| |
| |
| |
Een en ander over den Oranje Vrijstaat.
Door Mr. W.A. Baron van Ittersum.
(Met afbeeldingen naar photographieën, daartoe welwillend afgestaan door Dr. Hendrik P.N. Muller, Consul-Generaal van den Oranje Vrijstaat te 's-Gravenhage).
De oorlog door Engeland met de beide Boeren-republieken in Zuid-Afrika op zoo lichtvaardige wijze uitgelokt, heeft uit den aard der zaak de belangstelling voor onze stamgenooten in dat werelddeel in de hoogste mate verlevendigd. De verwikkelingen tusschen de Britsche Regeering en die der Zuid-Afrikaansche Republiek, de tusschen beide Rijken, vooral sedert den inval van Jameson, ontstane gespannen verhouding, die thans den oorlog heeft doen uitbreken, hebben er echter niet onnatuurlijk toe geleid dat de aandacht van het publiek in de eerste plaats op de noordelijkste der beide Republieken gevestigd werd. En eerst in den allerlaatsten tijd, nu de Oranje Vrijstaat zijn lot aan dat der zusterrepubliek verbonden heeft en zijne zelfstandigheid met die der Zuid-Afrikaansche Republiek staat en valt, treedt ook de zuidelijke Republiek meer op den voorgrond.
De betrekkelijke onbekendheid met de geschiedenis van den Oranje Vrijstaat is wellicht hierdoor te verklaren, dat de ontwikkeling dezer republiek in de laatste jaren een vrij rustig, gelijkmatig verloop heeft gehad, en sedert lang niet meer aan zulke hevige schokken heeft blootgestaan, als de Zuid-Afrikaansche Republiek doorstaan heeft. En toch is deze geschiedenis, ofschoon misschien minder bloedig, zeker niet minder belangrijk en is zij in menig opzicht zoo nauw aan die van de Zuid-Afrikaansche Republiek verbonden, dat men moeielijk de geschiedenis van de Hollandsche bevolking in Zuid-Afrika kan leeren kennen zonder zich op de hoogte te hebben gesteld van beider wording en ontwikkeling.
Vooral in de eerste helft dezer eeuw is beider geschiedenis nauw samen verbonden. Beiden hebben haar ontstaan te danken aan de eerste ‘groote trek’ in 1835, toen een aantal Boeren besloten liever hun have en goed te verlaten en voor zich in de onbekende streken ten noorden van de Kaapkolonie een nieuw vaderland te zoeken, dan langer onder het juk van Engeland te blijven. En dat juk, dat nog verzwaard werd sedert de Regeering stelselmatig bij de oneenigheden tusschen Boeren en inlandsche bevolking de partij van deze laatste koos, moet wel zeer ondragelijk voor de vrijheidlievende Boeren zijn geweest, dat zij tot zulk een besluit kwamen. Want, behalve dat zij door de afschaffing der slavernij, waarbij de Engelsche Regeering hare belofte aan schadeloosstelling niet of slechts ten deele was nagekomen, reeds zeer verarmd waren, noodzaakte dit besluit hen, hunne vaste bezittingen te
| |
| |
gelde te maken ten einde zich het noodige voor den verren, gevaarlijken tocht aan te schaffen. En dat zulk een gedwongen verkoop zelden ten hunnen voordeele was is niet te verwonderen.
Nadat zij zich in Natal gevestigd hadden, trok in 1838 een gedeelte der Boeren onder bevel van commandant Hendrik Potgieter het Drakengebergte weer over om zich te vestigen in de streek benoorden de Oranjerivier. Zij vormden daar een afzonderlijk gemeenebest. Evenwel, in 1840 sloten zij zich weder nauwer aan bij hunne Natalsche stamgenooten. Van toen af werden zij geregeerd door een adjunctraad, aan welks hoofd Potgieter stond, en welke ressorteerde onder den Natalschen Volksraad. Deze adjunctraad voerde bewind over de districten
Gezicht op Bloemfontein.
Winburg en Potchefstroom. Eerstgenoemd district besloeg de oppervlakte van ongeveer de helft van den tegenwoordigen Oranje Vrijstaat; het district Potchefstroom, welks naam eene herinnering is aan commandant Potgieter, lag voor een gedeelte in het tegenwoordige Transvaal.
Het was in hetzelfde jaar, 1840, dat de Natalsche Volksraad pogingen aanwendde om eene formeele verklaring van onafhankelijkheid van de Britsche Regeering te verkrijgen, welke de geëmigreerde Boeren nog steeds als hare onderdanen beschouwde. Deze poging echter mislukte. De reden hiervan lag alweder in de houding welke Engeland tegenover de Kafferbevolking aannam om deze steeds tegenover de Boeren te steunen. De in Engeland zeer
| |
| |
machtige Aborigines Protection Society had reeds sedert jaren een maar al te gewillig oor bij de Regeering gevonden voor hare bewering, dat de Boeren slavenhandelaars waren en zich aan de meest barbaarsche handelingen tegenover de Kaffers schuldig maakten. Deze bewering vond haar grond in de rapporten der zendelingen, die, onder de Kaffers wonende en haar te vriend willende houden en ook, om zoodoende een machtigen invloed op de Kafferhoofden te verkrijgen, de onwaarschijnlijkste verhalen omtrent Boerenwreedheden opdischten en hartroerende tafereelen ophingen van de mishandelingen, waaraan de Kaffers van de zijde der Boeren blootstonden. Het medelijden zoodoende voor de Kaffers opgewekt, ging dus natuurlijk gepaard met eene opvatting omtrent het karakter der Boeren alsof zij onmenschen waren, en deze opvatting was, zooals reeds gezegd werd, van directen invloed op de houding welke de Engelsche Regeering tegenover de Boeren aannam. Nu hadden de Natalsche emigranten, terwijl zij met den vertegenwoordiger der Regeering, Sir George Napier, over de onafhankelijksheidsverklaring onderhandelden, herhaaldelijk te lijden van strooptochten der Kafferstammen uit den omtrek. Veediefstallen waren aan de orde van den dag, zoodat ten slotte de Natalsche Regeering zich genoodzaakt zag met de wapens in de hand aan deze strooptochten een einde te maken. De ten onder gebrachte Kaffers riepen daarop, op aanraden der zendelingen, de hulp der Engelsche Regeering in, welke, maar al te zeer geneigd om in hen de slachtoffers van de wreedheden der Boeren te zien, daarin aanleiding vond, niet alleen om de gewenschte onafhankelijkheidsverklaring te weigeren, maar zelfs om door het zenden van troepen aan deze weigering kracht bij te zetten. Een tweede reden kwam hierbij. Kort te voren was het een Amerikaansch schip gelukt over de bank, die voor de haven van Natal (Port-Natal) ligt, binnen te vallen en zijne goederen te lossen. Deze omstandigheid vestigde de
aandacht der Engelsche Regeering op deze haven en begrijpende van hoeveel belang het voor den Engelschen handel was op dit punt van Zuid-Afrika een haven te hebben, beval zij den Gouverneur der Kaapkolonie Natal en daarmede Port-Natal in bezit te nemen. Men begrijpt hoe gretig nu het beschermen der Kaffers tegen de Boeren als aanleiding werd aangegrepen om onder die vlag aan het bevel uit Londen ontvangen gevolg te geven. Den 12den Mei 1843 vaardigde Sir George Napier eene proclamatie uit, waarbij Natal tot eene Britsche kolonie werd verklaard.
De gevolgen van deze inbezitneming lieten niet lang op zich wachten. Nog in hetzelfde jaar trokken de meeste Boeren het Drakengebergte weer over om zich aan de Engelsche overheersching te onttrekken. Dit was de zoogenaamde ‘tweede groote trek’ der Boeren. Slechts een vijfhonderdtal gezinnen bleven in Natal achter. Een gedeelte der trekkers vestigde zich in de districten Winburg en Potchefstroom, een ander gedeelte trok verder en zette zich neder rondom de stad Philippolis, even benoorden de Oranje-rivier, in de streek waar tegenwoordig het district Bethulië ligt. Deze stad had haren naam gekregen ter gedachtenis aan Dr. Philips, het invloedrijke hoofd der zendelinggenootschappen, een man die, door zijn drijven en door de stel- | |
| |
selmatige wijze waarop hij de inboorlingen tegen de Boeren in bescherming nam, onberekenbaar veel nadeel aan Zuid-Afrika heeft gedaan. Het is werkelijk niet overbodig hier nogmaals te wijzen op de hoogst eigenaardige, om niet te zeggen bekrompen wijze, waarop de zendelingen hun taak om het Christendom onder de heidensche bevolking te verspreiden in de eerste helft der negentiende eeuw en zelfs nog later in Zuid-Afrika hebben opgevat. Welke de oorsprong van hunne denkbeelden en opvattingen omtrent de Boeren was is mij onbekend, maar zeer zeker is het niet ontstaan bij hen die zich de moeite gaven de Boeren in hun leven en in hun omgang met de inboorlingen te bestudeeren En zeker is het ook dat zij, misschien op enkele goede uitzonderingen na, zich nooit moeite hebben gegeven om de Britsche Regeering waar deze, wellicht te goeder trouw, omtrent het ware karakter der Boeren faalde, van hare dwaling te overtuigen. Integendeel, deze verspreiders van de leer der liefde en verdraagzaamheid hebben steeds de leer verkondigd dat de Boeren slavenhouders waren, dat zij de inboorlingen op de wreedste wijze mishandelden en het derhalve de plicht van ieder waar Christen was de inboorlingen, waar dit maar mogelijk was,
tegen deze onmenschen in bescherming te nemen. De overtuiging van den heilloozen invloed, die de toepassing van deze leer niet alleen op de Engelsche Regeering, maar wel voornamelijk op de inboorlingen zelf had, is zoo diep bij de Boeren ingeworteld dat zelfs nog heden ten dage het zendingswerk onder de gekleurde bevolking door hen met wantrouwen wordt beschouwd. Want wat was het onmiddellijk gevolg van deze leer? De inboorlingen, en vooral hunne hoofden, zagen natuurlijk in de zendelingen niet alleen de personen door wier tusschenkomst zij voordeelige tractaten met Engeland konden sluiten, maar hunne houding tegenover de Boerenbevolkïng werd zoo aanmatigend, dat deze herhaaldelijk tot de wapenen hun toevlucht hebben moeten nemen om hun gezag als blanke bevolking tegenover de kleurlingen te herstellen.
De Boeren, die zich om Philippolis hadden neergezet, ondervonden weldra de nadeelige gevolgen van deze wanverhouding. Reeds spoedig begonnen enkelen hunner, ziende dat door zich tegen de Engelsche Regeering te kanten, hunne rustige ontwikkeling voortdurend bedreigd werd, eenige toenadering tot Engeland te toonen. En zoo ontstonden langzamerhand twee partijen, waarvan de een onder het commando van Michiel Oberholster engelschgezind was, terwijl de andere, alle inmenging van Engeland weigerend, zich schaarde onder het commando van Jan Mocke.
Van de oneenigheden tusschen deze twee partijen werd gebruik gemaakt door een Engelschen rondgaanden rechter, genaamd Menzie, bij gelegenheid dat hij deze streek bezocht, om haar bij Engeland in te lijven, een maatregel, die echter door den Gouverneur der Kaapkolonie, Sir George Napier, niet bekrachtigd werd. Diens stelsel, toch, was om de kolonie te omringen door een reeks van inlandsche stammen, waarmede Engeland tractaten van vriendschap had gesloten en over wier landen hij, uit kracht dezer tractaten en geholpen door de zendelingen, gemakkelijk en minder kostbaar Engelands
| |
| |
invloed kon doen gelden, dan wanneer deze een gedeelte van Engelands kolonie uitmaakten. In hetzelfde jaar 1843 sloot hij tractaten met de hoofden der beide machtigste stamen, Moshesh, het hoofd der Basoetoe's en Adam Kok het hoofd der Griqua's, een bastaard volksstam, ontdaan uit de vermenging van Kaffers en Hottentotten, gevestigd in de landstreek om Philippolis. Groote uitgestrektheden benoorden de Oranjerivier werden hun daarbij toegewezen, terwijl hun een zekere mate van onafhankelijkheid werd verzekerd. De in hun landen gevestigde Boeren-emigranten werden verklaard nog steeds Engelsche onderdanen te zijn, onderworpen aan het gezag van den Gouverneur der Kaapkolonie. Op hunne belangen werd niet de minste acht geslagen. Men o derhandelde over hen zonder hen zelfs te raadplegen. Zoo ver ging zelfs de Engelsche partijdigheid dat in de tractraten aan de genoemde hoofden eene zekere mate van gezag over de Boeren werd toegekend. Het was vruchteloos dat de Boeren hevig tegen dezen maatregel protesteerden.
Johannes Hendricus Brand, President van den Oranje-Vrijstaat 1864-1888.
Het onmiddellijk gevolg van deze tractaten was toenemende onbeschaamdheid der inboorlingen, en eene botsing bleef dan ook niet lang uit. In Januari 1844 ontstond twist tusschen een Engelschman en een Boer, genaamd van Staden. Toen de Engelschman kort daarop stierf, werd dit toegeschreven aan de gevolgen van dien twist en Adam Kok liet van Staden gevangen nemen en naar Colesberg brengen om terecht te staan. Groote verontwaardiging verwekte onder de Boeren zulk een aanmatiging van een kleurling tegenover een blanke en Commandant Mocke schreef van zijn verblijfplaats aan de Modderrivier aan Adam Kok, daarbij eischende dat van Staden aan de Boeren zoude worden uitgeleverd om voor hen terecht te staan. Toen dit geweigerd werd, dreigde Mocke met oorlog. Gelukkig kwam het echter toen nog niet zoo ver en werd, na langdurige beraadslagingen, van Staden losgelaten. Deze zaak was echter slechts het begin van eene lange reeks schermutselingen. In 1845 kwamen deze tot een climax. Tengevolge van een twist tusschen twee Kaffers, in dienst van een boer, genaamd Krynauw en een bij dezen inwonenden Europeaan, waarbij de Kaffers met hunne assegaaien hadden gedreigd, had Krynauw hen gevangen genomen en gebracht voor Commandant Jan Kock. Deze Jan Kock was slechts sedert
| |
| |
kort aan de Modderrivier gevestigd. Hij was een man van meer ontwikkeling en kunde dan de meeste boeren, waarvan een gedeelte hem reeds spoedig tot leider gekozen had. Zijn streven was om alle Europeanen benoorden de Oranjerivier onder het te Potchefstroom gevestigde gouvernement, waarvan Hendrik Potgieter hoofdcommandant was, te vereenigen. Jan Kock veroordeelde de beide Kaffers tot geeseling. Griquahoofd Adam Kok achtte dit een aanslag op zijn door de Engelschen gewaarborgd gezag en, hoewel tegen den raad van den Engelschen resident, trok hij met honderd gewapende mannen op om Krynauw gevangen te nemen. Aan diens boerderij
Vergaderzaal van den HoogEdelen Volksraad te Bloemfontein.
gekomen vonden zij Krynauw afwezig, waarop zij de woning binnen drongen, zijn vrouw mishandelden en verscheidene geweren en eene groote hoeveelheid ammunitie stalen. Zulk een schanddaad kon door de Boeren niet geduld worden. Zij liepen te wapen en weldra stond een leger tegenover de Griqua's. Natuurlijk kwamen de Engelsche troepen deze laatsten te hulp, en in Mei 1845 ontstond een gevecht bij de Zwartkopjes ongeveer vijf mijlen van Touwfontein, waarbij de Boeren, door overmacht gedwongen, zich overgaven. De Commandanten Mocke, Jan Kock en Duplooy trokken zoo spoedig mogelijk met hun aanhang naar Winburg terug. Oberholster en zijne partij daarentegen legden den eed van trouw aan de Koningin van Engeland af.
| |
| |
Ten einde Adam Kok, die door het gebeurde in zijne aanmatigende houding niet weinig versterkt was en die dreigde zelfs voor de Engelsche Regeering lastig te zullen worden, weder in bedwang te houden besloot de Gouverneur der Kaapkolonie, Sir Peregrine Maitland, de opvolger van den in het vorige jaar vertrokken Sir George Napier, een nieuw tractaat met dit Griquahoofd te sluiten. Tengevolge daarvan werd een vaste Engelsche resident te Philippolis gevestigd om toezicht te houden op de handelingen van Kok, wiens rechten op de hem in 1840 toegewezen landen erkend werden en wien tevens een jaarlijksch inkomen door Engeland uit de opbrengsten van het land zoude worden betaald. Alle personen van Europeesche geboorte of oorsprong in het land der Griqua's zouden als Engelsche onderdanen beschouwd worden. Andermaal werd dus over de onafhankelijkheid der emigranten gehandeld buiten hen om.
De pogingen van den Gouverneur om met Moshesh, het hoofd der Basoetoe's een nieuw tractaat te sluiten, mislukten. Deze achtte zich reeds zoo machtig dat hij de Engelschen meende te kunnen dwarsboomen. In 1845 en 1846 breidde deze zijn land aanzienlijk uit in de hoop daardoor de emigrante Boeren, die zijn gezag niet wilden erkennen, te verdrijven. Weldra zou hij zoo machtig worden dat hij aan het gezag van Engeland geheel ontglipte.
Na het gevecht bij de Zwartkopjes trok dat gedeelte der Boeren dat alle gezag van Engeland over hen ontkende uit de streken van Rietfontein, Modderrivier en Caledon naar Wìnburg, sommigen zelfs over de Vaal. Voor een groot gedeelte vestigden zij zich aan de Mooirivier, een streek die door de volgelingen van commandant Potgieter, het hoofd der Boeren, die zich na den 2den grooten trek benoorden de Vaalrivier gevestigd hadden, verlaten was.
Intusschen was tegen het einde van 1846 het aantal emigrante gezinnen dat zich tusschen de Vaalrivier en Oranjerivier had neergezet, geklommen tot ongeveer 2000, waarvan ongeveer 1500 de Engelsche overheersching vijandig gezind waren. Dit getal werd in 1847 nog aanzienlijk versterkt door een aantal gezinnen uit Natal. De reden hiervan was gelegen in een maatregel door den Gouverneur genomen, dat ieder die zijn aanspraken op eenig stuk land in Natal erkend wilde zien moest aantoonen dit land gedurende de laatste twaalf maanden bezeten te hebben. Andere bewijzen, zooals overeenkomsten met de inlandsche hoofden werden als van geenerlei waarde beschouwd. Nu waren de onrustige tijden, die Natal vooral door de onlusten met de inboorlingen had doorleefd, oorzaak dat een aantal Boeren niet de volle twaalf maanden ongestoord bezit konden bewijzen. Deze werden dus zonder vorm van proces van hun land beroofd. Het hielp niet dat deze Boeren een afgevaardigde A.W.J. Pretorius naar den Gouverneur zonden om hunne zaak te bepleiten. Hij werd niet eens in gehoor ontvangen en moest onverrichter zake terruggaan. Toen bleef voor hen slechts één weg open n.l. emigratie en in groote getale trokken zij het Drakengebergte in de richting van den tegenwoordigen Oranje Vrijstaat weer over.
Den 1sten December 1847 kwam te Kaapstad aan de nieuwe Gouverneur
| |
| |
der Kaapkolonie en Hooge Commissaris, Sir Harry Smith. Deze had een geheel plan gereed voor eene regeling van zaken benoorden de Oranjerivier, een plan lijnrecht staande tegenover dat van de tractaten door zijn voorganger
Standbeeld van President Brand te Bloemfontein.
Napier gesloten. Hij keurde ten sterkste af dat er aan de Engelsche kolonie uitgestrekte landstreken geregeerd werden door kleurlingen aan wie de daarin wonende blanke bevolking onderworpen was, en zijn plan was dus om deze landstreken tot eene nieuwe Engelsche kolonie te vormen. Daartoe moesten
| |
| |
echter de tractaten met Adam Kok en Moshesh vernietigd en door nieuwe vervangen worden. Tot dat doel begaf hij zich naar Bloemfontein, waar hij Adam Kok ontboden had. Deze toonde zich in den aanvang ongewillig, maar ten slotte gelokt door de beloofde uitbetaling van een jaarlijksche som gelds werd den 25sten Januari 1848 een verdrag gesloten waarbij aan de Griqua's een landstreek werd toegewezen tusschen de Oranjerivier, de Rietrivier en de Kromme Elleboogspruit. Het overige land dat hen bij vorige tractaten was toegewezen moest worden ontruimd.
In Bloemfontein werd de Gouverneur door de partij van Oberholster zeer hartelijk ontvangen.
Vandaar trok hij naar Winburg voor eene conferentie met Moshesh, met wien het hem gelukte een tractaat van gelijke strekking als dat met de Griqua's te sluiten. Ook te Winburg kwamen eenige hoofden van gezinnen hem hartelijk te gemoet.
Op zijn weg van daar naar Pietermaritzburg ontmoette hij Pretorius, die, zooals boven gezegd is, op weg was om met zijne volgelingen Natal te verlaten. Tevergeefs trachtte Sir Harry Smith hem te overreden zijn emigratieplan op te geven. De ondervinding, die zij van Engelands bescherming hadden gehad was zoodanig, dat zij onverzettelijk in hun voornemen bleven. De Gouverneur deelde hem toen mede den indruk verkregen te hebben dat de meeste emigranten benoorden de Oranjerivier de Engelsche regeering goedgezind waren en ingenomen waren met het plan om de streek eene Engelsche kolonie te maken. Toen Pretorius als zijne meening te kennen gaf dat de Gouverneur zeer verkeerd op dit punt ingelicht was, werd overeengekomen dat de Commandant op zijn tocht de meening van de blanke bevolking zoude polsen, en dat de door Sir Harry Smith reeds gereedgemaakte proclamatie niet zoude worden uitgevaardigd indien de meerderheid der Boeren zich daartegen verklaarde. Omtrent dit laatste punt schijnt echter een misverstand te hebben bestaan. Ten minste de Gouverneur deelt in zijne dépeches en in zijn memoranda mede dat de overeenkomst bepaalde dat de proclamatie in alle geval in het land tusschen Vaal- en Oranjerivier zoude worden uitgevaardigd en dat de gemaakte reserve omtrent den wensch der meerderheid alleen zou gelden voor het land benoorden de Vaalrivier. Dit misverstand is nooit opgehelderd.
Den 3den Februari 1848 werd bij proclamatie het land tusschen beide genoemde rivieren verklaard te zijn eene Engelsche kolonie. Dat Sir Harry Smith hierbij volkomen te goeder trouw was bewijst dat hij bij zijn vertrek een garnizoen van slechts 60 man achterliet. De nieuwe kolonie ontving den naam van ‘Orangeriver Sovereignty’, Het gevolg van deze inlijving was dat onmiddellijk een groot aantal Boeren de Vaal overtrokken, onder wie ook Pretorius zelf die zich te Magalisberg vestigde.
Vooral in het district Winburg verwekte de inlijving groote opgewondenheid en verscheidene protesten werden tot den Gouverneur gericht die echter zonder uitwerking ten gunste bleven. De Winburgsche Boeren zonden ten
| |
| |
slotte aan Pretorius de mededeeling dat zij besloten waren gewapenderhand te trachten hun vrijheid te herwinnen en zij verzochten hem het commando over hen aan te nemen. Toen dit bericht Pretorius bereikte lag zijne vrouw op sterven. Ofschoon zelf bewust dat haar einde nabij was, spoorde deze nobele vrouw haar man aan de roepstem te volgen: ‘Door hier te blijven, zeide zij, kunt gij mijn leven niet redden. Uwe landgenooten behoeven uwe hulp; ga hen helpen.’ Hij ging en zag haar niet terug, daar zij voor zijn terugkomst stierf.
Den 12den Juni kwam hij te Winburg aan en verzamelde de anti-Engelsch gezinde Boeren om zich. Met dezen trok hij op Bloemfontein, aan den zetel van den Britschen Resident Majoor Warden. Deze capituleerde en den 21sten zond Pretorius een manifest aan Sir Harry Smith waarbij hij zich op de overeenkomst tusschen hen beriep. Het antwoord van den Gouverneur was een prijs van £1000 op het hoofd van den commandant.
Van Bloemfontein trok het burgercommando naar Middelvlei aan den noorderoever van de Oranjerivier, niet ver van Colesberg. De Gouverneur van zijn kant trok onverwijld naar laatstgenoemde plaats om zelf het commando te nemen over de Engelsche troepen, ten getale van 800 man. Bij dezen voegden zich, nadat de Engelschen de Oranjerivier waren overgestoken, nog eenige Engelschgezinde Boeren en ongeveer 250 Griqua's onder Andries Waterboer en Adam Kok.
Bij Boomplaats kwam het den 28en Augustus tot een bloedig treffen met het gevolg, dat de Boeren verslagen werden. De Engelsche troepen trokken daarop naar Bloemfontein en van daar naar Winburg, waar andermaal de Engelsche souvereiniteit afgekondigd werd. De goederen van allen, die de wapens tegen Engeland opgevat hadden, werden verbeurd verklaard en zij zelven uit het district Winburg, het centrum van den opstand, verbannen, terwijl bovendien hooge prijzen voor de gevangenneming van de leiders werden uitgeloofd. Een gouvernement werd ingesteld en een fort te Bloemfontein zoude de bevolking aldaar in bedwang moeten houden.
Na den slag bij Boomplaats trokken de meeste anti-Engelsche Boeren de Vaalrivier weer over.
Intusschen ontstonden weer onlusten met de Basoeto's, die met naburige stammen over de grenzen van hun land twisten. De resident trachtte te vergeefs deze twisten bij te leggen, hoewel ten slotte andermaal tractaten met Moshesh en de hoofden der andere stammen werden gesloten, waarbij ieders grenslijnen bepaald werden.
Sedert dien tijd is de geschiedenis van de Oranje Rivier sovereignty niet veel meer dan een voortdurende strijd met de Basoetoes, die zich aan geen tractaten stoorden en voortgingen met hunne naburen oorlog te voeren en strooptochten tegen de Boeren te ondernemen, waarbij telkens de Engelsche regeering tusschenbeide moest komen,
In 1852 werd met de emigranten ten noorden van de Vaalrivier het tractaat van de Zandrivier gesloten, waarbij aan hen de onafhankelijkheid gewaarborgd
| |
| |
werd, een tractaat, dat intusschen de Engelsche Regeering niet weerhouden heeft in 1879 de Transvaal in te lijven.
De Regeering te Londen begon langzamerhand in te zien, dat de nieuwe kolonie haar meer last dan voordeel aanbracht, terwijl van den kant der Boeren het verlangen naar onafhankelijkheid, vooral nadat deze aan hun stamverwanten benoorden de Vaalrivier verzekerd was, hoe langer hoe levendiger werd. De Engelsche ambtenaren verzetten zich zoo lang mogelijk om de de kolonie prijs te geven. Ten slotte inziende, dat vooral de voortdurende gevechten met de Basoetoes tot geen voor Engeland voordeelig resultaat zouden uitloopen, tenzij meer troepen dan de Regeering ter beschikking had, hen kwamen helpen, terwijl bovendien het land arm was en ook voor den handel weinig voordeel had, besloot de Regeering aan het verlangen der emigranten te voldoen en in 1854 werd met hen eene overeenkomst gesloten, waarbij het land tusschen de Vaalrivier en de Oranje Rivier door Engeland prijsgegeven en onafhankelijk werd verklaard onder den naam van Oranje Vrijstaat. Daarbij werden tevens de tractaten met Moshesh vervallen verklaard.
Eindelijk was dus de onafhankelijkheid, waar zoolang naar verlangd was, waar zooveel bloed om gestort was, verkregen, Tot dusver heeft de Oranje Vrijstaat, gelukkiger in dit opzicht dan zijne zusterepubliek, haar behouden. Intusschen heeft Engeland toch nog tweemaal hare begeerige blikken naar een gedeelte van het onafhankelijk verklaarde gebied geslagen. Dat was toen zij Basoetoeland annexeerde en eenige jaren later toen zij zich de diamantvelden van Kimberly toeëigende. Straks komen wij hierop terug.
Francis William Reitz, President van den Oranje-Vrijstaat 1889-1895.
Aan het hoofd van het provisioneele bewind stond als president Josias Philip Hofman, die weldra door den Volksraad tot staatspresident verkozen werd, welke post hij in 1855 nederlegde. Zeer moeilijke tijden doorstond de jonge Republiek in de eerste jaren van haar bestaan. Een arm land, waarover een geheel nieuw bewind moest georganiseerd worden, bovendien aan verschilende zijden bedreigd door inboorlingen, die zich niet meer aan de tractaten gehouden achtten of welker tractaten door Engeland bij de onafhankelijkheidsverklaring der Republiek formeel vervallen verklaard waren en onder hen het bekwaamste en handigste inlandsche hoofd, Moshesh, dien zelfs Engeland niet ten onder had kunnen brengen.
| |
| |
De jonge Volksraad had dus handen vol werk toen hij aan het bewind kwam. Zoo goed mogelijk werd echter de indeeling van het land in districten bewerkstelligd, de rechtspraak geregeld en andere noodzakelijke bestuursmaatregelen genomen. Reeds spoedig bleek het noodzakelijk met het hoofd der Griqua's, Adam Kok, in onderhandeling te treden teneinde diens verhouding tot de Republiek vast te stellen. En ook Moshesh, die zeer goed den zwakken toestand van de nieuwe Republiek inzag, begon weer het hoofd op te steken.
Overeenkomsten werden gesloten, welke echter niet het gevolg hadden, dat men er van verwacht had. Sir George Grey, die over het algemeen een veel
Spoorwegbrug over de Oranjerivier bij Norvalspont.
beter inzicht had omtrent de Boeren dan zijn voorgangers en hun welgezind was, bood daarbij zijn bemiddeling aan, die dankbaar aangenomen werd. Zoo als het meestal ging, op het sluiten der overeenkomsten volgde eene korte periode van rust, maar het duurde niet lang of vooral de Basoetoe's begonnen weder hun strooptochten en vele diefstallen,
President Hoffman schijnt niet de juiste manier gehad te hebben om met de inboorlingen om te gaan en haalde zich daardoor reeds spoedig na zijn optreden de ontevredenheid van de Boeren op den hals. In 1855 zocht hij Moshesh in zijn hoofdplaats op teneinde van hem de belofte te krijgen, dat de rooftochten van zijne onderdanen zouden ophouden. Hij had daarbij de onvoor- | |
| |
zichtigheid dit opperhoofd een hoeveelheid buskruit te beloven en na zijn terugkeer te zenden. Dit veroorzaakte eene dergelijke mate van afkeuring in den Volksraad, dat hij nog hetzelfde jaar zijn ontslag nam. Hij werd opgevolgd door Jacobus Nicolaas Boshof. (1855-1859).
De nieuwe president bracht reeds dadelijk groote verbeteringen in het openbaar bestuur. Zoowel de rechterlijke als administratieve indeeling van het land verkregen meer vaste vormen en ook het onderwijs werd geregeld, zij het dan ook, door gebrek aan onderwijzers, aanvankelijk nog gebrekkig. Sir George Grey, die de noodzakelijkheid van goed onderwijs in de jonge republiek erkende, toonde dit ook door een daad waarvoor de Oranje Vrijstaat hem altijd dankbaar zal blijven. Hij stichtte te Bloemfontein een school: Grey's College, waaraan hij goede onderwijzers verbond. Dit college bestaat nog en is steeds in bloei toegenomen, vooral in de laatste jaren onder het bestuur van Dr. J. Brill, een zeer verdienstelijk Hollander, zoon van den Utrechtschen hoogleeraar Prof. Brill.
Dr. J. Brill, hoofd van het Grey-college te Bloemfontein.
Het duurde als naar gewoonte niet lang of de rooftochten der Basoetoe's namen in bedenkelijke mate toe. En Sir George Grey, die een oorlog tusschen de Boeren en de Basoetoe's voorzag, welke, indien deze ten nadeele van de Boeren uitliep, ook gevaarlijk voor de kolonie zoude kunnen worden, bood andermaal zijne bemiddeling aan. Ofschoon hij eene overeenkomst tusschen partijen tot stand wist te brengen, was hij toch niet bij machte een langdurigen vrede te bewerken. Oorzaak hiervan was wel voornamelijk, dat de zwakke republiek de middelen miste om de naleving van de voorwaarden
| |
| |
der overeenkomst van de Basoetoe's te kunnen afdwingen. Reeds spoedig nadat Sir George Grey vertrokken was werden de Basoetoe's zoo onbeschaamd dat verscheidene Boeren besloten hunne hoeven te verlaten en ter wille der veiligheid in een legerkamp te gaan wonen, om zich met vereende krachten tegen de invallen der Basoetoe's te kunnen verdedigen.
In 1857 ontstond in Transvaal eene strooming ten doel hebbende om eene vereeniging der beide Republieken te verkrijgen, en de Regeering zond commandant Pretorius naar Bloemfontein af om daarover te onderhandelen. Het toeval wilde dat hij te Bloemfontein aankwam juist toen het vierjarig bestaan der Republiek gevierd werd en de Volksraad onderhandelde over het aannemen van een vlag en wapen der Republiek, welke haar door Koning Willem III bij schrijven, gedateerd van het Loo den 14den Juli 1855, geschonken was. Het oogenblik om over samensmelting der twee Republieken te onderhandelen was dus zeer slecht gekozen en het bleek dan ook dat de Volksraad het voorstel alles behalve gunstig opnam. De houding van Pretorius schijnt ook reeds tot eene minder gunstige verhouding aanleiding gegeven te hebben, zoodat de Volksraad hem verzocht onmiddellijk Bloemfontein te verlaten. Hij trok de Vaal weer over.
De mededeeling van den ongelukkigen uitslag zijner zending deed bij verscheidene Transvaalsche Boeren zulk een wrok tegen hunne zuidelijke stamgenooten ontstaan, dat eenigen hunner onder aanvoering van Pretorius een inval op het Vrijstaatsche grondgebied deden. Zoodra dit bekend werd, verzamelde Boshof een leger en trok op om de indringers terug te drijven. Gelukkig kwam het niet tot een treffen en zagen de Boeren bijtijds in welke noodlottige gevolgen een dergelijke strijd zoude kunnen hebben. Toen de beide Boerenlegers tegenover elkander stonden, zond Pretorius commandant Paul Kruger, den lateren Staatspresident der Zuid-Afrikaansche Republiek, naar Boshof om onderhandelingen te voeren. Deze leidden tot den goeden uitslag dat een tractaat gesloten werd, naderhand met eenige wijzigingen door de beide Volksraden bekrachtigd, waarbij de Republieken elkanders onafhankelijkheid erkenden.
Sedert bestond een goede verstandhouding tusschen beiden. In de verschillende oorlogen die de Oranje Vrijstaat in 1858 met de omringende volkstammen voerde verleende de Transvaal hun krachtige hulp. Aan het einde van dat jaar gelukte het andermaal, en wederom door tusschenkomst van Grey om een formeel vredesverdrag met Moshesh te sluiten.
Het volgende jaar echter was de vrede reeds weer verbroken en President Boshof, die wanhoopte aan de mogelijkheid voor goed een einde aan dezen ongelukkigen toestand te maken, nam zijn ontslag. Hij werd opgevolgd door Martinus Hessel Pretorius (1859-1863), dezelfde die eenige jaren te voren door zijn ongelukkig optreden bijna een oorlog tusschen de beide Republieken had veroorzaakt. De reden van deze keuze was hoofdzakelijk deze, dat hij in vele gevechten der Transvalers met de Kaffers getoond had een uit- | |
| |
stekend commandant te zijn. Daarbij kwam ook dat thans velen, die inzagen dat de beide Republieken gezamenlijk met meer kans op succes tegen de Basoetoe's zouden kunnen optreden gaarne een vereeniging der Republieken zouden zien. De voorstellen omtrent dit laatste in de beide Volksraden gedaan vonden daar echter geene instemming.
In de eerste jaren van het Presidentschap van Pretorius was het land betrekkelijk rustig, waardoor de Republiek gelegenheid had zich te ontwikkelen en zij in welvaart zeer toenam.
Al spoedig echter begonnen de Basoetoe's hunne oude praktijken weer en waren rooftochten en veediefstallen aan de orde van den dag. In 1863 nam Pretorius, die naar rust verlangde en zwaar gebukt ging onder het verlies van al zijne zonen, tien in getal, zijn ontslag en keerde naar Transvaal terug. In zijn plaats werd gekozen een betrekkelijk nog jong advocaat, Johannes Hendricus Brand, (1864-1888) een man aan wien de Oranje Vrijstaat veel te danken heeft. Zijn standbeeld, door een Nederlander ontworpen en vervaardigd en in 1892 onthuld, staat te Bloemfontein als een blijvende hulde van de Boeren aan zijne verdiensten. Zijn eerste werk was talrijke verbeteringen in de verschillende takken van het staatsbestuur aan te brengen en vooral aan het onderwijs wijdde hij veel zorg. Want het spreekt van zelf dat de voortdurende oneenigheden met de Basoetoe's een groote belemmering voor de goede ontwikkeling der Republiek waren. Genoot deze, gewoonlijk bij het optreden van een nieuwen President, wanneer de Basoetoe's, nog niet wetende welke maatregelen door dezen omtrent hen zouden worden genomen, zich betrekkelijk rustig plachten te houden, eene korte periode van rust, dan werd daarvan ook steeds zooveel mogelijk gebruik gemaakt om die verbeteringen in den gang van zaken te maken die door de ondervinding noodig gebleken waren.
Het duurde ook nu weder niet lang of moeilijkheden met de inboorlingen ontstonden. Ditmaal echter niet van den kant der Basoetoe's maar van den westkant. Het Griqua hoofd Andries Waterboer beweerde rechten te hebben op een streek benoorden de Modderrivier, waarin onder anderen begrepen waren het tegenwoordige Kimberley met de diamantvelden. De hulp van den Hoogen Commissaris te Kaapstad, Sir Philip Wodehouse, den opvolger van Sir George Grey, werd ingeroepen. Deze Gouverneur was nog ten volle de oude opvatting der Engelsche regeering omtrent de Boeren toegedaan en zag in hen de onbeschaafde, wreede en onmenschelijke onderdrukkers der arme kleurlingen. Daar het echter in het belang der kolonie was dat de Griqua's en Basoetoe's, wier landen aan dat der kolonie grensden, niet al te oproerig werden, willigde hij het verzoek om tusschenkomst in. Na een nauwkeurig onderzoek moest hij erkennen dat er geen schijn of schaduw van recht bestond hetwelk Waterboer op de bedoelde landstreek kon doen gelden en dat deze tot het gebied van den Oranje Vrijstaat behoorde.
Ongeveer ter zelfder tijd beweerde Moshesh ook rechten te hebben op een landstreek strekkende ver over het hem bij de verschillende tractaten toege- | |
| |
kend grondgebied. Ook hier moest Sir Philip Wodehouse, die andermaal als scheidsrechter optrad, erkennen dat de vermeende rechten van het Basoetoehoofd volkomen denkbeeldig waren. En met zijne bekende geringe ingenomenheid met de Boeren, waarvan hij trouwens later de duidelijkste blijken gaf, mag wel voor zeker aangenomen worden dat, indien hij maar eenige kans gezien had om zoowel de Griqua's als de Basoetoe's ter wille te zijn, zijn uitspraak niet zoo volkomen ten gunste van de Boeren uitgevallen zoude zijn. Met het oog op de latere gebeurtenissen zoowel in Griqualand als in Basoetoeland is het goed, dit niet uit het oog te verliezen.
Moshesh, ten hoogste ontstemd door deze onverwachte uitspraak, zon reeds dadelijk op middelen om den vrede te verbreken, ofschoon hij steeds tegenover de Engelsche Regeering den schijn aannam van de meest vredelievende gezindheid. De rooftochten begonnen dus weer en thans zelfs met zulk een onbeschaamdheid, dat een neef van Moshesh zelfs eenige Vrijstaatsche Boeren gevangen nam en met zich naar het gebergte voerde. Nu was echter het geduld der Regeering uitgeput en toen Moshesh weigerde de gevangen Boeren terug te zenden of zelfs maar de schuldigen te straffen verklaarde Brand hem (1865) den oorlog.
Presidentshuis te Bloemfontein.
Deze oorlog, waarin de Vrijstaters krachtig door de Transvaalsche Boeren geholpen werden, eindigde met de onderwerping der Basoetoe's. Moshesh verloor daardoor een groot gedeelte van zijn land en moest een zijner zoons en een zijner aanvoerders als gijzelaars bij de Boeren laten. Bovendien werd hij vazal van den Oranje Vrijstaat en moest hij eene aanzienlijke oorlogschatting betalen. Eene bepaling der vredesvoorwaarden, die vooral in Engeland veel kwaad bloed zette, was de beperking der zendelingenmissies uit Basoetoeland.
Dat Moshesh, hoewel formeel zich aan de vredesvoorwaarden onderwerpend, zich op den duur daaraan toch niet houden zou, was te voorzien. Zoodra hij eenigszins de verliezen hem door den oorlog veroorzaakt te boven meende gekomen te zijn begonnen de invallen weder en zelfs trachtte hij het verloren
| |
| |
gebied te heroveren. Herhaalde invallen, waarbij zelfs Vrijstaatsche Boeren gedood werden, maakten het gebiedend noodzakelijk hem andermaal den oorlog aan te doen.
Ook thans zouden de Basoetoe's ongetwijfeld, te oordeelen naar het verloop van den oorlog, overwonnen zijn, ware niet de Engelsche Regeering tusschen beiden gekomen.
Een Engelschman, met name Buchanan, die in Natal, als uitgever van een blad, niet genoeg voldoening voor zijn eerzucht vond, meende zich bij de Engelsche Regeering te zullen onderscheiden door openlijk de raadsman der Basoetoe's te worden. Daar hij reeds geruimen tijd in Natal had gewoond en daar gewichtige Staatsbetrekkingen vervuld had, meende de Regeering te Londen hem ten volle te kunnen vertrouwen en schonk zij een gunstig oor aan zijne voorstellen. Toen nu de Basoetoe's een tweede en ditmaal waarschijnlijk definitieve nederlaag in het vooruitzicht zagen raadde Buchanan hun hoofd aan zich onder de bescherming van Engeland te stellen. Deze stemde, hoewel ongaarne, daarin toe, geen anderen uitweg ziende, en verzoeken in dien geest werden aan Sir Philip Wodehouse gedaan. Zij strookten volkomen met de plannen van dezen Gouverneur, die zich haastte het verzoek naar Londen over te brengen met zulk een toelichting als men verwachten kon van iemand, die, als hij, sterk tegen de Boeren gekant was. Het antwoord was, zooals te verwachten, gunstig en de Gouverneur werd gemachtigd om, zoodra hij zulks geschikt achtte, met den Oranje Vrijstaat en met Moshesh te onderhandelen over de inlijving van Basoetoland bij Natal en met laatstgenoemde bovendien over de inwilliging van zijn verzoek om Britsch onderdaan te worden.
Groot was de verontwaardiging van de Vrijstaatsche Regeering toen de Gouverneur haar het voornemen der Engelsche Regeering mededeelde. President Brand wees in zijn antwoord op de onbillijkheid om, nu de Boeren nagenoeg overal de Basoetoe's verslagen hadden, hen de vruchten der overwinning te onthouden, terwijl hij tevens in herinnering bracht dat bij het tractaat van 1854 de Engelsche Regeering verklaard had geen verdragen met inlandsche hoofden benoorden de Oranjerivier te zullen sluiten,
Welke protesten de President zoowel als de Volksraad ook deden het mocht hun niet baten. Sir Philip Wodehouse verklaarde (1868) Basoetoeland Engelsch grondgebied en Moshesh en zijn volk voor Britsche onderdanen.
Het moet erkend worden dat deze hoogst onrechtvaardige handelwijze van Sir Philip Wodehouse door de Europeanen in Zuid-Afrika bijna algemeen sterk werd afgekeurd en dat men algemeen veel sympathie koesterde voor het kleine dappere volk dat bijna volbracht had wat zelfs Engeland nooit gelukt was.
De Volksraad, van meening dat de regeering in Londen tot het annexatie-besluit was gekomen op grond van onjuiste voorstellingen van zaken, haar uit Zuid-Afrika toegezonden, besloot een deputatie naar Londen te zenden. Deze werd door den toenmaligen Minister van Koloniën, den Hertog van
| |
| |
Buckingham ontvangen. De gedelegeerden verzochten dat de Proclamatie van Sir Ph. Wodehouse ongedaan gemaakt zoude worden. Dit weigerde de Minister, waarop zij verzochten dat de zaak door eene onpartijdige commissie zoude worden onderzocht. Ook dit werd geweigerd en den gedelegeerden bleef niets anders over dan onverrichter zake naar den Oranje Vrijstaat terug te keeren. De annexatie bleef een voldongen feit en ofschoon het nog wel een paar jaar duurde voor dat Engeland in het ongestoorde bezit van haar nieuw grondgebied kwam, de Oranje Vrijstaat moest, met het verlies van een gedeelte van zijn grondgebied, toezien dat een ander de vruchten van zijn werken plukte.
Had de Republiek gemeend nu eindelijk rust te zullen genieten dan vond zij zich bedrogen.
In 1867 vond een struisvogeljager in de streek waar nu Kimberley ligt een steen, die bij nader onderzoek een diamant van 22½ karaat bleek te zijn en voor £500 aan den Gouverneur der Kaapkolonie werd verkocht. Eenigen tijd later vond een kaffer de groote diamant: The Star of Africa, die na te Amsterdam geslepen te zijn voor £25000 aan Graaf Dudley werd verkocht. Meerdere vondsen volgden en het duurde niet lang of een zwerm van gelukzoekers overstroomde de streek. Het was werkelijk niet te verwonderen dat Engeland met leede oogen zulk een buitengewone bron van inkomsten in de schatkist van den Oranje-Vrijstaat zag vloeien en dat hare begeerigheid daardoor werd opgewekt. Ik heb reeds gelegenheid gehad er op te wijzen dat deze rijke streek lag in het gebied waarop het Griqua-hoofd Waterboer aanspraak maakte. Hoewel de Hooge Commissaris vroeger uitgemaakt had dat deze aanspraak allen grond miste, had Waterboer ze niet prijsgegeven en, na de ontdekking der diamantvelden wendde hij zich tot de Regeering van de Republiek om het recht van den Oranje Vrijstaat te betwisten. Deze beriep zich evenwel te recht op het tractaat met Engeland van 1854, waarbij haar dit gebied was toegewezen en op bovenbedoelde uitspraak van den Hoogen Commissaris. Toen hij zag dat al zijn pogingen in deze richting vruchteloos waren richtte hij zich met zijn beweringen tot de Koloniale Regeering. Deze zag daarin eene gewenschte aanleiding om zich van het begeerde terrein meester te maken. De middelen tot dit doel, met zooveel succes gebezigd ten opzichte van Basoetoland, werden ook hier ter hand genomen. De Engelsche Regeering nam Waterboer in bescherming, zoogenaamd tegen de aanmatigende beweringen van den Oranje Vrijstaat en maakten tot de hare de rechten, welke zij vroeger formeel ontkend had eenigen rechtsgrond te bezitten. Evenmin als vroeger mochten de de protesten van President Brand en van den Volksraad iets baten. Waterboer en zijn
Griqua's werden verklaard Britsche onderdanen te zijn en zijn rechten op Engeland over te zijn gegaan. Van dat oogenblik af was elke kans voor de Republiek om hare rechten te handhaven verloren en den 21en October 1871 vaardigde de Hooge Commissaris een proclamatie uit waarbij de landstreek van Waterboer verklaard werd Engelsch grondgebied te zijn en deel uit te maken van de Kaapkolonie.
| |
| |
Deze onrechtmatige daad beroofde de Republiek van een groot gedeelte harer inkomsten. Gelukkig echter werd dit verlies niet zoo sterk gevoeld als een tiental jaren vroeger het geval zoude zijn geweest. Immers de Republiek had zich in de laatste jaren vooral op het gebied van veeteelt sterk ontwikkeld en vond daarin een steeds vermeerderende bron van inkomsten, en, aangezien Engeland, na de annexatie van Griqualand de Republiek met vrede heeft gelaten, is hare ontwikkeling op allerlei gebied regelmatig vooruitgegaan.
Tegenwoordig is het gebied van den Oranje Vrijstaat groot 131.070 K.M2. bewoond door, volgens de laatste volkstelling 77.716 blanken en 129.787 inboorlingen. Bloemfontein, de hoofdstad telt 3115 blanken en 2702 gekleurde inwoners.
Veel heeft, zooals boven reeds gezegd is, de Republiek te danken aan President Brand. Gedurende zijn veeljarig bestuur was er vooruitgang op aller gebied. De handel bloeide en relaties op dat gebied werden met het buitenland aangeknoopt. In Nederland vonden de belangen der Republiek een uitstekenden vertegenwoordiger in den Consul-Generaal Mr. H.A.L. Hamelberg, die jaren lang, gesteund door de ondervinding gedurende zijn langdurig verblijf in Zuid-Afrika verkregen, de handelsbelangen tusschen beide landen leidde.
Mr. H.A.L. Hamelberg, in leven Consul-Generaal in Nederland van den Oranje-Vrijstaat.
Mr. F.W. Reitz, 1889-1895 die na den dood van President Brand, in zijn plaats gekozen werd, aanvaardde het bestuur onder vrij wat gunstiger omstandigheden dan zijn voorganger. Vóór zijne verkiezing bekleedde hij het ambt van hoofdrechter in de Republiek en had zich in deze gewichtige betrekking als een scherpzinnig jurist en een man van groote bekwaamheid, gepaard aan groote rechtschapenheid doen kennen. Toen hij in 1895 om gezondheidsredenen genoodzaakt was zijn ontslag te nemen werd hij opgevolgd door den tegenwoordigen President Martinus Theunis Steyn.
Onder zijn bestuur en vooral op zijn initiatief werden de eerste spoorwegen aangelegd, die mede veel bijdroegen om de Republiek in bloei te doen toenemen. De eerste spoorweg, die in exploitatie kwam, sloot zich aan het Kaapsche Spoorwegnet aan bij Norvalspont, waar een ijzeren brug over de Oranje rivier werd gebouwd, en ten noorden aan het Transvaalsche net, met een dergelijke brug over de Vaalrivier, aan de lijn naar Johannesburg. Sedert is nog eene verbinding met Natal tot stand gekomen, terwijl verscheidene lijnen nog in overweging zijn. Bovendien sloot de Republiek in 1889 een tolverbond met de Kaapkolonie tot regeling van een wederkeerig tarief van
| |
| |
inkomende rechten. Met de Zuid-Afrikaansche Republiek sloot zij een of- en defensief verbond.
Bovenstaand kort historisch overzicht ontleende ik hoofdzakelijk aan het standaardwerk over Zuid-Afrika van den geschiedschrijver George Mc. Call Theal: History of South Africa, een werk dat blijken geeft van de meest nauwgezette studie, gepaard aan eene groote onpartijdigheid bij het beoordeelen van feiten en toestanden, en een groote bekendheid van het land en zijne inwoners.
Enkele persoonlijke herinneringen en indrukken verkregen tijdens een reis door den Oranje Vrijstaat in 1890, mogen ten slotte hieraan toegevoegd worden.
Onze tocht voerde ons van Kimberley over Boshof naar Bloemfontein. Het was onze eerste kennismaking met de Zuid-Afrikaansche hoogvlakte en zij maakte op ons den indruk van groote verlatenheid. Het noord en noordwestelijk gedeelte van de Republiek is eigenlijk gezegd ééne groote lichtgolvende grasvlakte, slechts door weinige rivieren doorsneden. Behalve in den omtrek der steden, waar veelal parken zijn aangelegd en de huizen door boomen omgeven zijn en ook in de onmiddellijke nabijheid der boerenplaatsen, vindt men alleen boomen langs de oevers der rivieren en soms kan men mijlen ver den loop van de rivier zien aangeduid door deze boomen die als een groene streep de eenige afwisseling in het eentonige landschap vormen.
De landstreek is nog zeer wildrijk. Verscheidene malen zagen wij van uit den mailcoach groote kudden antilopen. Wilde beesten komen echter weinig meer voor. Deze wijken voor de beschaving en men vindt leeuwen en tijgers nog slechts zelden meer bezuiden den Limpopo, de noordelijke grens van Transvaal.
Van Bloemfontein hebben wij buitengewoon aangename herinneringen gehouden. De gastvrijheid is daar nog een der deugden die om strijd door ieder in groote eer gehouden wordt. De aangename ontvangst ons daar door ieder, met wien wij het voorrecht hadden in aanraking te komen, bereid, heeft een onuitwischbaren indruk op ons gemaakt. Trouwens de Staatspresident Reitz en zijne beminnelijke echtgenoote, eene Hollandsche dame, gingen daarin voor en boden ons een feest aan in het ruime Presidentshuis waar nagenoeg alle in Bloemfontein wonende Nederlanders tegenwoordig waren.
Met de meeste bereidwilligheid werden wij in de gelegenheid gesteld onze belangstelling te bevredigen. Wij bezochten een zeer goed ingericht hospitaal en een krankzinnigengesticht, zoowel als de bureaux van den algemeenen dienst en het gerechtshof, waarvan wij een zitting bijwoonden. Deze zittingen worden gehouden in den Vergaderzaal van den Hoog Edelen Volksraad; welke zaal het middelpunt vormt van het Gouvernementshuis. Wij bezichtigden de bureaux van het kadaster, welker inrichting beter in orde is, dan menige dergelijke instelling in Europa. Zeer merkwaardig waren de kadastrale kaarten uit den eersten tijd der Republiek. De afmetingen daarop waren meermalen aangegeven door het aantal sprongen van een galopeerend paard, het punt van waaruit de opmetingen gedaan waren door een min of meer duidelijk omschreven boom of ander in het oog vallend vast punt. Niettegen- | |
| |
staande deze zeer primitieve opmetingen verzekerde men ons dat in dien tijd geschillen over grenzen tusschen de boerenplaatsen weinig voorkwamen.
Daartoe door een onzer vriendelijke gastheeren uitgenoodigd, bezochten wij eene groote boerenplaats in den omtrek van Bloemfontein, welk toebehoorde aan een Engelschman, die om gezondheidsredenen zich hier gevestigd had. Het klimaat nl. van de landstreek, waarin Bloemfontein ligt, is buitengewoon gezond gelegen, zoodat vele longlijders hier genezing komen zoeken en ook vinden.
Martinus Theunis Steyn, President van den Oranje-Vrijstaat.
Met een der twee of drie rijtuigen welke Bloemfontein toen bezat begaven wij ons op weg. Van de omringende heuvels hadden wij een zeer goed overzicht van Bloemfontein, dat in het hout gelegen en door een riviertje doorsneden, een zeer aangenamen indruk maakt. De boerenplaats zelve gaf ons de gelegenheid de buitengewone vruchtbaarheid van den grond te leeren kennen. Het huis was omgeven van groote volwassen boomen, de uit Australië hier met zeer goed succes ingevoerde Eucalyptus, door de Engelschen bluegum genaamd. De eigenaar verzekerde ons dat deze prachtige boomen ongeveer 15 jaar oud waren. Hun hoogte was die van een volwassen beukeboom. De
| |
| |
maisvelden, en de gronden, waarop de druiven werden verbouwd, beloonden ruimschoots de moeite door den eigenaar daaraan besteed. Voor de producten van zijn land vond hij in Bloemfontein een goede markt.
De samenleving in Bloemfontein was, zooals men dat van de hoofdplaats eener Republiek verwachten kan. Verschil van stand bestond nagenoeg niet. Ieder werd er gewaardeerd volgens hetgeen hij presteerde en het gevolg was een zeer aangename verhouding tusschen de bewoners. Veel draagt daartoe ook bij dat het ongunstige element, de goudzoekers met hun aanhang van niet al te best allooi, hier geheel ontbreken.
Wat toen ter tijd nog te wenschen overliet was het postwezen. Sedert is ook dit zeer veel verbeterd. Wanneer de mail aangekomen was en de brieven gesorteerd, werd een groote klok, buiten het postkantoor hangend, geluid, waarop ieder zijn brieven zelf moest afhalen.
Uit alles bemerkte men echter, dat de Republiek een Staat in opkomst was, die met groote schreden vooruitging. Wat zal haar naaste toekomst thans zijn, nu zij hare zusterrepubliek ter hulp gesneld, onvermijdelijk in haar lot zal deelen, nu zij na eene periode van rust van ruim 25 jaar, andermaal al de ellende van den oorlog ondervindt.
Hoe de uitslag van den oorlog ook moge zijn, de Republiek met haar krachtige en dappere bevolking onder de bekwame leiding van President Steyn, heeft door deze aansluiting aan de zaak der Zuid-Afrikaansche Republiek een daad verricht, haar verleden, haar verkregen en onder strijd en lijden gehandhaafde onafhankelijkheid en de dappere daden der oude voortrekkers ten volle waardig.
|
|