| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
Roeping, verhaal van Winfried uit den Polder, door Jan Zürcher. Amsterdam, C.A.J. van Dishoeck, 1899.
Op het binnen-titelblad staat: ‘Roeping, Winfried's verhaal uit den Polder. We weten dus, dat wij niet te doen hebben met een verhaal van zekeren Winfried uit den Polder, maar met een verhaal uit den Polder, van Winfried. En dan weten we nòg niet veel. Want het ìs geen verhaal uit den Polder. Het is een verhaal uit... nu ja, uit de ziel van Winfried, geboren in een polder en daar thans woonachtig. Of 't een verkapte auto-biografie is weten we niet, en kan ons ook niet veel schelen. We vinden wèl in dit boek wat fragmenten, die, bij elkander genomen, dat kleine beetje doen kennen van een menschenziel, waarmeê deftige beroemdheids-biografen gaarne genoegen plegen te nemen. De een noemt dat veel en de ander noemt dat een miserabel beetje. Zoo heel veel meer kunnen we niet verlangen. Wie kent er nu door en door eens anders persoonlijkheid en wie geeft er nu zijn eigene, in een boek, bij zijn leven? Wie geeft er maar een groot stuk van? Niemand! O, het lijkt wel eens zoo; maar pas op, indien het er véél op lijkt. Dan wordt ge eerst recht beetgenomen. Om zich te kunnen beschrijven, moet men zich goed kennen. Wie zich goed kent, schaamt zich te veel, of is te ijdel om zich te laten zien gelijk hij zich ziet. Of wel, hij geurt met zijn onvolkomenheden, als Rousseau. Men kan moeilijk openhartiger zijn dan deze was bij het schrijven zijner Confessions, en men kan ook moeilijk meer zoo hoog klauteren op een eigengemaakt voetstuk. Rousseau gaf niet Rousseau, maar een Rousseau-roman, van kern een meesterstuk, maar een roman. En dan nog een meesterstuk met erg veel babbelarij aangelengd.
Winfried's verhaal uit den polder lijkt een beetje ‘Confession’ en een beetje Wahrheit und Dichtung, en een beetje Causerie. Het is... Wat is het? Een beetje stoom, losgelaten uit een ketel, waarbinnen de spanning te groot was; iets gerings op zichzelf, dat moest uit wat groots onder sterken druk. Roeping (het boek) is het resultaat van sterke spanning. En zooals wolkjes uitgedreven stoom de lucht kunnen inkrinkelen of een grooten stationskap heelemaal vullen, zoo zal dit boek òf niet worden opgemerkt, òf met belangstelling worden ontvangen, al naardat het terechtkomt in een leesbibliotheek of in een studeerkamer.
Winfried vertelt heel aardig van zijn jeugd, van zijn dorp, van z'n school. Een kippenboer vervult een symbolistische rol in het verhaal. Maar 't is een heel verstandige kippenboer, iemand, dien men vergeven kan dat hij altijd gelijk heeft. Zoo zijn er weinigen, ook onder de nietkippenhouders!
Maar, na het verhaal uit Winfried's jeugd en heel verstandige opmerkingen over schoolwandelingen, veenderijen, schooltuinen en kikkerslootjes, komen kritische bespiegelingen. De weeke polderbodem zakt weg onder onze voeten. Het komt er niet opaan. Winfried heeft ons nu eenmaal te pakken. We gaan met hem meê naar de Hooge School, waar het onderwijs niet deugt, naar Duitschland, waar de Duitschers onsympathiek zijn, naar Nederland terug, waar onsoliede huizen worden gebouwd, het dagbladzegel is afgeschaft en leerplicht staat ingevoerd te worden. Winfried wordt kunstcriticus, laat op zijn kaartje drukken ‘critique d'art’, wat nogal aanstellerig is, en gaat schrijven over kunst in een dagblad, waarvoor hij enkel minachting heeft. Moet hij spreken van den redacteur aan die krant, dan zegt hij ‘met permissie.’ Winfried is rijk, als hij dat doet. Vooral dáárom vinden wij 't erg
| |
| |
leelijk van hem. Hij had dan moeten schrijven in een dagblad, waarvoor hij sympathie koesterde, voor eene redactie, van welke hij durfde spreken zonder hatelijkheid. Toch heeft Winfried al zoo verschrikkelijk veel aan filosofie gedaan. En men zwerft geen drie jaren lang in Duitschland zonder wijs te worden. En wijsheid brengt toch gevoel voor betamelijkheid. Of niet? Over ‘Socialisterij’ (het woord is van Winfried), Wagner, Beethoven, Schopenhauer enz. enz. heeft hij al veel gezegd. En dan in een geminacht blad schrijven, zonder daartoe door honger te zijn gedrongen... Maar Winfried! Winfried! Na kunstcriticus en kunstbeschermer te zijn geweest, gaat Winfried boemelen. Aan 't eind van het boek, vernemen wij dat hij schilder gaat worden. In 't begin noemt hij zich dichter. Dat klopt. Dichterlijke schilders moeten wij hebben, niet handige goochelaars met verf. Winfried heeft al vast een prentje gemaakt voor den omslag van zijn boek. Wie weet wat we nog van hem te zien krijgen, misschien het ééne schilderij, dat hij hoopt te schilderen. Hij leeft om dàt te geven. Of wel... ook die aandrang tot schilderen zal zwakker en zwakker worden, wegsterven, gelijk reeds te veel in Winfrieds leven. Wat heeft hij al gezocht en al weggesmeten omdat het hem geen voldoening gaf!
Toch is die Winfried belangwekkend en Zürcher's boek een mooi bezit voor de vele menschen, die tegenwoordig liefhebberen in psychologie. Hierin liggen elementen, mooie, zeldzaam bruikbare, voor een psychologie van den strever om het jagen zelf naar een doel. Dat doel is een bevredigende staat van zich rustig voelen voortbewegen in ééne richting.
Winfried, naar blijkt uit zijn verhaal, begaafd met zeldzame eigenschappen, heeft tot nu toe in het leven rondgesparteld als een vlieg in een melkemmer, voortdurend in doodsgevaar. Hij was te gulzig. Zijn geest had te veel monden. Die wilde van alles proeven en heeft zich nogal eens verslikt. Winfried is een mooi type van de allerbeste soort dilettanten, van de gelukkig begaafde, onverzadigbare dilettanten met wat genie. Zulke menschen komen niet gauw tot rust en worden niet licht gelukkig. Arme Winfried.
Nu mogen we Jan Zürcher wel bedanken voor deze uitlating. Het Winfriedtype is nog nieuw in de letterkunde. Het is belangwekkend. Zürcher's boek zal wel geen ‘vijf drukken in enkele maanden’ beleven, maar worden gewaardeerd door enkele goede lezers, die dankbaar kunnen zijn voor een duw aan hun denken. Zijn boek is wat men met een modewoord ‘suggestief’ noemt. Die Winfried laat u niet los. Want in zoo velen onzer leeft hij, nog al eens minder snugger, nochtans. Winfried is familie van grooten, als Multatuli, en van heele kleintjes, als den neus-in-den winderigen Hoogere-Burger. Men neemt zoo'n Winfried niet licht als leeraar, gouverneur, redacteur, agent van een hypotheekbank of schoolopziener. Hij behoort tot de weeldeleden der maatschappij. Een ‘positie’ erlangt hij niet licht. Daarom maken velen hun Winfriedje dood en worden dan nog ereis wat.
Of er een Winfried in Jan Zürcher heeft geleefd gaat ons niet aan.
| |
Dageraad door W.G. van Nouhuys. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. (Zonder jaartal.)
Dit is een bundeltje met vijf novellen, zeer zorgvuldig geschreven, over 't algemeen uitmuntend van compositie. Daar is op gewerkt. De heer Van Nouhuys behoort tot de zeer nauwgezette schrijvers, die geen regel druks onveranderd laten, zoolang zij er nog iets in te verbeteren vinden. Men zou zijn werk kunnen aanbevelen als model van nauwgezetheid voor beginnende schrijvers. Van hem kunnen zij leeren hoe men eenvoudig, natuurlijk schrijven moet. Dit proza is de correctheid zelve. Ook zijn de novelletjes
| |
| |
minutieus behandeld. De schrijver heeft heel precies het détail willen geven, tot in het uiterste volledig. Misschien ligt het wel dááraan dat het begin van Dageraad (de eerste novelle uit den bundel) wat proces-verbalerig is en zou menige beschrijving grootscher zijn, indien het streven naar nauwkeurige uitvoerigheid minder merkbaar ware. Wij vinden die eerste novelle niet de beste. Zij is wat lang in verhouding tot het heel gewone verhaaltje en de hoedanigheid der breedvoerige schilderingen.
Van veel meer beteekenis achten wij Het uiterste middel met mooi waargenomen zielkundige bijzonderheden. De vrouw van een lang niet rijk man met klein inkomen is gevaarlijk ziek geweest en heeft eene operatie moeten ondergaan. Dat heeft veel geld gekost. Er zijn effectjes verkocht. Het inkomentje is dus nog kleiner geworden. Maar zij blijft zwak. Zij zou naar buiten moeten gaan om aan te sterken. Daar is geen geld voor en haar echtgenoot, hoe akelig zuinig ook reeds, zal dat noodige haar niet kunnen geven. Dan denkt hij aan de verleidelijke circulaires van een bankier. Voortdurend ontvangt hij van die raadgevende bulletins, waarin wordt meegedeeld, aldoor maar weêr, dat de menschen, die kochten wat de bankier had aangeraden te koopen, zoo en zoo en zooveel percenten hebben verdiend. Hij laat zich verleiden. Hij speculeert. Zijn vrouw gaat naar buiten. Maar hij verliest. Hij verliest al meer en meer. Uitmuntend is nu de houding van den bankier geschetst. Prachtig raak zijn diens uitvluchten - de klassieke! - weêrgegeven, als opgevangen in een werkelijk gesprek. Alles wordt verloren: 't heele fortuintje. De vrouw mag niets weten.
Over de waarschijnlijkheid der verhouding tusschen man en vrouw kan men anders denken dan de schrijver. Dat de man haar zoo misleidt omtrent hun finantiëelen toestand zal menigeen onwaarschijnlijk voorkomen. Maar misschien anderen weêr gewoon. Er bestaan, ook tusschen echtelieden, die 't goed met elkander kunnen vinden, soms van die ongelooflijke verhoudingen!
Radeloos, overweegt de man dat zijn vrouw beter haar echtgenoot dan haar geld - hun kindje beter zijn vader dan eenig fortuin zal kunnen missen. Hij zal dus zijn leven verkoopen. Door bedrog. De som, waarvoor hij zijn leven verzekerd heeft, zal hij aanzienlijk verhoogen, één premie voldoen (meer geld heeft hij niet) en dan op een avond met zijn fiets te water rijden en zich laten verdrinken. Het kan nooit bewezen worden dat hij zelfmoord pleegde. De levensverzekering-maatschappij zal uitkeeren. Vrouw en kind zullen bezorgd zijn. Zoo doet hij. Het sobere slot van dit verhaal is treffend.
Om het bezit brengt ons in het boerenland en geeft de psychologie van een misdaad, een moord op een notaris, die een klein boertje zijn geld niet wil teruggeven, dat ter aflossing van een hypotheek werd betaald, ofschoon de notaris dat geld niet aan den schuldeischer had gezonden en de hypotheek dus niet geroyeerd - noch de grosse gequiteerd was. Als de boer komt om te dreigen, staat de notaris gereed om te vluchten. De boer is half dronken en doodt. Er zijn dus verzachtende omstandigheden. Zij bewijzen dat het Van Nouhuys om waarheid, niet om effekt is te doen geweest.
Op de rivier is weêr een verhaal uit den polder. Jaloerschheid, wraak, wroeging, hallucinatie, poging tot zelfmoord, krankzinnigheid... in acht-en-twintig bladzijden en tòch geen onwaarschijnlijkheid, noch eenig spoor van effectbejag. De heer Van Nouhuys toont in dit stukje dorps-realiteit hoe volkomen hij zich weet te beheerschen.
Na tien jaar, het voorlaatste novelletje, bevalt ons minder, omdat wij niet genoeg waarschijnlijk vinden gemaakt dat het meisje den vioolspeler nog wil terug zien en nog zóó met hem praten. We hadden
| |
| |
de reden moeten weten van haar zonderling gebrek aan fierheid.
Dageraad zij den lezer aanbevolen.
| |
Bleeke Levens door Frans Coenen Jr. 's-Gravenhage. Loman & Funke (z.j.)
Het proza van Frans Coenen Jr. klinkt als ver fluitgeluid in den avond op den berg gehoord, komende uit het dal, eentonig, weemoedig, toch graag vernomen. La-la la-la-la la-la! En dan lange echo's, die den nagalm doen samenvloeien met het nieuwe lala- la-la-la la-la... en dan weêr de echo, zwakker, en dan weêr het gefluit, minder zwak en altijd maar weêr hetzelfde la-la la-la-la la-la, zoo eentonig, weemoedig, toch graag gehoord.
't Komt wat hooger, het daalt wat, de man met zijn fluit loopt over een golvend pad. Lief, die verre eentonigheid, die in u vloeit, eindelijk, die uw gemoedstoestand gaat beheerschen en daarom u niet verveelt, al blijft zij maar la-la la-la-la la-la... hypnotisch, niet te ontwijken, in u blijvend, ook als de vreemde man niet meer speelt op zijn herdersfluit. La-la la-la-la la-la...
Een anderen avond, gaat ge weêr den berg op om het te hooren. Het zingt al in u. Toch wilt ge 't vernemen van buiten af. De man komt. Speelt hij een ander deuntje? Misschien. Ge bekommert u daarom niet, wel wetende dat de indruk dezelfde wezen zal. Ge gaat de hypnose tegemoet.
En nog eens weêr gaat ge luisteren. Nu heeft de man zich neêrgezet op de helling. Hij speelt het eene deuntje na het andere. De bekoring is weg. Het geluid mag u ééns verrassen; een andermaal kunt ge 't wenschen; maar ge moet het niet altijd en dan zoo lang hooren. De man met de fluit moet geen concert gaan geven.
Ge moet geen bundel van driehonderd bladzijden met proza van Coenen aan één stuk uit lezen, wel een roman; geen bundel met verschillende stukken. Want dan wilt ge afwisseling en die geeft Coenen u niet.
De stukken uit ‘Bleeke Levens’ verschillen in waarde. Het eerste, waarnaar de bundel genoemd is, vinden wij zwak van opzet. Er is te veel gegeven aan uiterlijke kleinigheden, er is te weinig verklaard in het meisje. We staan verbaasd over haar handelwijze na de huwelijksvoltrekking. Wij weten niet wanneer zij is begonnen te huichelen en waarom toen. Wij vermoeden 't wel; maar we missen zekerheid. Men mag van Coenen niet veronderstellen dat hij een gedeelte van zijn onderwerp niet heeft aangedurfd en daarom met opzet, na dien eersten avond van volkomen intimiteit, minder bijzonderheden gaf dan in het hèèl lange, in verhouding veel te lange voorbereidende gedeelte.
Het begin van In België is ver beneden hetgeen wij gewend zijn van Coenen te krijgen. Het doet denken aan een gratis toegezonden correspondentie in een muf provinciaal blaadje. Kinderleven bevat weêr veel moois; maar wij stellen hooger nog de drie andere stukjes: Vervreemd, Twijfelmoedig, Zomermiddag.
| |
Te Lande, door Cyriel Buysse. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1900.
Dit is een bundel met vijf schetsen, die onze lezers wel allemaal zullen kennen. Het eerste is reeds vrij lang geleden geschreven. Immers daardoor, door De Biezenstekker, dat verscheen in De Nieuwe Gids, heeft Buysse zich vooral ten onzent naam gemaakt. Hij bewerkte het verhaal tot tooneelstuk Drie Koningen-avond en deed dat onlangs in het Tweemaandelijksch verschijnen. Verder bevat de bundel: Van Alleyne's ziel, Blanche, (dat in Elsevier's verscheen), De Wraak van Permentier (Tweemaandelijksch) en De Verlossing ook sedert kort in een tijdschrift gedrukt. Het boek is opgedragen aan Maurice Maeterlinck.
F.L.
| |
| |
| |
Nieuwe Boeken.
Onder deze, nieuwe rubriek zullen wij, ook op aandringen van enkele lezers, nu en dan met een kort woord melding maken van belangwekkende populair-wetenschappelijke werken en vertalingen, waarop wij het der moeite waard achten te wijzen. Heeren uitgevers, die ons boeken van dien aard toezenden, kunnen wij niet beloven dat ze besproken - wèl dat ze genoemd zullen worden.
Allereerst komt in aanmerking de, reeds verleden jaar ontvangen, vertaling van Leaves of Grass door den Amerikaanschen dichter Walt Whitman. Maurits Wagenvoort heeft de moeielijke taak ondernomen deze gedichten, we zouden liever zeggen dit poëtisch proza, in het Nederlandsch over te zetten. Hij doet zijn werk voorafgaan door een korte inleiding. We zien daaruit dat hij, onder den titel Natuurleven, niet den geheelen bundel Leaves of Grass vertaalde. ‘De dichter herhaalt hier en daar wat hij gezegd heeft: er was geen reden die herhalingen te vertalen; buitendien liet ik mij door mijn smaak leiden.’ Maar een salon-Whitman gaf hij niet. We moeten erkennen: daar lijkt het niet naar. Maurits Wagenvoort gaf, in volle vrijmoedigheid, eene vertaling, die men zeker niet in de huiskamer zal durven laten liggen. Misschien daarom moest hij, naar hij zegt, vijf jaren wachten op een uitgever. En nu is hij overtuigd dat de Erven F. Bohn op deze uitgave zullen verliezen. Mocht dit niet het geval wezen, dan zal de vertaler nog meer van zijn werk het licht doen zien. Een portret van Whitman versiert den bundel. Vooral hen, die met het oorspronkelijke nog moeite hebben, zal deze vertaling zeer welkom zijn. Er is met groote liefde aan gewerkt.
Wij herinneren, wat Wagenvoort niet doet, aan het bestaan eener mooie studie over den Amerikaanschen dichter door W.G. van Nouhuys, verschenen bij de firma Nyhoff, in de serie ‘Moderne Denkers’.
* * *
De Bloem en hare geheimen is de verleidelijke titel van een werkje... over de bloementaal? Misgeraden. De schrijver, Dr. H.J. Calkoen, deed bij den Amsterdamschen uitgever C.A.J. van Dishoeck, verschijnen een zeer bevattelijk en aardig geschreven werkje hoofdzakelijk over het leven der plant, ten dienste van hen, die voor natuurstudie werkelijk de vrije natuur ingaan. Hij wilde wijzen op veel wat mooi en belangrijk is en dat zóó doen, dat ook zij, die nooit te voren iets aan botanie deden, hem 't geheele boekje door zouden kunnen volgen. Hij is daarin uitnemend geslaagd. Prettig duidelijke afbeeldingen en een bloeikalender verhoogen de waarde van dit boekje, dat eene aanbeveling wèl verdient.
* * *
Vier voordrachten, heel lange voordrachten zouden wij meenen, hield dr. Paul von Zimmermann in 1876 te Weenen. Zijn doel was bestrijding van het materialisme en verheerlijking van het Christendom. Die voordrachten werden gedrukt en met graagte gelezen. Onlangs verschenen ze, vertaald in het Nederlandsch door dr. E.H. Ekker. (Uitgever D. van Sijn & Zoon, Rotterdam.) Wij hebben wel wat tegen den bombarie-titel ‘Het Raadsel des Levens en de Radeloosheid van het Materialisme.’ Die klinkt zoo drakerig en kermisachtig! Maar met den inhoud van dit boek zal menig lezer dankbaar kennis maken. Gemakkelijk te lezen is de vertaling niet.
F.L.
|
|