het er zich niet gemakkelijker door maken. Onze spreektaal hebben we laten verarmen, verslappen, verslonzen; onze schrijftaal geleerd willen maken.
Nu kan men wrel voorschrijven: die eene taal moet weg. Je moet je schrijftaal vergeten en de neiging om anders te schrijven dan je zou spreken onderdrukken, het staat te bezien of ons volk daar lust in heeft; of er niet behoefte bestaat aan die tweede taal, die taal, waaraan de geleerden ons hebben geholpen en die dr. Kollewijn zoo leelijk schijnt te vinden, maar anderen lang zoo niet minachten. Want het is niet alleen om de spelling te doen; ook wel degelijk om den zinsbouw. Deze staat, trouwens, met de verbuiging in het nauwste verband.
Het komt ons voor dat de Nederlander slordiger en krachteloozer is gaan spreken dan andere volken, toen hij er eenmaal zeker van was geworden, dat er toch een andere, betere taal bestond, zorgvuldig beschermd door groote geleerden en kunstenaars. Zoo zou hij hebben, voor zijn gebruik, de taal, die blijft, naast het woordenzoodje dat, inderhaast geuit, ook spoedig moet vervliegen. We zijn geen sierpraters; maar we hebben lang gehouden van zorgvuldig schrijven. Moet nu de verzorgde taal verdwijnen en de minder gecultiveerde voor alles gaan dienen? Wil het Nederlandsche volk dat? Welnu, het zij zoo. Geen tijdschriftredactie zal de vervulling van dien wensch in den weg vermogen te staan. Maar dan dient die wil te worden uitgesproken door de meerderheid, niet door een kleine vereeniging.
* * *
Doch ingrijpende veranderingen maken niet het door de vereenvoudigers eerst gevraagde uit. Allereerst moeten we vele woorden anders gaan spellen. Wij raden onzen lezers aan de voorstellen der commissie voor de vereenvoudiging van de schrijftaal ernstig te overwegen, na lezing van het boekje, dat dr. Kollewijn dezer dagen deed verschijnen. Tracht hem antwoord te geven op al zijn vragen en te weêrleggen al zijn argumenten. Bewijst maar eens dat ge niet telkens naar een woordenlijst moet grijpen om te weten of ge de of den moet schrijven en één of twee e's of o's hebt te zetten. Ge zult wel overtuigd worden dat De Vries en Te Winkel beter dienst aan het vaderland hadden kunnen bewijzen, dan zij deden door ons een verschrikkelijk ingewikkeld spellingstelsel voor te schrijven. Ge neemt het een schrijver - zelfs een, die voor de pers werkt - niet zoo kwalijk dat hij zich soms vergist met de of den, al hindert het u, zoo vaak ge 't zelf beter weet dan hij, toch wel eenigs-zins. Zekere vrijheden wilt Gij, Publiek, toestaan, Ge houdt wel van lossen stijl; het ergert u niet, dat ge soms heel familiaar met je wordt aangesproken. Maar er is toch een grens, die men niet mag overschrijden. Doet men 't, dan voelt ge u niet prettig meer tegenover hetgeen ge leest. Ge begrijpt het wel, maar uw oog wordt onaangenaam aangedaan, en uw oor ook, als ge hardop gaat lezen. Er is veel te veel van dat ‘stomme’ goedje in de volzinnen. 't Geschrevene wordt al even slap en suf als 't gesprokene. ‘Doe 't in de zak van de man z'n jas, 't kadoo voor z'n vrouws verjaardag.’ Ge zegt het, ik zeg het, hij zegt het, wij zeggen het... maar we schrijven het