauwelijks een kwartier daarna ratelt een brandspuit, door flambouwen spookachtig verlicht, over het Voorhout. Alles rent, dringt, duwt, stormt naar den Dennenweg, en de serenade aan den geliefden prins heeft hoogstens een succès d'estime.
Gevat in het antwoord geven als geen ander, schiet hij even raak als een Transvaalsche boer. Zoo gebeurt het, dat de majoor van het bataillon schutterij, waarin Sam diende, inspectie hield. Nu was een van de zwakheden van dezen majoor, dat hij nu en dan te diep in het glaasje keek en in dien
Scheveningen (in het Haagsch Museum van moderne kunst).
toestand heftig en ruw kon zijn. In dergelijken toestand stapt de majoor nijdig langs de gelederen en bespeurt, dat de buurman van Sam op stoffen schoenen in 't gelid staat.
‘Wel, voor den duivel!’ roept de majoor, ‘schaam-jij je niet? een schutter met stoffen schoenen aan!’
‘En een majoor met 'n laars aan!’ laat Sam er langs zijn mond weg op volgen.
* * *
Dat een kunstenaar met zulke bijzondere gaven velerlei onderscheidingen kreeg, is zeer natuurlijk; dat een kameraad, die in alle kringen zoo gezocht was, zijne vrienden niet tellen kon, is even verklaarbaar. Toen dan ook de koning der Belgen in 1851 Verveer tot ridder der Leopoldsorde benoemd
| |
| |
had, was de schildersbent daar zoo mede ingenomen, dat zij den geridderden kunstenaar op 30 November 1851 een feestmaal in Het Keizershof alhier aanbood. Charles Rochussen dichtte zelfs voor die gelegenheid een feestlied, dat door Verhuist gecomponeerd en bij 't feest op de piano, ter begeleiding van den zang gespeeld werd. Het aardige liedje, dat mijn vriend J. Kruseman, de onvermoeide verzamelaar, wiens collectie wetenswaardige gegevens omtrent tal van beeldende kunstenaars tot in de kleinste bijzonderheden volledig is, mij welwillend ter overneming afstond, luidt:
Panorama Scheveningsche duinen.
| |
| |
Eerbewijzen te over heeft Sam Verveer in zijn kunstenaarsloopbaan ontvangen en toen de droeve mare van zijn dood in den lande zich verspreidde, bleek eerst de groote populariteit van dezen gunsteling der goden. Ver buiten onze grenzen, op tentoonstellingen van Parijs en Brussel, van Gent, Antwerpen en Weenen had Verveer zich roem verworven en, behalve de voldoening van een gevierden naam en hooge prijzen voor zijn werken te bedingen, tal van lauweren geoogst. Keizer Napoleon III had op het Parijsch salon van 1855 voor zijne bijzondere verzameling te Saint-Cloud een kunstwerk van Verveer gekocht. In onze vaderlandsche kunstverzamelingen is Verveer overal vertegenwoordigd, zoodat zijn naam en zijne kunst onder ons blijven voortleven.
Toen zijne vrienden en kunstbroeders zijn stoffelijk overschot den 8en Januari 1876 op het Israëlitisch kerkhof ter aarde bestelden, wees Mr. J.E. Banck er terecht op, dat den betreurden kunstenaar geen waardiger rustplaats kon worden beschoren, dan te sluimeren aan den voet van hetzelfde duin, dat hij zoo innig had liefgehad en welks eenvoudigen ernst hij zoo uitstekend had weten te vertolken. Te midden zijner bedrijvigheid en in de volle kracht van zijn talent weggerukt, was de levenslustige man een sprekend beeld der kunst zelve, wier trouw dienaar hij was geweest en die evenmin van verouderen weet, maar eeuwig jeugdig blijft.
En toen anderhalf jaar later, op 15 Juni 1877, op datzelfde kerkhof het gedenkteeken onthuld werd, dat kunstbroeders, vrienden en vereerders aan Sam Verveer's nagedachtenis wijdden, was het wederom Mr. Banck, die op bijzonder gelukkige wijze Sam Verveer als kunstenaar en als mensch kenschetste. Als jeugdig kunstenaar had Verveer reeds uitgemunt door de waarheid van uitdrukking in zijne pittige stadsgezichten; maar toen zijn blik verruimd werd en hij de lachende vaderlandsche stads- en dorpsgezichten, onze duin-, weide- en strandlandschappen maalde, kwam eerst de groote artist in Verveer tot volle recht, bovenal toen hij zich toelegde op de stoffeering zijner landschappen.
Meer nog dan door een monument, aldus getuigde Mr. Banck, zal Verveer in onze herinnering voortleven door zijne persoonlijkheid, door de herinnering aan zijn geestige kout, aan het eigenaardig gebaar, waarmede hij zijn snedige opmerkingen vergezeld deed gaan; door zijn onuitputtelijken humor, en tevens door den ernst, waarmede hij het leven en zijne kunst opvatte.
|
|