Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
De groote Aloen-Aloen bij maanlicht.
| |
Een paar dagen te Jogjakarta.
| |
[pagina 428]
| |
Voor de stad zelf is één dag ruim voldoende, tenzij toevallig een der jaarlijks wederkeerende Kratonfeesten, zooals een garĕbĕg, een kroon- of een verjaardag van den Vorst of den Kroonprins, of ook een zeldzamer gebeurtenis, zooals een Kratonhuwelijk of een wajang orang (tooneelspel door personen in de plaats van poppen) gelegenheid geeft een halven dag of zelfs meerdere dagen in den Kraton door te brengen. Maar dat gebeurt soms in ettelijke jaren niet, en dan kan men op één dag alles zien wat de stad zelf merkwaardigs te zien geeft. Veel is dat niet. De hoofdplaats is ruim gebouwd en bezit enkele fraaie, breede, gedeeltelijk goed belommerde wegen of straten, een lang verouderd fort, een prachtige rezidentiewoning in een
Het Fort te Jogjakarta.
ruimen en heerlijken tuin; een goed gelegen, vrij groot societeits-gebouw, een der gezelligste en prettigste en best bezochte van geheel Java, alles in 't midden der stad, en dicht daarbij den ommuurden Kraton, die alleen ongeveer 15000 inwoners bevat en tusschen verschillende pleinen en voorhoven den voor Europeanen gewoonlijk niet toegankelijken kĕḍaton, de eigenlijke woning van den sultan en zijn gezinnen en zijn hofhouding, omsloten houdt. Veel schoons is ook dáár niet te zien, behalve alleen de rijke troonzaal, de bangsal kĕntjana of gouden zaal met haar buitengewoon prachtig plafond, evenals de zware stijlen die dat kunstwerk en 't gansche dak dragen uit keurig besneden en rijk met stemmige kleuren en goud versierd houtwerk gebouwd. | |
[pagina 429]
| |
De troonzaal in den Kraton te Soerakarta is veel minder fraai. De beide aloen-aloen's of voorpleinen, waarvan de noordelijke de grootste is, zijn met breede wĕringin-boomen omplant, die echter door besnoeiing in den vorm van pajoeng's of zonneschermen ontsierd worden, evenals de beide omheinde boomen (wĕringin koeroeng) op 't midden van elk dezer pleinen, en die de grenspalen vertegenwoordigen, waarbinnen ook de hoogste ambtenaren van den sultan hun pajoeng's niet meer geopend mogen voeren. De wĕringin-boom is voor den Javaan min of meer heilig, in navolging van de wijding, die deze boom eenmaal voor de Boeddhisten moet gehad hebben, evenals nu nog op Seilon en in Vóór- en Achter-Indië, als vertegenwoordiger van den Bodi-boom, waaronder voor 25 eeuwen Boeddha de Boeddhawaardigheid bereikte. Maar daarvan weten de tegenwoordige mohamedaansche
De kleine Aloen-Aloen te Jogjakarta.
Javanen niets meer, en 't volk eerbiedigt den boom alleen als de woonplaats van geesten, die men te vriend moet houden, omdat ze ons kwaad kunnen doen. Binnen de muren van den nu ongeveer anderhalve eeuw ouden kraton liggen ook nog de bouwvallen van 't even oude zoogenaamde waterkasteel, Tamai Sari, die gewoonlijk nog wel bezocht worden, maar behalve enkele schilderachtige plekjes niets bizonder merkwaardigs te zien geven. Een groot huis met een verdieping, midden in een vijver, omgeven door een aantal omrasterde tuinen en baden; een gril van den eersten Sultan van Jogjakarta, zonder stijl of kunstwaarde, en zoo slecht gebouwd dat het verval reeds moest beginnen met de voltooiing, en behalve enkele stukken muur en eenige kleinere gebouwen van ondergeschikt belang, niets meer er van overgebleven is. De vijvers en tuinen zijn sedert lang door kampoeng's, vervangen. | |
[pagina 430]
| |
Een andere voor iedereen toegankelijke bezienswaardigheid zal 't kleine pas voltooide museum voor Hindoebeelden zijn, waarin de bestaande oudheden
In het Waterkasteel te Jogjakarta.
uit de stad en haar omgeving bijeen gebracht en wetenschappelijk gerangschikt zullen worden. 't Staat tusschen de Protestantsche kerk en 't logeerhuis op 't rezidentie-erf, en is onder toezicht gesteld van de Archaeologische Vereeniging. | |
[pagina 431]
| |
Ruïnes van het Waterkasteel te Jogjakarta.
In de nabijheid er van, benoorden 't fort, geeft de groote pasar of marktplaats den wetenschappelijken reiziger overvloedig gelegenheid om bekend te worden met veel wat den Vorstenlandschen Javaan en zijn handel en industrie aangaat. Men kan daar belangrijke ethnografische voorwerpen verzamelen, van den eenvoudigen, niet meer dan een halven duit kostenden spaarpot van aardewerk tot de kostbaarste weefsels en baṭikan's (met figuren bemaalde doeken) en andere kleedingstukken en lijfsieraden, of wapens en werktuigen. Men koopt daar bovendien alles wat de inlander en Europeaan voor voeding en huishoudelijk gebruik behoeft. Vleesch, gevogelte, groenten, vruchten, bloemen, toespijzen, visch en veel meer. Steenen trappen in het Waterkasteel.
Ruime houten loodsen beschermen koopers en verkoopers tegen zon en regen, en als zoodanig is deze pasar een model voor andere plaatsen geworden. Wanneer men met den eersten morgentrein, die oostwaarts, naar Soerakarta en Semarang vertrekt, medereist en aan de tweede halte (verkeerdelijk Brambanan genoemd) afstapt, heeft men slechts een klein kwartier te loopen om de bouwvallen van Parambanan te bereiken, die men in een paar uren vluchtig bezichtigen kan, maar toch goed genoeg om, voorgelicht door het | |
[pagina 432]
| |
boekje, dat de Archaeologische Vereeniging daar bij den opzichter verkrijgbaar heeft gesteld,Ga naar voetnoot*) een algemeen begrip van de beteekenis dezer bouwwerken en van hun beelden en beeldenreeksen te verkrijgen en een leerrijken en machtigen indruk van de overweldigende schoonheid daarvan te erlangen en mede te nemen. Een weinig verder liggen de veel meer vervallen overblijfselen van de duizend tempels, tjanḍi Séwoe en daar omheen op nog verderen afstand vele andere tjanḍi's, waarvan nog minder overgebleven is. Bezoekt men alleen de tjanḍi's Parambanan en Séwoe, dan kan men met den middagtrein van Sala nog vóór de rijsttafel in zijn hôtel of logies te Jogjakarta terug zijn. Een beschouwing van de beide tempelgroepen zou in de beperkte ruimte
De rivier Opak in de Merapi, gezien van den top van een van de tempels van Brambanan.
van een tijdschrift-artikel niet passen, en de europeesche opzichter, die door de Archaeologische Vereeniging te Parambanan geplaatst is, is genoeg op de hoogte om gewone toeristen den weg te wijzen en in te lichten omtrent alles wat zij er zien. Slechts dit zij den lezer van dit opstel genoeg. Elke tempel is een mausoleum boven een graf, dat vermoedelijk de lijkasch van een Hindoevorst of van een van zijn vrouwen of bloedverwanten, rijksgrooten of monniken bevatte. Fraaie beelden van Boeddha of van Hindoegoden en godinnen praalden of prijken nog boven de putten, waarin die asch besloten was. De binnenkamers of zijkapellen, en buitenmuren zijn met reeksen van hoogverheven beeldwerken bedekt, die door een grooten rijkdom van voorstelling en | |
[pagina 433]
| |
hooge kunstwaarde uitmunten, alles gehouwen uit lavablokken, afkomstig van den Mĕrapi of andere omliggende vulkanen. Van de twee 't best bewaarde beeldenreeksen om den grootsten der zes hoofdtempels van Parambanan zal de ééne, die een voorstelling geeft van de Indische Râma-legende vooral den genoegen zoekenden toerist voldoening geven; de andere, die verschillende Hindoegoden in de houding van toekomstige Boeddha's te zien geeft, den wetenschappelijken reiziger belang inboezemen en bovendien door de voortreffelijke bewerking van vele beelden de aandacht trekken.
Grooter en grootscher dan de genoemde tempels is de ontzaglijke bouwval van den Baraboedoer, die op ± 25 palen afstands (3½ uur rijdens) van Jogjakarta in de residentie Kedoe gelegen is, op een heuvel aan den voet van 't Mĕnorèh-gebergte, in een landschap dat door verheven schoonheid van bergen en valleien, aller oogen treft en boeit. Wie meer van dezen, even als de pasgenoemde tempels ongeveer 11 eeuwen ouden bouwval weten wil, dan de aanschouwing alleen hem leeren kan, leze 't boekje dat ook hier bij den kastelein van den pasanggrahan door de Archaeologische Vereeniging te koop is gelegdGa naar voetnoot*). In dien pasanggrahan vindt men een goede tafel en een aangenaam logis, en de verlichting is volkomen voldoende om den bezoeker in de gelegenheid te stellen zich in den naavond door lezing van genoemden gids op een herhaald bezoek van den bouwval op den volgenden morgen voor te bereiden. Te recht wordt deze tempel trouwens een der belangrijkste en schoonste ter wereld geacht, en met den Angkor in Siamsch Kambodja 't heerlijkste kunstgewrocht dat door Boeddhisten gedacht en uitgevoerd werd. Maar vooral ook 't uitzicht van de hoogste terrassen en van den top van den grooten midden-dagob (den bouw waarin eenmaal de lijkasch misschien van Boeddha zelf of van een boeddhistischen heilige besloten was, en dus 't hoofddoel van den ganschen tempel), is verrukkelijk schoon. Westwaarts ligt het veeltoppige, naakte, diep gekloofde neptunische Mĕnorèh-gebergte, een woeste zuidwaarts loopende keten. Meer noordelijk de ruim 10,000 voet hooge uitgestorven vulkaan Soembing, een ontzaglijke, lang ontwoude, door tallooze diepe lavaribben en uitspoelings-ravijnen gekenmerkt, en aan zijn wijd uitloopenden voet een chaos van woeste voorgebergten. Oostwaarts de nog altijd sterkdampende Mĕrapi en zijn andere tweelingbroeder, de Mĕrbaboe; verrukkelijk schoone berggevaarten, haast onmerkbaar zacht uitloopend in de onbegrensde vlakte, en noordelijker de Telewaja en in 't verre verschiet, de Oengaran de vulkaan van Semarang, wel minder scherp door den afstand, soms, ten minste in den drogen oostmoeson, nauwelijks zichtbaar door de sterk verhitte lucht. | |
[pagina 434]
| |
En tusschen en aan den voet dezer bergkolossen de onafzienbare vlakten van Kĕdoe en van Jogjakarta, in honderden tinten van groen en bruin en geel of van wijkend kwijnend blauw, zich uitstrekkend tot aan de verre kim. Dáár in die valleien en vlakten heerscht het leven in al zijn volheid en kracht. Dáár wonen en werken millioenen menschen lijdend en genietend, in
Het Menorèh-gebergte van den top van den Baraboedoer gezien.
de weelderige omgeving van een tropische planten- en dierenwereld. Hier op die hemelhooge kraterkruinen en uit die dampende kraterafgronden dreigt de dood. En de bouwvallen onder onzen voet spreken van een menschenwereld, die vergaan, van een hooge beschaving, die verloren gegaan is, maar die, eeuwen geleden door de aanschouwing van diezelfde natuurwereld opgevoerd | |
[pagina 435]
| |
werd tot aanbidding van 't oneindige; van de eeuwigheid die al 't aardsche en menschelijke beheerscht en omvat.
Wie een nacht in den pasangghahan doorbrengt, verzuime niet den zonsondergang en opgang van den bouwval te aanschouwen en.... te genieten. Een zeer vervallen klein tempeltje, de tjanḍi Pawon, aan den weg van Baraboedoer naar Mĕndaet, is nog altijd der bezichtiging waard, al ware 't alleen maar om de schilderachtige ligging tusschen de wortels van een prachtigen hoogen randoealas-boom, die eenmaal uit een in een der voegen tusschen de tempelsteenen verdwaald zaadje ontsproten moet zijn, en later, al voortgroeiend, de tempelmuren uiteenrukte en de brokstukken in machtige omstrengeling omsloten houdt.
Een paar palen verder ligt de tjanḍi Mĕndaet, merkwaardig vooral om de onovertroffen schoone reusachtige beelden van Boeddha en van een Boeddhistischen en een Brahmaanschen vorst, binnen in den tempel. De Boedhistische Koning van Siam zag in 't eene beeld den vorstelijken bouwheer van den Baraboedoer, en in 't andere diens Brahmaanschen vader en voorganger, en in dit geval zal de tempel wel 't graf van den eerste bevatten. Europeesche geleerden zien in 't eerste beeld een Badhisatwa of kandidaat-Boeddha, maar geven geen uitsluitsel omtrent 't andereGa naar voetnoot*).
Met het bezoek dezer oudheden zijn minstens twee dagen gemoeid geweest. Een enkele morgen is voldoende om de vorstelijke begraafplaats te Pasar gĕdé te zien, ongeveer 4 palen ten Zuidoosten van Jogjakarta. Dáár rusten de eerste vorsten van Mataram en de ouders van den stichter van dit eenmaal machtige doch ten slotte toch ondergegane Mohamedaansche rijk, in de onmiddellijke nabijheid van de plek waar eens de eerste Kraton stond en nu nog slechts enkele stukken muur en een steenen dampar of troon van lang verdwenen grootheid getuigen. Veel schoons is daar niet te zien, maar wie uit historische belangstelling de oude graven bezoeken wil, moet daartoe de toestemming van den rijksbestuurder vragen, anders blijven de toegangen tot de binnenhoven en de voornaamste graven onverbiddelijk gesloten. Niet echter de voorhoven en de vijvers met de van Bandoeng overgebrachte goudvisschen en den z.g. heiligen schildpad, Kjaï Doeda. Wie een wensch denkt, wanneer dit groote witte dier welwillend een door den wenscher hem toegeworpen stuk vleesch of andere spijs opvischt en inslikt, mag hopen dien wensch vervuld te zien, zoo meenen de inlanders en vele aan hen verwante Europeanen. Toen in November 1887 Prins Henri de Bourbon, Graaf de Bardy, met | |
[pagina 436]
| |
zijne gemalin Maria Adalgonda de Braganza deze plaats bezocht, en de schildpad alleen eenmaal voor den Prins en eenmaal voor de Prinses uit de diepte opdook, maar niet voor den rezident van Bank en zijn dochters of voor mij of een der andere leden van 't gezelschap, die de beide koninklijke hoogheden begeleiden, zeiden de Javanen dat het heilige dier blijkbaar geweten had welke hooge personen hem de eer van een bezoek gegund hadden. Poort in Passer Gede.
Teekenachtig zijn zeker de vier-eeuwen oude poortjes met fraai besneden houten deuren, die toegang geven tot de verschillende hoven en merkwaardig de fraaie oude wĕringin-boomen met hun ontelbare uit luchtwortels samengevlochten stammen.
De andere vorstelijke begraafplaats Imagiri aan den voet van 't Zuider- | |
[pagina 437]
| |
gebergte, is verder afgelegen. Dáár worden de Vorsten van Soerakarta en Jogjakarta en hun verwanten thans nog begraven. Zij ligt op een heuvel, waarvan men een schoon uitzicht heeft naar 't Zuiden en Westen en meer in de verte op den Indischen Oceaan. Voor een tocht naar deze plaats en verder naar 't Zuiderstrand en de rotsen met hun loodrechte wanden, hun druipsteengrotten en vogelnestholen is echter veel meer tijd noodig dan den gewonen toerist overblijft. Wat hij volgens deze schets in enkele dagen heeft kunnen zien is echter voor een deel zoo belangrijk en schoon, dat hij 't genot niet licht vergeten zal dat hij daar heeft mogen vinden.
Jogjakarta, 28 Maart 1898. Grobak wordt door 2 karbouwen getrokken.
|
|