Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 266] [p. 266] Sneeuwsonnetten. Door Hélène Lapidoth-Swarth. I. Zwevende Lichtjes. Geheimvol glijden over sneeuwfluweel Zwevende lichtjes, boven wereldblank En onder hemeldonker, zonder klank, Droomlichtjes, rood, oranje en ambergeel. De grachteboomen staan, als reuzen rank, Omringd van dwergen: zwart verward struweel, Bewakend streng een tragisch oud kasteel: In somber nachtblauw marmren wolkenbank. Koningen zijn die boomen: hoog in 't haar, Dragen ze een diamanten diadeem. O sterren zijn het, vonk'lend wonderbaar. Kon nu mijn ziel, die heimweebleeke zweem Van zwevend licht, verrijzen, kalm en klaar, Een ster van reinheid boven Levens leem! [pagina 267] [p. 267] II. Verbrande Sneeuw. O sneeuw, gevallen blank uit zilverzwingen Ontzaglijk, dragende Englen boven 't slijk! Hoe komt gij dalen uit uw hemelrijk, Om melodieën in mijn haard te zingen! Op glimmerzwart van kolen vlammenrijk, Die purp'r en goud van oude zoomren vingen, Nu glorende óp in vrool'ke onttooveringen, Lokte u het noodlot, vlokken donsgelijk. En ik, die schroomde uw lelierein te mengen Met zwart van kolen, diep uit donkre mijn, Zie blij tot rook uw zachte pracht verzengen In vlammenglorie, rood van liefdeschijn. Gij zou' op aard, zoo'k wilde uw zijn verlengen, O teedre sneeuw! zoo wreed vertreden zijn! Vorige Volgende