| |
| |
| |
Catharina Beersmans.
Door M. Horn.
Catharina Beersmans (laatste portret).
Catharina Beersmans is na een lang lijden Zondag 19 November van ons heengegaan, Woensdag 22 November hebben wij haar stoffelijk overschot naar het station Delftsche Poort gebracht en het daar in een gewone goederenwagen neergezet, om het naar Brussel te laten vervoeren, alwaar den volgenden dag de begrafenis zou plaats hebben. Vóór de overbrenging naar het station had in de tot rouwkamer ingerichte vestibule van den schouwburg eene plechtigheid plaats, waarbij velen kransen en bloemen op de baar neerlegden en hartelijke woorden van afscheid spraken, maar van hoeveel liefde en vereering die woorden en bloemen ook getuigden, hoeveel ontroering zij ook bij menigeen wekten, op mij heeft de plechtigheid geen grooten indruk gemaakt, zij was te mooi, alles ging met te veel vertoon gepaard en als ik dan daarbij dacht aan den eenvoud der groote doode, zoo wars van alle vertoon, dan kon ik de gedachte niet van mij afzetten, dat dit alles zeer zeker heel goed bedoeld was, maar dat men toch hier niet had gehandeld in overeenstemming met hetgeen de overleden kunstenares zelf gewenscht zou hebben, hadde zij er over te beschikken gehad. Eén oogenblik heb ik zeer sterk den indruk gevoeld, dat zij voor altijd was heengegaan, dat zij nooit weer tot ons zou terugkeeren, het was het oogenblik, toen de locomotief met den goederenwagen, die haar stoffelijk overschot bevatte, wegreed en langzaam uit onze oogen verdween.
| |
| |
In dagblad en tijdschrift is dezer dagen veel over Catharina Beersmans geschreven, ik zelf heb reeds in het ‘Nieuws van den Dag’ den dag na haar overlijden mijn indrukken weergegeven, toch heb ik het verzoek der redactie van dit tijdschrift, om in dit maandblad eene korte levensschets van de groote doode te geven, niet willen afslaan, ik grijp gaarne de gelegenheid aan om nog eens te zeggen, welke groote priesteres der kunst Nederland in haar bezeten en helaas verloren heeft. En wanneer ik dan thans overdenk, wat zij in al die jaren voor ons geweest is, dan grijpt mij een gevoel van weemoed aan, dat wij haar verloren, van geluk, dat wij haar bezeten, maar ook van bitterheid, dat wij haar niet genoeg gewaardeerd hebben. Ja, ik wil, ik moet het zeggen, in weerwil van alle kransen en bloemen, in weerwil van alle mooie artikelen bij haren dood, Nederland is harer niet waardig geweest. Ware zij eene Fransche of ook maar eene Duitsche geweest (de Franschen verstaan de reclame beter), alles, wat den naam van beschaafd had willen dragen, zou in deze dagen met trots vertellen, dat men haar in die en die rol had zien spelen, menigeen zou zelfs den hoogen prijs, dien men voor dat genot betaald had, niet vergeten er bij te voegen. Maar hoevelen van die zoogenaamd beschaafden hebben Catharina Beersmans in eene van hare groote rollen zien spelen, hoevelen werden naar den schouwburg getrokken, juist omdat haar naam op het programma stond? Wanneer in Weenen het programma den naam van Charlotte Wolter vermeldde, (deze kunstenares is van allen, die met Beersmans in denzelfden tijd geleefd hebben, de eenige, die ik de eer waardig keur met haar te worden vergeleken), dan was de schouwburg stampvol, immers ‘die Wolter’ speelde; wanneer Beersmans in eene van hare groote rollen optrad, dan was de zaal meestal slecht bezet, ten minste als niet het eene of andere feest werd gevierd. Ja vroeger, toen zij nog melodrama's speelde, toen had zij wel publiek, het
dankbare publiek, dat zulke stukken vol hartstocht gaarne zag en nog gaarne ziet. Maar het publiek, dat voor zulke ‘draken’ den neus optrekt, dat in den schouwburg, althans volgens eigen zeggen, kunst wil genieten, waar was het, toen Catharina Beersmans op grootsche, indrukwekkende en in de ziel grijpende wijze Lady Macbeth speelde met een voortreffelijken Macbeth (Dirk Haspels) naast zich, waar was het, toen zij Donna Pia in ‘Severo Torelli’, toen zij Medea speelde? En terwijl de voorstellingen van ‘Macbeth’ bij gemis aan belangstelling na enkele vertooningen moesten worden gestaakt, liep het geheele ‘beschaafde’ Nederland een paar jaar later uit, om een parodie van Shakespeare's tragedie door een Fransche troep te zien spelen met Sarah Bernhard als Lady Macbeth, die van deze ijzingwekkende figuur eene Fransche demi-mondaine maakte. O, men had het dikwijls zoo druk over ‘onze’ Beersmans, maar vroeg men zoo'n lofredenaar of lofredenaarster, in welke rollen men haar had zien spelen, dan bleef het antwoord gewoonlijk uit of men kreeg ook wel eens in den laatsten tijd het antwoord: in... Mijnheer en Mevrouw Mongodin. Ik weet, wat men er ook van moge zeggen, ik weet, dat Beersmans daaronder geleden heeft. Toen ik haar eens zei, dat ik Mevr.
| |
| |
Mongodin, eene Possenrol, niet van haar wilde zien, dat zij zich volgens mijne meening onteerde door het spelen van zulke rollen, zei zij met dien in-tragischen toon, die te vergeefs wilde verbergen, wat zij er onder leed: in andere rollen wil men mij niet meer zien, ik ben, God weet, hoe lang niet meer opgetreden, ik moet toch wàt spelen of moet ik er maar heelemaal mee ophouden? Hoe gelukkig was zij, toen ik twee jaren geleden in opdracht van mijne collega's met het verzoek tot haar kwam, om bij de feestelijke opening van ons nieuw gymnasium Medea te spelen. Zij had die rol in 1887 bij gelegenheid van haar zilveren jubileum gespeeld en daarna niet meer, door ons verzoek zou het treurspel in elk geval weer op het repertoire komen. In de tien jaren, die tusschen haar jubileum en ons verzoek verloopen waren, was geen enkele maal de wensch uitgesproken haar nog eens in hare beste rol te zien spelen, het stuk was sinds lang in het geheel niet meer op het répertoire en moest opnieuw worden ingestudeerd. Dadelijk werd de rolverdeeling samen opgemaakt, zij zou zelf met hare mede-vennooten spreken en na een paar dagen reeds ontving ik bericht, dat de zaak in orde was. Zij heeft dien avond de rol gespeeld voor een parterre van jongelui, die allen in de wereld hopen te gaan als predikanten, geneesheeren, rechtsgeleerden of leeraren, zij had verder voor zich een publiek van genoodigden, waaronder tal van oud-leerlingen, die reeds eene positie in de maatschappij bekleedden, allen waren geweldig onder den indruk van hare machtige kunst, zij zelf was gelukkig voor een publiek te spelen, waarvan velen de diepe tragiek van Medea's lijden begrepen en gevoelden; aan het slot kwam aan de toejuichingen geen einde en toen ik haar met een korte toespraak bloemen aanbood en haar in naam van de aanwezigen voor het geschonken hooge kunstgenot dankte, werd haar een ovatie gebracht door het publiek en... door de medespelenden, die gelukkig
over haar groot succes waren, zij had dezen avond bewezen, dat zij in de verloopen tien jaren nog niets van haar machtig talent had ingeboet en de rol nog even mooi speelde als tien jaren geleden. Het bijgaande portret als Medea behoorde aan ons gymnasium - mijne collega's hebben mij dezer dagen het cliché cadeau gegeven - wij hebben het voor het programma laten maken, al onze leerlingen en oud-leerlingen hebben het als een souvenir meegenomen, voor hen zal het tevens een aandenken zijn aan onze overleden groote kunstenares, zij althans zullen nog eens later met trots kunnen zeggen, dat zij in hunne jeugd het geluk hebben gehad Catharina Beersmans twee jaren vóór haar dood in een harer beste rollen te hebben zien spelen, toen zij nog in het volle bezit was van hare groote gaven. Eenige maanden na haar optreden te Schiedam vroeg ik haar eens, of zij van de wederopvoering van ‘Medea’ veel genoegen had gehad. ‘O ja,’ zeide zij, ‘al ware het alleen maar, dat ik de rot nog eens gespeeld heb voor zoo'n heerlijk publiek als dat van jullie feestvoorstelling, overigens is het niet veel gegeven, er was wel veel succes, maar’ - zoo voegde zij er somber aan toe - ‘er kwamen geen menschen.’ En zoo is het jaren lang gegaan, voor zoogenaamde ‘lach-successen’ was steeds een groot publiek te vinden,
| |
| |
voor haar echter waren er geen menschen, tenzij zij ook maar in een Posse optrad. De couranten mochten haar spel nog zoo prijzen - en dat deden zij altijd, omdat haar spel steeds, in welke rol ook, geheel àf was - voor haar kwam het publiek niet. Althans bij ons niet, in het kunstlievende België was dat wat anders, als zij te Antwerpen of Brussel optrad, dan was al lang voor haar optreden geen plaats meer te verkrijgen, Beersmans' gastspel was daar een kunstfeest van beteekenis, de beste mannen van Vlaanderenland beschouwden het als een eer haar te mogen spreken en de hand te drukken, niemand van hen zou verzuimd hebben haar gastspel bij te wonen. Is het dan wonder, dat zij in weerwil van haar 22-jarig verblijf in ons land toch bij ons eene vreemdelinge gebleven is, dat haar hart haar steeds naar België trok, dat zij ook daar haar laatste rustplaats heeft willen hebben? In haar laatste ziekte had zij maar één wensch, naar Brussel te kunnen vervoerd worden, als zij maar weer dáár was, omringd door hare familie, dan zou zij wel weer beter worden, zij was er bij vorige ziekten immers zoo goed opgeknapt, waarom dan ook nu niet? Ja, ik ducht geen tegenspraak van hen, die Beersmans goed hebben gekend, als ik zeg, dat zij zelfs te Rotterdam, waar zij al die jaren gewoond en gewerkt heeft, eene vreemdelinge is geweest, dat zij er zich eenzaam en verlaten gevoelde. Maar ik wil niet langer mijn gevoel van bitterheid aan het woord laten, ik heb mij tot taak gesteld Catharina Beersmans in haar leven en werken kort te schetsen, van die taak, die mij meermalen gelegenheid zal aanbieden van mijne bewondering voor deze groote kunstenares te doen blijken, wil ik mij thans kwijten.
Catharina Beersmans werd geboren... ja, wanneer? Dat was zij pas betrekkelijk kort geleden zelf te weten gekomen, immers in 1887 vertelde zij mij, dat zij 9 Mei 1845 geboren was. Algemeen heeft men jaren lang dezen dag als haar geboortedag aangenomen, in een van de Noord- en Zuid-Nederlandsche Tooneelalmanakken, die een twintigtal jaren geleden nog elk jaar bij de firma G. Theod. Bom te Amsterdam onder redactie van N. Donker verschenen, vond ik het volgende vers:
À Mademoiselle C. Beersmans,
Artiste Dramatique,
Lors de son Anniversaire (9 Mai 1868).
L'éloquence du coeur consiste en ce langage
Qui sans détours s'adresse au sentiment,
C'est la larme dans l'oeil au moment du voyage,
La poignée de main qu'on se donne en rentrant.
N'attends donc pas de moi, le jour de la naissance,
Un luxe de grands mots; mais agrée mes voeux,
Mes voeux pour que du Ciel l'infinie clémence
Sème de fleurs tes pas,... rende tes jours heureux!
| |
| |
Bien que jeune déjà tu brilles sur la scène,
Noble et simple à la fois, ton jeu va droit au coeur;
Ne change en rien ce jeu!... Thalie et Melpomène
Te prêtent à l'envi le beau titre de... soeur!
Mr. C.T. van der Brugghen v. L.
Het is wel eigenaardig, dat een Nederlander in een Nederlandschen almanak ter eere van een Nederlandsche tooneelspeelster een Fransch vers schreef, maar uit dit vers blijkt toch, èn dat de schrijver den 9den Mei voor haren verjaardag hield, èn dat zij reeds in 1868, toen zij dus pas 23 jaren oud was, als eene groote beroemdheid mocht gelden. Nog pas enkele jaren geleden vertelde zij mij lachend, dat zij nooit geweten had, wanneer zij jarig was, immers toen was haar pas officieël gebleken, dat zij 30 Augustus 1845 was geboren. Haar geboorteplaats was Turnhout, waarvan de Belgische schrijver Edward van Bergen in eene in 1876 van Beersmans verschenen biographie zeide: ‘Geen plaats bestaat er in ons land minder geschikt om iemand lust tot het tooneel in te boezemen dan dit stille, doode en als het ware van iedereen vergeten Turnhout, waar de menschen afgezonderd leven en zich weinig bekommeren met wat er buiten hunne stad omgaat. Voor weinige jaren achtervolgde men nog te Turnhout Antwerpsche tooneelliefhebbers, die er eene voorstelling geven moesten; ten huidigen dage mag de tooneelmaatschappij, welke er gevestigd is, de vrouwenrollen door geen vrouwen laten vervullen en het bijwonen eener vertooning is der Turnhoutsche vrouwen ten strengste verboden.’ Al geldt deze uitspraak niet meer voor het Turnhout van heden, in Beersmans' jeugd was het, zooals Edw. van Bergen het stadje schilderde en zeker zou zij nooit de groote tooneelspeelster zijn geworden, als zij in die plaats gebleven ware.
Catharina Beersmans (1875).
Haar moeder - haar vader was reeds vroeg gestorven - besloot in 1857 van Turnhout naar Brussel te verhuizen en daar het gezin groot en de inkomsten klein waren, werd Trinette al spoedig van school genomen om het borduren te leeren en zoodoende in het onderhoud van het gezin mee te
| |
| |
helpen voorzien. Haar oom, voorzitter van de Rederijkerskamer de Veldbloem, maakte de sluimerende talenten bij haar wakker; toen zij enkele malen de voorstellingen der Kamer had bijgewoond, kreeg zij er zooveel pleizier in, dat zij van niets meer sprak dan van de komedie, waarop de oom hare moeder den raad gaf Trinette actrice te laten worden, want ‘daar kon men veel geld mee verdienen.’ Trinette wilde wel, heel graag zelfs, maar moeder was er tegen, Felix van de Sande, de toenmalige bestuurder van den Vlaamschen Schouwburg te Brussel wist echter de bezwaren der moeder te overwinnen en engageerde haar, nadat hij haar eerst een examen had afgenomen, tegen 5 frank voor elken keer, dat zij zou optreden. Mevr. Beersmans vertelde mij in der tijd van dat examen: ‘Als een recruut moest ik marcheeren, van de Sande zat op zijn stoel te lachen, maar hij scheen met mijn loopen tevreden, want het examen werd voortgezet. Hij vroeg mij, of ik lezen kon en toen ik daarop ja zei, legde hij mij een stuk uit De Gierigaard van Hendrik Conscience voor. Dat trof ik, want ik had het boek al zoo dikwijls gelezen, dat ik het al haast van buiten kende. Het examen was daarmee afgeloopen, hij was tevreden en ik werd terstond geëngageerd.’ Moeder gaf hare toestemming en daarvan heeft zij zeker nooit spijt gehad, want zij heeft een allergelukkigsten ouden dag bij hare dochter doorgebracht. Nog zie ik het oude vrouwtje voor mij, altijd teeder en moederlijk bezorgd voor hare dochter, maar ik zie ook die dochter voor mij vol hartelijke liefde voor hare oude moeder, deze heeft het zilveren jubileum harer beroemde dochter nog beleefd, bij de feestviering, die tot in den morgen duurde, was zij tegenwoordig stralende van blijdschap, kort daarop echter is zij plotseling gestorven; het heeft verscheidene jaren geduurd, eer de dochter dit verlies is te boven gekomen en heel lang daarna, toen ons gesprek eens op het feest
kwam, zei zij met tranen in de oogen: ‘het is mij eene gelukkige gedachte, dat moeder dat beleefd heeft, maar missen doe ik haar eigenlijk elken dag nog.’ Hare vrees, dat zij ook eens plotseling dood zou blijven als hare moeder, is eigenlijk bewaarheid, want al is zij lang lijdende geweest, feitelijk gestorven is zij plotseling als hare moeder aan de hartkwaal, waaraan zij ook lijdende en van welks bestaan zij niet onkundig was.
In het eerste jaar van hare tooneelloopbaan verdiende zij tien frank, want zij trad slechts tweemaal op, de eerste maal in De vrouw, die haren man laat herbakken, zij gedroeg zich toen zoo onhandig, dat zij tweemaal over de lat van het achterdoek struikelde en op het tooneel viel; de tweede maal had zij echter als Jaquinet in ‘Paljas’ zoo 'n succes, dat Eloy Lemaire, die directeur van de Variétés te Antwerpen was en die door zijne costumière, welke dat vak ook aan den Brusselschen schouwburg vervulde, van haar succes bericht kreeg, naar Brussel reisde, om haar voor zijn schouwburg te engageeren, onverrichter zake moest hij echter weer naar Antwerpen terugkeeren, want hij had haar niet kunnen vinden. Zij bleef dus ook het volgende jaar in Brussel, maar nu tegen 60 frank in de maand en een benefiet, geässureerd op eveneens 60 frank, dat jaar verdiende zij dus 500 frank. Lemaire toog weer naar
| |
| |
Brussel, wist haar thans wel te vinden en engageerde haar voor twee jaar tegen 175 frank in de maand, 30 September 1863 trad zij voor het eerst te Antwerpen op. In het begin speelde zij niets dan onbeduidende rolletjes in drama's en blijspelen, op alle rollen van beteekenis legde Mej. Eugénie de Terre beslag en ware het toeval haar niet gunstig geweest, zij zou nog zeer lang hebben moeten wachten, voordat zij rollen van meer beteekenis had gekregen. Het was winter, het gezelschap van Antwerpen zou in 's-Hertogenbosch het drama De Gebochelde vertoonen, waarin Mej. de Terre de rol van Blanche vervulde, het gezelschap was reeds vooruit van Antwerpen vertrokken, Mej. de Terre zou een paar dagen later komen. Op den dag dat De Gebochelde zou worden gespeeld en de zaal zoo goed als uitverkocht was, komt plotseling het bericht, dat Mej. de Terre wegens ijsgang niet kan komen. Victor Driessens raadt aan Beersmans, die eene onbeduidende rol in het stuk te vervullen had, de rol van Blanche te laten spelen en deze nam het aan, hoewel het slechts weinige uren voor het begin der voorstelling was, zij had de rol zoo dikwijls zien spelen, dat zij haar half van buiten kende, bovendien, er was op dat oogenblik niemand anders, de recette was verloren, als zij weigerde. Het succes der achttienjarige was groot en daar zij haren directeur nu eens getoond had, dat zij wel voor wat beters geschikt was dan voor de onbeduidende rolletjes, welke hij haar te spelen gaf, kreeg zij in het vervolg betere rollen en verhoogde hij tevens hare gage tot 300 frank in de maand, hoewel zij voor twee jaren tegen een appointement van 175 frank geëngageerd was.
Is het niet eene bijzondere speling van het noodlot, dat jaren naderhand eene jonge actrice aan hetzelfde den Bosch onder bijna gelijke omstandigheden haar opkomst te danken had, terwijl het nu Mevr. Beersmans was, die haar rol door de jonge actrice zag overgenomen? In het jaar 1890 zou in den Bosch Vorstenschool gespeeld worden, Mevrouw Beersmans wordt echter vrij plotseling ongesteld en Mej. Alida Klein, die tot nu toe niets dan tamelijk onbeduidende rolletjes gespeeld had, nam de rol der Koningin op, zij deed dat toen zoo goed, dat zij ook in het vervolg betere rollen te spelen kreeg. In één opzicht is de zaak anders gegaan, dat andere werpt zoo'n heerlijk mooi licht op het karakter der overledene, dat ik niet kan nalaten het hier mee te deelen. Weinige weken na het gebeurde in den Bosch zou Vorstenschool te Rotterdam gaan, den dag vóór de voorstelling sprak ik Mevr. Beersmans: ‘Gij gaat toch zeker morgen naar de komedie,’ zeide zij, ‘Alida speelt de Koningin Louise hier voor het eerst, dat moet ge toch gaan zien.’ ‘En speelt U de rol dan niet, Mevrouw?’ vroeg ik haar. ‘Neen, zij heeft het zoo mooi gedaan, dat ik voor goed van die rol afzie, haar leeftijd past ook beter voor de rol dan de mijne.’ Ik maakte toen de opmerking, dat de Koning van Dirk Haspels naast zoo'n jonge koningin erg zou afsteken en den indruk van het werk moest schaden, dat zij naast dezen eenigszins ouderen Koning als Koningin Louise zeer goed op hare plaats was en het dus erg jammer zou zijn, als zij deze rol, waarmee zij overal zoo'n schitterend succes had behaald, aan een andere actrice afstond. ‘Nu,’ zeide zij, ‘als
| |
| |
Dirk door een der jongeren evengoed vervangen kon worden als Alida mij vervangt, dan zou hij de rol ook wel afstaan. Doe mij het genoegen en ga het van haar zien en als het kan, schrijf er wat goeds over, het is toch zoo kranig van het meisje, zij is nog zoo jong.’ Ik kon toen niet nalaten haar te vragen, of Mej. de Terre er indertijd ook zoo over gedacht had als zij nu deed tegenover de jongere kunstzuster. Lachend antwoordde zij: ‘o, neen! het tegendeel is waar, maar juist omdat het mij toen zoo griefde, dat Mej. de Terre nog altijd jonge rollen wilde spelen, hoewel zij er te oud voor was, terwijl ik toch in den Bosch getoond had, dat ik ook wel iets kon, juist daarom zorg ik er voor niet in die fout te vervallen.’ M.i. is het ook daaraan toe te schrijven, dat zij den voor vele actrices zoo onaangenamen overgang naar de moederrollen zoo kalm en als het ware onbewust heeft gedaan, zij gunde hare jongere kunstzusters van ganscher harte het succes, dat deze behaalden in rollen, waarin zij vroeger geschitterd had, zij wist en wilde weten, dat zij ouder geworden en dus voor jonge rollen niet meer de aangewezen persoon was, daarom speelde zij ook in Annemie wel de latere bedrijven, waarin zij al eene groote dochter heeft, maar niet meer het eerste bedrijf, waarin zij een jong meisje moest voorstellen.
In weerwil van de tegenwerking van Mej. de Terre veroverde zij in Antwerpen toch spoedig de jonge rollen en het volgende jaar had zij zich reeds zoo'n naam verworven, dat Directeur Lemaire haar opnieuw engageerde voor 400 frank in de maand gedurende de wintermaanden en daar eene in den zomer ondernomen kunstreis door Nederland voor gezamenlijke rekening veel succes had, verdiende de 21-jarige tooneelspeelster in dat jaar gedurende negen maanden meer dan zesduizend gulden. Meer en meer ontwikkelde zij zich nu in hare kunst, in de eerstvolgende jaren speelde zij nog van alles, zoowel in het drama als in het tooneelspel en in het blijspel trad zij in hoofdrollen op, men zal van hare enorme werkkracht een denkbeeld krijgen, als men het volgende lijstje eens raadpleegt.
Zij trad op:
in |
Drama's. |
Tooneelspelen. |
Blij- en Zangspelen. |
1863-64 |
10 |
3 |
14 |
1864-65 |
15 |
5 |
18 |
1865-66 |
11 |
5 |
16 |
1866-67 |
9 |
3 |
7 |
1867-68 |
6 |
6 |
11 |
1868-69 |
5 |
8 |
9 |
1869-70 |
8 |
3 |
1 |
1870-71 |
7 |
1 |
- |
1871-72 |
9 |
9 |
2 |
1872-73 |
10 |
5 |
1 |
1873-74 |
7 |
3 |
- |
1874-75 |
3 |
7 |
1 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
|
100 |
58 |
80 |
| |
| |
In de 12 jaren van haar verblijf te Antwerpen heeft zij dus 238 verschillende rollen gespeeld, uit het lijstje blijkt tevens, dat men te Antwerpen langzamerhand begon in te zien, dat zij vóór alles tragedienne was, dat ook in het tooneelspel nog wel mooie rollen voor haar te vinden waren, maar dat haar talenten minder voor het blijspel pasten. Speelde zij in de eerste zes jaren voor een groot deel blijspelrollen, in de laatste zes jaren is zij nog slechts vijfmaal in blijspelen opgetreden, terwijl zij in dezen tijd 44 groote rollen in het drama en 28 in tooneelspelen te vervullen had; als men haar in Rotterdam later rollen heeft doen spelen in Zenuwachtige Vrouwen en Mongodin, dan heeft men daarmee haar talent geweld aangedaan. Zeker, ook in die rollen gaf zij veel goeds, daarvoor was zij groote kunstenares, maar diegenen uit het publiek, die hare stem te somber, hare dictie te langzaam voor zulke rollen vonden, hadden geen ongelijk.
In de jaren van hare grootste werkzaamheid als actrice ligt ook de tijd, waarin zij het meest voor hare ontwikkeling op ander gebied heeft gedaan. Wij weten het, hare schoolopleiding was zeer onvoldoende geweest, tot haar twaalfde jaar slechts had zij eene gewone lagere school kunnen bezoeken, maar hoe meer zij als kunstenares vooruitging, des te meer begon zij het gemis aan kennis te gevoelen. Alle vrije tijd werd daarom besteed om te leeren, vooral letterkunde en geschiedenis werden ernstig beoefend en wie later het geluk heeft gehad zich met Mevr. Beersmans over litteraire onderwerpen te mogen onderhouden, die weet, hoe belezen zij was en hoe diep haar inzicht was in letterkundige werken. Als actrice steeg haar roem, zoowel in Nederland als in België, met den dag en toen Albrecht en Van Ollefen in den zomer van 1871 Fernande van Sardou zouden vertoonen, werd zij uitgenoodigd de rol van Clotilde als gast te spelen, het succes dezer gastvoorstellingen was zoo enorm, dat zij in die rol vijf-en-dertig keeren achter elkander te Amsterdam optrad. Haar tweede gastspel bij een der Nederlandsche gezelschappen - met haar eigen gezelschap trad zij elken zomer op - was bij gelegenheid van een benefiet voor den heer D. Haspels bij Le Gras, Van Zuylen en Haspels, die toen den kleinen schouwburg te Rotterdam bespeelden, voor het eerst speelde zij hier de rol van Koningin Louise in ‘Vorstenschool’. Maar het zou nog verscheidene jaren duren, voordat zij voor goed aan het Rotterdamsch tooneel werd verbonden, eerst in 1877, toen aan Le Gras, Van Zuylen en Haspels de bespeling van den Grooten Schouwburg werd gegund, kwam Catharina Beersmans naar Rotterdam, dat zij nu ook niet meer verliet, want na de ontbinding der bovengenoemde firma ging zij naar de afdeeling Rotterdam van Het Nederlandsch Tooneel over en toen die afdeeling in 1886 ophield te bestaan, aanvaardde zij met de heeren Le
Gras, J. Haspels, R. Faassen en D. Haspels de directie der Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten, het gezelschap dat nu nog bestaat; van de vennooten van 1886 zijn er echter nu reeds drie dood en de twee anderen zijn al lang ernstig ongesteld, op den heer Jan C. de Vos, die er twee jaar geleden als vennoot bij gekomen is, rust dus thans de geheele directie.
| |
| |
In het buitenland heeft Mevr. Beermans nooit kunnen optreden, zij was nu eenmaal kind van een land, dat eene taal spreekt, die niet in andere landen verstaan wordt. Eens echter heeft zij in het buitenland gespeeld, het was namelijk, toen het gezelschap onder directie van Le Gras, Van Zuijlen en Haspels gedurende den zomer van 1880 in Londen gastvoorstellingen in eigen taal gaf, Beersmans trad toen op als Annemie, Marie Antoinette en Deborah. Eene zooveel mogelijk volledige verzameling van al hetgeen in de Engelsche pers over de te Londen gegeven voorstellingen geschreven is, is later als Gedenkboek verschenen. Dit gedenkboek doorbladerende kan men op nagenoeg elke bladzijde lezen, hoe de Engelsche pers met onze Nederlandsche kunstenares dweepte en hoe men haar talenten op prijs wist te stellen. En al is het oordeel van Engelsche bladen op dit oogenblik bij ons weinig in tel, toch kan ik niet nalaten althans ééne beoordeeling van elke rol, die zij in Londen speelde, hier over te schrijven, ik zal daarbij voor iedere rol een ander blad citeeren:
Catharina Beersmans als ‘Fedora’.
Annemie (Daily Telegraph): ‘Het machtig en door en door symhathiek spel van Mevr. Beersmans, die de ongelukkige Annemie voorstelde, wekte de bewondering van de toeschouwers, Mevr. Beersmans, eene ontroerende actrice met zeldzame gave, met muzikale stem, bewegelijke trekken en een volmaakt meesterschap over alle dramatische vereischten, wekte plotseling de toejuichingen van de geënthusiasmeerde toeschouwers op door eene ontwikkeling van artistieke kracht, waarop de meerderheid klaarblijkelijk niet verdacht was. Eene voorstelling, merkwaardig om de diepte van gevoel en den ongezochten ernst van uitdrukking, werd tot het laatste toe volgehouden met een effect, waarvan de uitbundige toejuichingen bij haar wederverschijnen voor het scherm aan het einde van het stuk slechts een zwakke weerklank waren. Met het oog op moeilijkheden, die eene actrice te overwinnen heeft voor zij zoodanigen indruk kan maken op een publiek, dat voor het grootste gedeelte onbekend is met de gebezigde taal, is de behaalde triomf dubbel opmerkenswaardig.’
| |
| |
Marie Antoinette (Saturday Review): ‘De rol van de beroemde Italiaansche actrice (Ristori) werd door Mevr. Catharina Beersmans vervuld, die ze met volmaakt en treffend succes speelde. De waardigheid, die zij ten toon spreidde was niet minder dan haar kracht en pathos. Om haar bewonderenswaardig weergeven van de hevig hartstochtelijke passages, was Mevr. Beersmans' Marie Antoinette bizonder merkwaardig.’
Deborah (Globe): ‘Een nog grootere triomf werd door Mevr. Beersmans behaald als Deborah. De verschillende phasen van haar lijden werden door deze bekwame artiste op schitterende wijze voorgesteld en bij de slotscène na het derde bedrijf ontwikkelde zij eene onstuimige kracht. Bij het einde der voorstelling werd Mevr. Beersmans herhaaldelijk teruggeroepen. Ten slotte ging zij heen beladen met bouquetten en nijgende haar dank betuigende voor toejuichingen, als niet dikwijls - zelfs in Drury Lane - gehoord worden. Voor een vreemdeling, die een taal spreekt, welke geheel onbegrijpelijk is voor negen tiende van het publiek, is het opwekken van zulk enthousiasme dubbel eervol.’
Catharina Beersmans als ‘Zwarte Griet’.
Gaarne nam ik ook nog beoordeelingen van andere bladen op, maar dat zou te veel plaatsruimte vergen, ik laat het dus bij deze drie, maar deze heb ik toch hier willen afschrijven, immers nog pas eenige dagen geleden werd mij door een wetenschappelijk man gevraagd, of die Mevr. Beersmans nu wel inderdaad zoo groot was geweest als onze bladen vertellen en of er niet ook een boel chauvinisme onder liep, omdat zij eene Nederlandsche actrice is geweest. Voor allen, die als hij mochten denken - en ik vrees, dat het niet weinigen zijn - heb ik deze oordeelvellingen uit Engelsche bladen overgeschreven, zóó oordeelde de buitenlandsche pers over haar den eenigen keer, dat het haar gegeven is geweest in het buitenland op te treden en toen nog in de Nederlandsche taal, die door het grootste deel der toeschouwers niet verstaan werd.
Twee en twintig jaren is Mevr. Beersmans de hoogepriesteres der tooneel- | |
| |
speelkunst te Rotterdam geweest en in de tragedie ongetwijfeld de grootste tooneelspeelster niet van ons land alleen, maar van den tijd, waarin zij geleefd heeft. Hare majestueuze gestalte, groot, waar zij groot zijn moest, hare mooie, diep aangrijpende stem, hare groote zeggingskracht en voortreffelijke dictie, haar zich-geheel in-leven in het door haar voor te stellen karakter, hare sprekende gelaatstrekken, hare gratie en koninklijke houding - zij, het Turnhoutsch kind uit de kleine burgerij - deden elke nieuwe rol als eene nieuwe uiting der hoogste kunst verschijnen. Zij wist bovendien aan elke rol een zeker cachet te geven, dat alleen zij en geene andere tooneelspeelster er op gelijke wijze aan kon geven, elke rol van haar had iets eigens, zij verhief menige rol, die door den schrijver onduidelijk of onjuist geteekend was, zóó gebeurde het soms, dat zij eene bij-rol speelde, die door haar creatie tot een hoofdrol werd. Maar laat men mij hier goed begrijpen, nooit trad zij op den voorgrond, waar de rol dat niet eischte, daarvoor was zij èn te veel kunstenares, èn te bescheiden, meer dan eens heb ik het bijgewoond, dat zij na een applaus aan het einde van een bedrijf weigerde weer voor het voetlicht te komen, omdat zij vond, dat dit applaus voor hare medespelers bestemd was en haar niet toekwam, terwijl haar spel juist aan dat tooneel een hooger relief had gegeven.
Maar ook de kleinste rol kwam tot haar recht, als haar de vertolking ervan was opgedragen. Zij bestudeerde ze door en door en trachtte er dan uit te halen, wat er in was en soms meer dan er in was; als zij eenmaal voor het publiek stond, dan gaf zij zich geheel. Wie met haar speelde, moest mee, moest zich op zoo'n oogenblik ook geheel geven, zij had hare kunst te lief en ook te veel eerbied voor het publiek, dat zij dat niet de volle maat zou hebben gegeven; zelfs als zij zich niet wel gevoelde, spaarde zij zich niet, daaraan is het wellicht ook voor een deel toe te schrijven, dat zij ons reeds zoo vroeg is ontvallen. Maar daaraan heeft menige actrice en acteur het ook te danken gehad, dat zij vaak meer gaven dan men van haar of hem verwacht had. Ik herinner hier o.a. aan de zeer goede vertolking van wijlen Mevr. Burlage in John Gabriel Borkman, ik weet het, dat mevr. Burlage bij de eerste repetities soms gehuild heeft, omdat zij het niet zoo goed kon geven als zij het gevoelde, maar mevr. Beersmans wist haar telkens weer op te beuren en moed in te spreken en daarbij werd zij niet moede de groote scènes onophoudelijk met haar te repeteeren. Zij was dan ook overgelukkig, toen mevr. Burlage van hare vertolking zooveel succes had, dit deed haar nog meer genoegen dan het enorme succes, dat zij zelf in het stuk had. Men heeft wel eens beweerd, en na haar dood heb ik het ook ergens gelezen, dat zij voor lof in de couranten onverschillig was, maar ik kan verzekeren, dat dit niet zoo was, ik heb die quaestie meer dan eens met haar besproken, zij was er volstrekt niet onverschillig voor, als men haar spel bewonderde, maar wel zeide zij mij: niemand weet beter dan ik, wat er aan ontbroken heeft en ik erger mij soms, als ik zie, hoe de couranten over eene kleinigheid vallen, terwijl ik zelf gevoel, dat zij heel wat andere aanmerkingen van veel grooter gewicht hadden kunnen maken.
| |
| |
Maar hoe gaat het met ons, Nederlandsche tooneelspelers, als wij goed in de rol beginnen te komen en haar haast zoo spelen, dat wij er zelf mee tevreden zijn, dan is het stuk alweer van het répertoire en wij moeten wat nieuws brengen, terwijl de buitenlanders, die hier met een paar rollen komen, daarin het beste geven, wat zij geven kunnen, zij hebben tijd en gelegenheid gehad de rol van alle kanten te bekijken; ook hebben zij andere tooneelspelers in hunne rollen zien spelen, dat geluk heb ik haast nooit, want als vreemdelingen hier zijn, sta ik gewoonlijk op de planken van eene andere plaats en in den tijd, dat ik er eens uit zou kunnen gaan, zijn de schouwburgen der groote steden gesloten. En dàt staat bij mij vast, van elken tooneelspeler, dien men ziet spelen, kan men wat leeren, al is het soms maar, dat men ziet, hoe men het niet moet doen, waardoor men dan zelf niet in de fout vervalt, die men van anderen heeft gezien. Zoo sprak de groote kunstenares, die altijd aan hare rollen iets persoonlijks wist te geven, zoodat eene door velen gespeelde rol toch van haar als eene nieuwe creatie verscheen. Haar heengaan laat dan ook eene plaats open, die niet meer te vervullen is, anderen zullen na haar komen en hare rollen bezetten, maar zoolang het huidige geslacht leeft, zullen dezen te kampen hebben met de herinnering, welke Beersmans in die rollen heeft achtergelaten, verscheidene stukken zullen wel langen tijd geheel van het repertoire moeten verdwijnen, omdat geen actrice hare rollen daarin kan overnemen. Vooral in het emplooi, dat zij in de laatste jaren hoofdzakelijk speelde, dat der moederrollen, zal zij zeer moeilijk te vervangen zijn, ja, zooals zij dat deed, waarschijnlijk in geen jaren, ik herinner b.v. aan haar Mevr. Benthof in ‘Lotos,’ aan Moeder Cathiard in ‘Slechte Herders,’ aan Mad. Bernard in ‘De Fourchambaults.’ De eenige groote
rol door haar buiten dit emplooi in de laatste jaren gespeeld, is die van Medea, waartoe mijne collega's en ik, zooals ik reeds heb medegedeeld, haar in de gelegenheid hebben gesteld; voor mij was Medea haar beste rol en zij is dat ook gebleven, hoewel tusschen de eerste en de tweede reeks vertooningen tien jaren waren verloopen en zij in dien tusschentijd met zware ziekten had te kampen. In de vertolking dezer rol had zij iets overweldigends, de vreeselijke uitdrukkingen van haar haat deden den toeschouwer sidderen, de zachtheid en teederheid van hare liefde boezemden diep medelijden in met de verlaten vrouw en moeder. Ontzettend was dat enkele woord ‘Misschien!’ op het einde van het eerste bedrijf als antwoord op Kreusa's uitroep: ‘Morgen noem ik hem (Jason) echtgenoot!’ Schrik en beven grepen den toeschouwer aan, wanneer zij, nadenkende over de beste wijze, om Kreusa te dooden, haar dolk te voorschijn haalt: ‘De dolk? Die treft gewis, stuurt hem mijn hart,’ het portret als Medea stelt dit oogenblik voor. Ik moet intusschen opmerken, dat van haar geen enkel costuum-portret bestaat, dat niet minstens tien jaren oud is, zij had er geen pleizier meer in costuum-portretten van zich te laten maken, trouwens ook geen andere en de heer v.d. Winkel, die al hare portretten gemaakt heeft, heeft twee jaren geleden heel wat moeite gehad haar er toe over te halen nog eens voor een gewoon portret voor hem te poseeren, het is hier ingevoegd.
| |
| |
Tot nu toe heb ik mij bezig gehouden met de kunstenares, ik mag deze levensschets echter niet besluiten zonder althans een enkel woord te hebben gewijd aan de goede, eenvoudige, bescheiden vrouw, aan de hartelijke confrateres. Reeds heb ik een paar staaltjes meegedeeld van hare vreugde, als hare confraters in een rol succes hadden, maar in alles was zij zoo, zij verheugde
Catharina Beersmans als ‘Medea’.
zich in hunne vreugde, zij leed met hen in hun leed. En wat kon zij goed, hartelijk en toegevend zijn tegenover jongeren! Ik kan daarvan een bijzonder staaltje vertellen: eene jonge actrice, die zij op mijn verzoek eens iets zou laten voordragen, om te zien, of er niet wat meer in zat, dan zij op dat oogenblik toonde, liet haar een geheelen middag te vergeefs
| |
| |
wachten en toen ik daarover nogal boos was, wist zij alle mogelijke excuses te bedenken voor het jonge meisje: zij had zeker niet gedurfd, zij was bang, beschroomd, zij was een paar malen aan hare woning voorbijgegaan, stellig had zij den moed niet gehad naar binnen te gaan. Toen ik haar eenige dagen later vroeg, of zij al wist, waarom die jonge actrice niet gekomen was, zei zij lachend en volstrekt niet boos: ‘zij had het heelemaal vergeten’ en toen ik mij daarover eenigszins verontwaardigd toonde, kreeg ik ten antwoord: ‘hebt gij nooit eens iets vergeten? Mij dunkt, dat kan toch wel voorkomen.’ Als zij maar helpen kon, dan was het haar een genot, op dank rekende zij niet, het viel haar dus ook niet tegen, als zij geen dank ontving. Heeft zij bij hare kunstzusters en -broeders liefde gezaaid, het moet erkend worden, zij heeft ook van hen liefde geoogst, allen hielden van haar, allen bewonderden haar als de grootste in hunne kunst, zonder haar te benijden, allen zagen tevens in haar de goede, hartelijke vriendin, Mevr. van Eijsden-Vink heeft daarvan diep ontroerd in innige, uit het hart komende woorden bij hare begrafenis getuigenis afgelegd. Catharina Beersmans is heengegaan op een leeftijd, dat nog zooveel van haar verwacht werd, maar vergeten zal zij niet worden, noch door hare kinderen, voor wie zij zoo'n hartelijke, goede moeder was, noch door hare vrienden en kennissen, noch door hen, die hare indrukwekkende, geniale vertolkingen hebben mogen bewonderen en zeker niet door hen, wien het gegeven is geweest met haar ter eere van ons nationaal tooneel te mogen samen werken. Op haar pasten allen, die Woensdag 22 November om hare bare stonden, de woorden toe uit Chamisso's Frauen-Liebe und Leben:
‘Nun hast du uns den ersten Schmerz gethan,
Der aber traf.’
Schiedam, 10 December 1899.
|
|