Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 485]
| |
Naar huis, naar een aquarel in het bezit van den heer J. Biesing te 's Gravenhage.
| |
[pagina 485]
| |
Tony Offermans.
| |
[pagina 486]
| |
De karakteristieke tonen van een Oostersche marsch ruischten, eerst zachtkens uit de verte, allengs sterker aanzwellend door de feestzaal, waar Mesdag het artistiek Den Haag om zich had vereenigd. Het gordijn was gevallen. De welbekende persoonlijkheid van Nicolaï schoof door de menigte heen en trad op den pianist toe. ‘Mijnheer Offermans, ik durf zeggen nog al op de hoogte te zijn van wat er op muzikaal gebied verschijnt, maar wie is de componist van dien marsch die zooeven door u werd gespeeld?’ Tony klopte den belangstellenden vrager flink op den schouder: ‘Potverhanebalk me, oude heer, dat heb ik zooeven gecomponeerd!’ Nicolaï stond verbluft en met hem hebben er dat zoo velen gestaan, die ooit het genoegen mochten smaken, Tony Offermans bij te wonen wanneer hij zich voor de piano had gezet om aan het instrument de verwonderlijkste combinatiën, schakeeringen en geestige wendingen te ontworstelen. Ja! wanneer de feestvreugde is gestegen bij gezellige bijeenkomsten of feestbanket, het officieuse gedeelte gaat het officieele vervangen en Tony is onder de aanwezigen, dan is men zeker van het succes van den avond. Dan dondert, in het blij geloof van zelfbewuste kracht, zijn geestig woord zoo vaak een blijden feestkring in, dan wisselen pianospel en zang en woordenvloed elkander in steeds sneller tempo af en heel een schare van feestvierenden wordt tot enthousiasme gebracht door zijn telkens even frisch talent.
Een kleine fanfare vooraf! Maar het doel van deze schets mag niet uit het oog worden verloren. Het is, Offermans te leeren kennen in wat hij in de eerste plaats wil zijn, ‘kunstschilder’. Met verschillende talenten begaafd, koos hij het schildersvak tot doel van zijn leven, vast overtuigd dat hij in die richting het meest voor de kunst zou kunnen wezen. Als ik nu in enkele bladzijden iets zeggen zal over het werk van Tony Offermans, dan geef ik mijn oordeel als uitvloeisel van mijn sympathie voor zijn werken en streven en hoop ik dat die sympathie door velen zal worden gedeeld.
Tony Offermans is te 's-Gravenhage geboren. Van zijn jeugd en jongelingsjaren is mij weinig bekend en toen ik hem om eenige gegevens vroeg, antwoordde hij: ‘kerel, laat dat maar weg’, beschrijf het ‘heden’. - Je weet het - ‘in het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal’. Als je dus het ‘heden’ beschrijft, dan weten ze er alles van! Ik volsta dan ook met te vermelden dat hij de Haagsche teekenacademie bezocht en eenige jaren werkte op het atelier van Blommers. Hij is een groot vereerder van het machtig talent van Jacob Maris en heeft een bijzondere voorliefde voor de poëtische stemming, die Israëls door toon en kleur in de intieme sujetten, door hem geschilderd, tot zulk een bijzondere hoogte weet op te voeren.
Een paar jaar geleden, Tony woonde toen in de Zeestraat bij Ridderhof, hadden wij met eenige andere vrienden eene expositie bezocht, en zaten, op | |
[pagina 487]
| |
zijn atelier teruggekomen, over verschillende stukken, die wij gezien hadden, te oordeelen. Uit die gedachtenwisseling kwam de vraag voort: ‘Wat moet de beoordeeling van een kunstwerk zijn?’ Van verschillende zijden werden definitiën gesteld, aan voorbeelden getoetst; er werd druk door elkander heen gepraat en de opgeworpen denkbeelden lagen bijna even spoedig weêr in puin. Den volgenden morgen, zeide Tony die bij mij opliep: ‘de vraag van gisteren scheen mij zoo belangrijk dat ik eens heb opgeschreven, wat ik tot antwoord zou geven. Dit luidde ongeveer als volgt: de beoordeeling van een kunstuiting wordt geheel beheerscht door de duidelijkheid, waarmeê het essentiëele dier uiting is uitgesproken. Indien het ‘waarom’ van een schilderij b.v. er niet bovenop ligt, heeft dat schilderij òf geen recht van bestaan, òf het ‘waarom’ is niet genoeg geaccentueerd. Als dus het schilderij op de vraag ‘waarom gemaakt’ niet dadelijk antwoordt, dan laat dat werk ons koud of ten minste onverschillig. Doch in het tegenovergestelde geval, boeit ons het schilderij en dwingt ons om in de details ervan door te dringen om zoodoende de bedoeling van den maker geheel te kunnen begrijpen. Dan eerst kunnen wij het schilderij medevoelen. Nu weet ik wel, dat het zeer moeielijk is om een bepaalde grens te trekken voor hen, die ontvankelijk zijn voor den indruk, die het kunstwerk maakt en zij, die de factoren daarvoor missen. De waarde der beoordeeling staat in direct verband met de kunstontwikkeling van den beoordeelaar. En hoe groot moet die ontwikkeling zijn? - Een niet op te lossen vraagstuk! | |
[pagina 488]
| |
Het is een gevoelskwestie en het individueele gevoel vindt alleen weêrklank bij hen bij wie dezelfde snaren trillen. Er zijn sommige snaren die elkanders trillingen deelen, anderen die absoluut ongevoelig voor elkander zijn, al brengen zij elk voor zichzelf een zuiveren toon voort. De Vioolmaker, naar een schilderij in het bezit van den heer D.F. Scheurleer te 's Gravenhage.
De beoordeeling van een kunstwerk heeft dus alleen beteekenis voor hen die met den beoordeelaar meêvoelen en ook dat medevoelen kan nog getemperd worden door persoonlijken smaak en voorkeur voor het onderwerp.
De kunst van Tony Offermans wordt niet beheerscht door breedheid in compositie, noch door rijke en machtige kleurencombinatie. Ook zijn onder- | |
[pagina 489]
| |
werpen, op enkele uitzonderingen na, zooals b.v. de ‘Leidsche beestenmarkt’, bewegen zich meestal in een klein veld. Hij zoekt zich in te werken in het intieme leven en dat weêr te geven; hij zoekt zijn gegevens in den werkman, bezig zijn ambacht uit te oefenen, hij weet met nauwkeurigheid en liefde zijn model te bestudeeren en geeft in schilderij of teekening een eigen opvatting, ook in het kiezen van onderwerpen, aan. Talrijk zijn de kunstwerken van Offermans, die van het hierboven aangevoerde zouden kunnen getuigen. Bijzonder trof mij altijd het schilderijtje ‘de vioolmaker’ in het bezit van den heer D.F. Scheurleer te 's-Gravenhage. De ernst waarmede de oude heer, die voor het venster bezig is de laatste hand aan een viool te leggen, in zijn arbeid is verdiept, is op bijzonder karakteristieke wijze uitgedrukt in het fijn geschilderde kopje, dat technisch voortreffelijk is behandeld.Ga naar voetnoot*) De groepeering om het figuur, zoo juist op zijn plaats in het kader van het doek gebracht, sluit zich daarbij harmonisch aan. De werktafel met het opvallende licht, de gedeeltelijk in toon gehouden wanden, de leunstoel, waarop de vioolmaker zijn arm doet rusten om zijn werkzaamheden met vaste hand te kunnen volbrengen, dit alles te zamen vormt een geheel van groepeering, toon en kleur hoogst aangenaam en bindend voor het oog. Die zelfde eigenschappen vindt men terug in ‘de brievengaarder’ waarvan Dr. A. Korteweg te 's-Gravenhage de eigenaar is. Ook hierin treft de uitdrukking van het gelaat de aandacht, waarmede de man in zijn werk is verdiept en de goed gekozen verlichting van het figuur, in dit schilderij tegen de wit gepleisterde en karig versierde wanden van het dienstvertrek aangebracht. In die beide schilderijen, om een paar voorbeelden te kiezen, gevoel ik dat de bedoeling van den schilder weêrklank heeft gevonden in mijn gemoed.
Tony Offermans heeft behoefte om buiten te zijn en buiten te leven. Die behoefte ontstaat bij hem in de eerste plaats omdat hij gevoelt dat het noodig is voor zijn werk. | |
[pagina 490]
| |
Ik ben wêer te zwart, heeft hij mij zoo dikwijls toegeroepen, maar dat is een noodzakelijk gevolg omdat ik mijn modellen altijd zie in mijn atelier, met een kunstmatige verlichting. Ik moet kleur en toon bestudeeren in de vrije natuur; ik moet de figuren bespieden, beschenen door het volle licht, zich afteekenen tegen boomgroepen, gronden en lucht! Dan geloof ik te kunnen vinden wat ik te vergeefs binnen de enge wanden van mijn atelier
De Brievengaarder, naar een schilderij in het bezit van Dr. A.A. Korteweg te 's Gravenhage.
zoek, waarheid in kleurstelling en hoe een kleur in toon, kleur blijft! Verscheidene malen werd hem het leven in de stad dan ook te benauwd, niettegenstaande hij, hoogst gezellig van aard, in de wintermaanden gaarne voor korten tijd wêer in zijn geboortestad 's-Gravenhage terugkeert. De eerste maal was dit toen hij de woning op het Alexanderplein verliet, waar hij een jaar van geluk had gekend aan de zijde van zijn lieve vrouw, een begaafde dochter uit het geslacht Koolemans Beynen. | |
[pagina 491]
| |
Hij trok toen naar Laren! Uit de dagen, daar doorgebracht, dagteekenen verscheidene van zijn bekende
Spinster, naar een schilderij in het bezit van den heer J. Nieuwenhuijsen te 's Gravenhage.
schilderijen en teekeningen zooals de brievengaarder van Laren, de Spinster en nog vele anderen. | |
[pagina 492]
| |
Hier en ook later in de Oude Wetering maakte Tony studies van binnenhuisjes. Hij gevoelde zich aangetrokken door het schilderachtig effect voor een gevoelig oog in de woningen, werkplaatsen en schuren van die streken te vinden. De klompenmakerswerkplaats, eigendom van dr. Unia Steyn Parné, is als resultaat van deze studies een gelukkig voorbeeld: Tony heeft die verscheidene malen geschilderd, nu eens met één, dan weder met meerdere figuren, maar altijd met een mooie tegenstelling van de verlichting binnen en buiten. In Laren heeft Tony vele vrienden gemaakt, bij iedereen was hij bekend en iedereen kende hem. Hoe velen hebben er daar ook niet genoten van zijn opgewekten en vroolijken omgang. Dat bleek mij, toen wij eens met
Klompenmaker naar een teekening in het bezit van Dr. W.F. Steyn Parvé te 's Gravenhage.
eenige vrienden op een mooien Zondagmiddag Laren bezochten. Wij waren uit Bussum uitgereden met een span flinke paarden en stapten in Laren aan de herberg op het marktplein af. Nauwelijks was het eenigszins bekend geworden dat Offermans wêer eens naar Laren kwam kijken, of jong en oud liep uit om hem te begroeten, en toen het eindelijk tijd was om te vertrekken moest een onzer hem toeroepen. ‘Tony als je eindelijk klaar bent met de hartelijke gevoelens, stap dan in en dan kunnen wij afrijden. Een gejuich, als of een geliefde landheer van de streek afreisde, volgde het rijtuig!
Daarna woonde hij wêer eenige jaren te 's-Gravenhage maar 's zomers trok | |
[pagina 493]
| |
hij naar buiten, totdat eindelijk zijn voorkeur om buiten te zijn de overhand behield en hij zich vestigde in het atelier aan den straatweg tusschen Velp en de Steeg dat geheel naar zijn aanwijzing was opgetrokken. Zijn buitenwoning draagt het opschrift, ‘Villa Sophie,’ de voornaam van zijn moeder, mevrouw Offermans van Hove, de gevierde kunstenares, die wanneer zij van tijd tot tijd nog eens in intiemen kring haar vrienden door haar heerlijken zang in verrukking brengt, door niemand zoo gaarne en zoo trouw wordt geaccompagneerd als door haar zoon Tony.
Onlangs bracht ik Tony daar een bezoek. Hij zag mij door de ramen aankomen, opende de voordeur, sloeg eenige akkoorden op de piano - hij ontvangt nooit zonder muziek - en stond mij in zijn atelier op te wachten. Bonjour, riep ik! hoe gaat het! Daar ben ik eindelijk, wat heb ik je in lang niet gezien! Jongen, kerel, wat woon je hier prettig en wat een mooi atelier! Bevalt het je hier nog al? ‘Ja kerel, best! Daar is hier zoo'n rust, zoo'n vrede, dat ik niet geloof ooit meer in de stad te gaan wonen. Er is in de stad iets gejaagds en gedrukts. Er zijn zooveel menschen die je niet aangaan, zooveel winkels en huizen waar je nooit inkomt en dan al die straten waar je alle dagen door moet en die zoo leelijk zijn! ‘Neem b.v. den Haag! Dat is een mooie stad onder de steden. Maar vindt je de Spuistraat mooi of de Veenestraat, de Parkstraat of de Zeeheldenbuurt? Neen, neen, 't is leelijk, leelijk, want je hebt er niets te zien!’ ‘Ja! ik weet wat je zeggen wilt! Het Voorhout is mooi, de Vijverberg. Maar waarom zijn die mooi? Omdat je daar wel iets te zien hebt! Ik kan daar best stilstaan en kijken. Het zit'em òf in de lijnen, òf in de kleur, òf in het geheel, zooals het Voorhout dat zoo sterk heeft. Maar dat weegt niet op tegen het leelijke!’ Een stad moet je eigenlijk gebruiken als een groot ‘Magasin du Louvre’. Je gaat er heen, als je overschoenen noodig hebt of punaises, een regenjas of verf. Ook kun je er heen gaan om een Gemeenteraadszitting bij te wonenGa naar voetnoot*) als er over kunstzaken gedecideerd wordt of om een draaiende menigte in onartistiek versierde feestzalen te zien rondwarrelen. Neen! als het kan dan moet je buiten wonen. Ik zeg, als het kan, want er zijn er maar weinigen die het convenieert al zouden ze het nog zoo graag willen. Dat voorrecht hebben alleen de gefortuneerden en de arme schilders. Nou! 't is gelukkig dat de schilder, die over het algemeen toch al met zooveel moeielijkheden te kampen heeft, meerdere vrijheid heeft in de keuze van zijn woonplaats.’ ‘Maar geloof niet,’ meende ik te moeten aanvoeren, ‘dat je door altijd buiten te zijn, te veel gewent aan het mooie van de natuur! Geloof je niet dat je daardoor minder vatbaar wordt voor indrukken, dan wanneer je in de stad woont en af en toe met een frisschen blik voor de natuur komt.’ | |
[pagina 494]
| |
‘Daar is geen algemeene regel voor te maken,’ klonk het antwoord Woonde Milet niet buiten, Breton en de schilders uit de Barbison-school? Woonde Mauve niet buiten? Woont de Bock niet buiten? Kijk dat is een persoonlijke zaak. Dat moet de schilder zelf weten. Neen, buiten is 't voor mij ruim, zorgeloos, vreedzaam, maar bovenal mooi! Altijd heb je er wat te kijken, de natuur geeft altijd iets te zien waardoor je geëmotioneerd wordt. En hier in Gelderland vooral is de natuur zoo mooi. Daar over mijn huis heb je de hei! Daar heb ik wel eens gedwaald, uren lang, en het was alsof ik een Walpurgisnacht zag, zoo verschrikkelijk grootsch en overweldigend dat het niet in woorden is te brengen. Timmerman, naar een aquarel in het bezit van den heer Yvo Opstelten te 's Gravenhage.
Groote legers oude wijven op hunne bezemstokken trokken voorbij, huilende en krijschende en het bosch, daar rechts, vormde het orkest. Duizende pauken en contrabassen en daarboven het snerpende gegil van de piccolo's. En zie je daar die groote schapenschuur met dien éénen hoogen boom, die daar zoo alleen staat op dien heuveltop. Dat was het paleis van Satan en dat toonde in 't donker een reuzenpaleis, honderdmaal hooger dan je de schuur nu ziet. Een paleis van donker zwarten | |
[pagina 495]
| |
steen en die ééne hooge boom was de toren die hoog uitstak boven alles en die meedanste op de maat van de muziek. Zie je, dat is aangrijpend! dat is mooi! Maar ik heb hier ook wel eens vroolijker stukken zien opvoeren. Dan is alles één feest, alles juicht en jubelt. De geheele IJsel is door een wolkschaduw overtogen, alleen in de verte schijnt de volle zon op Doesburgh. Even wachten, daar gaat de schaduw; nu is 't weer licht op den voorgrond. Hè wat een licht, wat een muziek! Kippen voeren, naar een aquarel in het bezit van den heer L.G. Brouwer te 's Gravenhage.
De wolken vliegen elkaar voorbij. Soms ziet het er uit alsof zij elkaar inhalen, de rivier kromt zich van pleizier en het ziet er uit alsof de witte golfjes met de wolken willen wedloopen. Statig bewegen de popels hunne toppen om hunne instemming te betuigen. De natuur lijkt dan een kinderfeest. De Ernst is buitengesloten. 't Is alles lachen en gieren van pret. En ga dan eeus meê het bosch in. Hoor eens hoe stil. Voel eens waarop je loopt. Je loopt op 't zachtste kleed, je hoort niet dat je er bent. En zie eens links die hoogte met pijnboomen en dien zandweg er langs. En die | |
[pagina 496]
| |
prachtige eiken. En je hoort niets anders dan vogeltjes. O! op zoo'n dag als alles jubelt en lacht, dan is er geen kwaad, geen nijd, geen narigheid, geen jalouzie, geen politiek, geen geld, niets, niets dan geluk. En als ik dan kinderen tegenkom, kinderen die er anders afstootend uitzien met vuile bloote voeten, met gescheurde kleêren aan en met ongekamd peenhaar, dan kan ik dat op zoo'n dag heelemaal niet zien en dan roep ik zoo van zelf: ‘Dag beste jongen, dag kleine meid. Wat hebben jullie daar mooie blommetjes.’ Voor al het leelijke is dan mijn oog gesloten. Al het nare van de wereld wordt door een voorhang verborgen. Visscher, naar een aquarel in het bezit van den heer Yvo Opstelten te 's Gravenhage.
Wie heeft dat in een stad! Heb je ooit zulke emoties als je op een mooien dag door de straten wandelt? Pas op! een rijtuig, ga uit den weg en laat die dames passeeren, pas op! de aschwagen, de wagen van het tonnenstelsel bah! wat een parfum! En dan al die bedelende menschen die, als je niet gauw in je zak tast, je precies aankijken als je hen voorbijgaat alsof ze zeggen ‘denk je dat ik me voor jou plezier nog meer zal toetakelen? Zijn twee houten beenen niet genoeg?’ En dan die arme stakkers voor het loterijkantoor angstig glurende of hen ook voor hun briefjes een beter levenslot wacht, die norsch kijkende | |
[pagina 497]
| |
Baanveger, naar een aquarel.
| |
[pagina 498]
| |
kamerleden met nieuwe belastingontwerpen in het hoofd en den leerplicht onder den arm, die van de kamerzitting komen, waar zij zoo juist de troonrede hebben hooren voorlezen, de troonrede die geen melding maakt van een buitengewoon verlies door de kunst geleden, - omdat - omdat nu eenmaal door een groot staatsman is verkondigd dat de kunst geen regeeringszaak is. Of die taartjes etende heeren bij den confiseur moderne, of die elegante dame met dat vorstelijk kapsel met paarlsnoeren doorweven voor die chique kapperswinkel, of dat jongentje in zijn communiepakje met die houten laarsjes aan in die mooie groote confectiezaak, of eindelijk die eeuwige Cavaleria, door de hand van een onbestorven weduwnaar met een kind of elf, uit het draaiorgel gewrongen. Is het niet verschrikkelijk? Is het niet tergend? En wat doe je dan?
Schoenlapper, naar een aquarel in het bezit van den heer Yvo Opstelten te 's Gravenhage.
Wegloopen zoo hard als je kan naar buiten, naar buiten! Neen, je ontvlucht de straten en je zoekt in een café, door het gebruiken van een borrel alles te vergeten, te vergeten dat er een lucht is, te vergeten dat er een hei is, te vergeten dat er een bosch is, te vergeten dat er een zon is, te vergeten dat er leven is, liefde en innigheid. Zie je, dat doet de stad, dat doen de straten, dat doen de huizen, dat doen de menschen. | |
[pagina 499]
| |
Neen! kerel! buiten is het leven, het waarachtige leven, buiten en nergens anders! Ik moet erkennen, dat ik een beetje onder den indruk was, toen mijn vriend die geheele tirade had uitgesproken. In één ademtocht had hij het buitenleven met energie verdedigd en het stadsleven een gevoeligen nekslag toegebracht! Door een glas morgenwijn kwamen wij bij. Ik begreep nu pas, begon ik, dat jij een buitenman bent in hart en nieren. Als je er zoo voor geporteerd bent, kan je in een stad niet meer aarden. Maar hoe doe je dan met de muziekuitvoeringen? Je houdt er toch zooveel van om muziek te hooren! Wel dat zal ik je zeggen. Ik heb van mijn leven genoeg muziek gehoord om er nog jaren op te kunnen teren. Af en toe woon ik nog wel een concert bij, maar meestal is de muziek me te nieuw, te modern. Ik draag er te weinig van meê. Als het ‘Programmamuziek’ is wil ik het heelemaal niet hooren, dat is abracadabra voor me. Het bezorgt me maar hoofdpijn door het eindeloos opletten op de motieven der instrumentatie, want daar moet ik toch den tekst uithalen, die ik er bij te lezen krijg. Soms is het orkest al 5 of 6 woorden verder dan ik ben, en dan ben je er heelemaal uit en hoe zal je er dan achter komen of ze dan bij ‘je t'aime’ zijn of bij ‘Suicide’. Ben je eenmaal de plank mis, leg dan maar gerust je programma neêr, want als je moet gaan zoeken of de fagot met de violen en klokjes op den vierden of vijfden regel slaat, dan raak je zoo in de war dat de symphonie dramatique of fantastique, of hoe zoo'n ding heeten moge, uit is voor je er iets van gehoord of begrepen hebt. En de moderne zaken, die ik hoor, zijn mij niet waar genoeg. De modernen enivreeren me! Doch ze geven mij geen kracht voor mijn leven, voor mijn werk, voor mijn liefde. 't Is best mogelijk dat ik voor het juiste begrip der modernen de noodige factoren mis, daarom heeft mijne opvatting ook alleen waarde voor mezelve. De groote lui van vroeger! dat is wat anders! Die steken mij altijd een hart onder den riem. Dat is alles waar, waar! 's Avonds zijn ze mooi, 's morgens zijn ze mooi en 's middags zijn ze mooi! ‘Nous voiçons!’ riep ik uit, en ik eigende mij een uitdrukking toe die Tony zoo graag in Littré's Dictionnaire had ingevlochten. Ja kerel, wij zijn er, kom, laten wij langs mijn rozentuin naar ‘de Engel’ gaan, daar vinden wij de andere vrinden. Wij stonden gereed het atelier te verlaten. Het licht viel op een schilderij, dat bijna voltooid was. Het was een schoenmaker, bezig een versleten schoen weêr gangbaar te maken. ‘Is het niet wat minder zwart?’ ‘Ja zeker, in de partijen, die in toon zijn gebracht, is de kleur beter behouden!’ ‘Nu, zie je, dat is het gevolg van het buiten werken en van het dagelijks zien in de natuur!’ ‘Het onderwerp doet me ook weer denken aan je werken van vroeger.’ ‘Ja! dat doet het, maar het is zooals het is, je slaat wel eens een zijpad in, maar het draait zoo dikwijls weêr naar den hoofdweg toe... “On en revient toujours à ses premiers amours.”’ |
|