Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 293]
| |
Pietà, van Michel Angelo. In de Sint-Pieterskerk te Rome.
| |
[pagina 293]
| |
I.
| |
[pagina 294]
| |
bloei- of zich verplaatsend en dood en leegte achterlatend. Maar voort, immer voort. Medesleepend de individuen, voort ze voerend in hunne liefde en in hun leed tot ze verzinken in het niet en zijn als nooit geweest gelijk de millioenen, die voor hen verzonken, en de millioenen die nog tot niet zullen worden. Maar gelijk in zee de rots zich stout verheft boven de oppervlakte en eeuw in eeuw uit tot baken en richtsnoer strekt voor wie daar dolend dwalen op het onmetelijk wijd, gelijk de kruinen der palmen eener oase in de woestijn zich verheffen boven de troosteloosheid der verzengende zandzee en reeds van verre bemoedigen en opbeuren, wie daar zuchtend verzinkt gelijk de berg, die zich verheft uit de vlakte en welks top daar hoog nog straalt in gulden gloed, als beneden reeds alles is weggedoken in het zwart van den nacht.... zoo verhieven zich uit de nederige laagheid, uit het vloeiend effen der vaak zoo bezoedelde menschenzee, geesten, genieën, fier en stout als de rots, troostend en bemoedigend als het groen in de woestijn, en als de bergtop stralend in gulden glans door alle eeuwen heen. Een der zulken was Michel Angelo.
't Was in het jaar 1474, dat op zekeren dag een kleine ruiterstoet een der poorten van Florence uittrok. Aan het hoofd reed Lodovico Buonarroti, de nieuw benoemde podesta van Chiusi en Caprese, die zich, vergezeld van zijne ega, naar zijn post begaf. De familie had te vergeefs getracht de signora Francesca te bewegen voorloopig te Florence te blijven of wel haren gemaal in een gemakkelijken reiswagen te volgen: zij dreef haar zin door en begeleidde, hoewel reeds eenige maanden ver, den podesta te paard. Denk u den angst en schrik van dezen, toen het paard struikelde, de zwangere vrouw uit den zadel viel en een eindweegs werd voortgesleurd. Maar het ongeval liep met den schrik af: den 6den Maart 1475 toch beviel vrouwe Francesca van een jongen, die Michel Angelo werd genoemd. Toen in het volgende jaar zijn diensttijd om was, keerde Buonarroti naar Florence terug; maar den kleinen Michel Angelo liet hij te Settignano, drie mijlen van de stad, bij eenen steenhouwer achter, wiens vrouw den jongen zoogde. Deze zette hier de eerste wankele schreden in steengruis en marmerstof en zei later schertsend, dat hij het beeldhouwen met de melk had ingezogen. Toen hij in zijn ouderlijk huis was teruggekeerd en de tijd van leeren gekomen was, besloot men, dat hij zou worden opgeleid voor de wetenschap en niet, zooals in Florence meer gebruikelijk was, voor den handel. Michel Angelo kwam dan op school; maar vreugde beleefde meester Francesco niet aan hem: de jongen verdeed zijn tijd met krassen en teekenen, zocht zijne kameraden onder schildersleerlingen en was nergens liever dan in de ateliers tusschen verfpotten en paneelen. Om grammatica en andere dorre wetenschap maalde hij bitter weinig, en berispingen en kastijdingen maakten ze hem niet aantrekkelijker. Daar er met den knaap geen land te bezeilen was, gaf zijn vader toe, hoewel met tegenzin, en Michel Angelo werd in de | |
[pagina 295]
| |
schilderbent opgenomen. Van 1488-1491 werkte hij onder Domenico en Ghirlandajo en maakte zulke vorderingen, dat de bewondering zijner leer meesters spoedig overging in afgunst, en vrees van door den jongen overvleugeld te worden. Tegen het einde van zijn leertijd raakte deze met Lorenzo dei Medici bekend en daarmee brak voor het ontluikend genie een nieuw levenstijdperk aan.
Lorenzo dei Medici, il Magnifico! De naam doet nog het goud stralen en het purper gloeien en het helle geel lichten der schittering waarin zijn tijd blonk. Hij, de prachtlievende burgerkoning, de vorst, de koopman, - kunstkenner was hij en kunstenaar, niet alleen beschermer die met scherpen blik en helder doorzicht het genie ontdekte, waar het zich nog nauwelijks gissen liet. Die, als een licht van buitengewonen glans, al wat hoog vloog tot zich trok en het al bestraalde met scherp critischen geest, met zijn helder oordeel, met welwillen en waardeering.
In Lorenzo's tijd was in Italië de belangstelling weer ontwaakt in wat de oudheid op gebied van kunst en letteren had geleverd. Van de vondsten, die men zoo nu en dan bij opgravingen deed, hadden de Medici eene verzameling aangelegd in den kloosterhof van San-Marco. Door zijn vriend Granacci kreeg de jonge Buonarroti toegang tot dezen tuin, en daarmee opende zich voor hem een nieuw terrein van werkzaamheid. De oude ‘schulpturen’ pakten en boeiden hem; en gelijk hij vroeger de school had verzuimd voor de schilderswerkplaats, zoo liet hij nu het palet in den steek voor den beitel. Van de steenhouwers, die er werkten, kreeg hij een stuk marmer en gereedschap, en beitelde zoo vaardig een faunskop, dat het de aandacht van Lorenzo trok. Deze zag, wat er in den jongen school. Hij liet den vader bij zich komen en nam dezen zoozeer voor zich in, dat Lodovico aan geen tegenwerpingen dacht, toen Lorenzo hem voorstelde den jongen Buonarroti bij zich in huis te nemen en voor diens opleiding en ontwikkeling te zorgen. Zoo nam dan de jonge kunstenaar zijn intrek in het vorstelijk paleis der Medici en baadde zich in al de weelde, die dat hof bood - weelde vooral voor wie dorstten naar den geest.
Gelukkige jaren waren het, die Michel Angelo hier doorbracht. Hij kreeg onderricht in teekenen en schilderen, in beeldhouwen en bronsarbeid en werd ingeleid in het vak van historie. Vaak nam Lorenzo hem mee en toonde hem kostbare steenen en zeldzame munten en penningen en al wat er verder belangwekkends was in het Mediceische paleis. Elken dag was er open tafel. Lorenzo zat bovenaan en verder plaatsten zich de gasten naar ze kwamen. Zoo gebeurde het wel, dat Michel Angelo aanzat naast Medici en onder het rijke maal een nog grooteren voorraad geestelijk voedsel opnam uit het ge- | |
[pagina 296]
| |
sprek vol degelijkheid en vernuft, dat zich bewoog op allerlei gebied en hetwelk geest deed schitteren en wijsheid kruidde. Heerlijke dagen toen hij daar ademde in een atmosfeer van wetenschap en kunst, leefde in den glans en schittering van het Mediceische hof in het kunstlievende Florence, te midden van luisterrijke feesten en prachtige optochten, die het verleden levendig voor oogen voerden; - leefde, in de kunst van het verleden, voor zoover zij weer aan de oppervlakte kwam, - leefde in de kunst dier dagen, voor zoover hij van nabij bekend werd met wat zij schiep en met hare scheppers. ‘Voor ging in alles de vorst - niet om den uiterlijken glans van zijn hof te verhoogen, neen, uit liefde en toewijding. Lorenzo zelf zocht begaafde jongelieden uit en kende de waarde der verzamelingen, die hij hun ten dienste stelde. Hij benoemde den leeraar, hij ging de vorderingen na en ontdekte in het eerste pogen des beginners de glanzende toekomst. Hij bood den jongen mannen in zijn paleis het verkeer met de grootste geesten van Italië. Want alles stroomde naar Florence, en het paleis der Medici was niet alleen de plaats, van waaruit naar alle zijden de fijnste draden der politiek gesponnen werden, - ook de godsdienstige beweging, de wijsbegeerte, de poëzie, de philologie wendden zich daarheen, om gedeeltelijk vandaar eene beslissende richting te krijgen. Wat er groots in de wereld gebeurde, was daar bekend, werd daar besproken en naar waarde geschat. Het middelmatige verstikte onder den overvloed van het voortreffelijke. Het voortreffelijke zelf werd niet maar naar uiterlijken schijn aangenomen, maar met oordeel beproefd voor men het bewonderde. Een afwisselend, gezellig leven ging gepaard met ernstigen arbeid; en als heilzame remedie tegen de bedwelming van dit bestaan, werkte de scherpe, critische geest van het Florentijnsche publiek, dat zich in zaken van hoogere beschaving bedriegen noch foppen liet’Ga naar voetnoot*). Lang duurden evenwel voor Michel Angelo deze gulden dagen niet. Lorenzo stierf. Wel bleef onder zijn zoon Pietro voorloopig alles als vroeger, maar een geest van reactie, van ontevredenheid, van verzet, openbaarde zich meer en meer. De vroolijkheid en luchthartigheid van Lorenzo's eerste jaren keerden niet terug; onrust en vrees voor de toekomst hadden ze vervangen, Savonarola verhief zijne machtige stem en donderde van den kansel tegen vermaak en weelde en ontucht; en met angst en vreeze vervulde hij de steeds aangroeiende schare zijner toehoorders - angst en vreeze voor den dag der wrake, die niet verre was. Moord en dood en pest en brand en vuur en water zouden het zondige menschdom treffen en doen kruipen en krimpen. En de trotsche dei Medici, die waren voorgegaan in een leven van zonde, zouden hun lot niet ontgaan. Bovennatuurlijke teekenen zetten Savonarola's woorden kracht bij en wezen op het naderend einde der dingen. Tot tweemalen toe verscheen Lorenzo 's nachts eenen der hovelingen, in zwarte kleeren, gescheurd, en kondigde aan, dat zijn zoon Pietro uit zijn paleis verdreven zou worden om er nooit | |
[pagina 297]
| |
terug te keeren. Heiligen beelden en schilderijen zweetten bloed uit; in Apulie zag men 's nachts drie zonnen tegelijk aan den hemel; in Arezzo zag men dag in dag uit ruiters op reusachtige rossen in het luchtruim strijden en onder oorverdoovend leven verdwijnen. Michel Angelo ware geen kind van zijn tijd geweest, zoo dit al hem hadde
Florence. Inwendige van de kerk San Lorenzo.
koud gelaten en hij niet ware beroerd geworden door de zwoelte der loodzware atmosfeer, die over Florence hing. En toen hij zag, dat Pietro dei Medici blind bleef voor de teekenen des Hemels, en toen hij hoorde, hoe Savonarola stouter en beslister zijne voorspellingen deed, overmeesterde hem een onbestemd gevoel van vrees. Met twee zijner vrienden verliet hij de stad en vluchtte naar Venetië. | |
[pagina 298]
| |
Wij zullen verder Michel Angelo niet op den voet volgen en hem niet vergezellen, als hij daar trekt van Florence naar Rome, van Rome naar Carrara, of naar Bologna, of terug naar zijne vaderstad; of weer naar Rome om er te werken tot in hoogen ouderdom, tot blindheid hem trof en dood. Wij willen het niet nu schetsen, dat Rome, zooals hij het vond; het Rome der Borgia's, het Rome van dolken, druipend van bloed, van snelwerkend gif, van woordbreuk en wufte vrouwen; maar ook de stad, waar de kunst troonde en vorst en onderdaan haar hulde bracht. Wij zullen de Medici niet volgen in hunne verbanning - en niet den glans en schittering zien, waarmee na jaren van ballingschap een Medici als paus Leo X zijn intocht doet in Florence. - Wij zullen de prediking van Savonarola niet hooren en hem niet aanschouwen op het toppunt zijner macht - noch zullen wij den rook zien opstijgen en de vlammen kronkelen van den brandstapel, die hem verteert. - Wij zullen niet meemaken den strijd, die Italië beroert keer op keer, en Julius II niet volgen, als hij den sleutel van Petrus vervangt door het zwaard en het pauselijk kleed door het klinkend harnas om zelf zijn leger te voeren ten strijd. Dit alles zullen wij niet; maar ons bepalen tot het noemen van eenige werken van Michel Angelo; werken, ontstaan in een veelbewogen tijd; bewogen door voorvallen en gebeurtenissen, belangrijk toen, deels dood en vergeten nu, terwijl wat de kunst schiep, nog deugdelijke bewondering wekt; werken, die den schepper van een voortreffelijk beeldhouwer maakten tot een beroemd man, maakten tot een wereldwonder, maakten tot een veroveraar wiens macht werkt onverzwakt en onverminderd nog na eeuwen; een veroveraar, door wien het weelde is overmeesterd te worden en zaligheid bemachtigd te zijn. | |
II.
| |
[pagina 299]
| |
bloem der jeugd op de natuurlijkste wijze reeds in haar behouden bleef, moeten wij aannemen, dat de goddelijke kracht haar nog te hulp kwam, opdat de wereld de jonkvrouwelijkheid en onvergankelijke reinheid der Moeder Gods te duidelijk zag. Niet zoo noodzakelijk was dit bij den Zoon; integendeel, er moest getoond worden, hoe hij in werkelijkheid de menschelijke gestalte aannam en aan alles blootstond, wat menschen overkomen kan - alleen de zonde niet. Hier was het dus niet noodig het goddelijke aan hem sterker te doen spreken dan het menschelijke, maar hij moest worden voorgesteld in den leeftijd, die naar den loop der jaren de zijne was. Daarom moet het u niet bevreemden, dat ik de Heilige Jonkvrouw en Moeder Gods in vergelijking met den zoon veel jonger voorstelde dan met het oog op menschelijk verouderen had moeten zijn, terwijl ik den zoon zijn natuurlijken leeftijd liet. Michel Angelo's Pietà is thans opgesteld in een der zijkapellen van Sint-Pieter; veel te hoog, in een allerongunstigst licht, of liever geen licht en ontsierd door verguldbronzen cherubijnen, die in zwevend, vet, valsch, lichtgeglimmer Maria een kroon boven het hoofd houden.
‘De David’ is beter geplaatst. Hij staat in eene afzonderlijk voor hem gebouwde zaal in de Accademia delle Belle Arti te Florence. Maar nog niet heel lang staat hij daar. Meer dan drie eeuwen stond hij aan den ingang van het trotsche, sombere paleis der ‘Signoria’ aan het hoofdplein van Florence, onberoerd en onbewogen, immer groot, of oproer en omwenteling woedden aan zijn voet, dan wel Florences burgers in vrede bespraken, wat was aan de orde van den dag. Meer dan drie eeuwen lang stond hij bloot aan weer en wind, en, al is hij koud en ongevoelig als marmer, hij ondervond er den invloed van: groeven en rimpels begonnen hem te ontsieren en het eens van jeugd en kracht stralende gelaat werd verweerd en verwoest. Maar hij was zoo vergroeid met zijne plaats en zijn stad en zijn volk - dat eerst na eene beraadslaging van dertig jaren de vroedschap tot verplaatsing en beschutting van den colossus besloot. Welk een reus! Jong, maar een reus met heerlijke spieren en een prachtigen kop. Gehouwen uit een reuzenblok, dat meer dan menschenheugenis doelloos lag op het terrein voor den dombouw. Het lakenweversgilde had er een' apostel uit willen laten houwen, maar de opdracht werd teruggenomen en jaar in jaar uit lag het blok daar, en niemand wist, wat er mee aan te vangen. Niemand, tot Michel Angelo kwam. In September van het jaar 1501 ging hij aan den arbeid, met geen andere voorbereiding dan een klein model in was, vertrouwende op zijn goed oog en zijn vaste hand. - Na ruim twee jaren was de colossus voltooid. Hij staat daar naakt, den slinger in de hand, zelfbewust en vastberaden. Nu gold het den zes meter hoogen reus te brengen op de plaats, welke de meester er voor gekozen had. In strikken rechtstandig hangende in een toestel van balken, werd hij op den avond van den 14 Mei 1504 met het Avé Maria uit de werkplaats naar buiten getrokken. Over geoliede rollen | |
[pagina 300]
| |
bewoog hij zich langzaam door de straten, tot men na vier dagen op de Piazza della Signoria aankwam en den Gigante op zijn post zette. Het was
Monument voor Lorenzo de Medici, hertog van Urbino, van Michel Angelo in de nieuwe Sagrestie van San Lorenzo in Florence.
een evenement in de geschiedenis der stad, eene gebeurtenis, een vast punt in den loop des tijds: men sprak van zoo- en zooveel jaar na de opstelling | |
[pagina 301]
| |
van den reus, niet slechts onder het volk, maar ook in boeken en geschriften. En nu heeft men het Florentijnsche volk zijn goeden genius ontnomen en hem, zij het uit liefde, onder dak gebracht. Maar om de stad schadeloos te stellen werd de David in ware grootte in brons gegoten en prijkt in deze meer duurzame stof op de Piazza Michel Angelo aan de noordelijke helling van San Miniato. Wij zagen hem daar in het najaar, terwijl de herfstwind spelend langs hem henen voerde afgedwaalde bladeren in tinten van rood en bruin en goud; wij zagen er hem in de lente omlucht door geuren van roos en jasmijn; - maar hetzij zijne slanke gestalte zich afteekent tegen wolken massief en zwaar - hetzij het doorzichtig blauw eener lentelucht hem ontspant, immer spreekt hij met stommen mond, terwijl hij tuurt in de verte naar de Arno, die zich slingert langs bosch en beemd: dat het David was, die den reus Goliath versloeg, en het David zijn zal, die een veel machtiger reus zal verwinnen: den tijd. In 1505 vinden wij Michel Angelo weer in Rome, daarheen beroepen door paus Julius II, die Alexander Borgia had vervangen. De eerste opdracht, die hij van zijn hoogen begustiger ontving, was die van een praalgraf, dat al wat ooit van dien aard geschapen was, in pracht en luister zou overtreffen. Michel Angelo maakte zijn ontwerp. Twee vrouwenfiguren, de eene de Aarde, treurende over 's Pausen heengaan, de andere de Hemel, den afgestorvene in haar rijk op te nemen, zouden een sarcophaag torsen met 's pausen beeld. Deze groep zou geplaatst zijn op een onderbouw van twee verdiepingen van marmer, brons, beelden en ornamenten. De Heilige Vader was er zeer mee ingenomen en Michel Angelo vertrok naar Carrara om zelf het marmer voor het praalgraf uit te zoeken en te doen verschepen. Later begon te Rome de eigenlijke arbeid. De paus stelde er het hoogst belang in en kwam zich dikwijls in het atelier van den voortgang van het werk overtuigen, ja liet zelfs van het Vaticaan uit een afzonderlijke gang timmeren, opdat hij van de buitenwereld onbemerkt kon komen en gaan. Het praalgraf van paus Julius II is nooit voltooid. Afgunst en nijd spanden tegen Michel Angelo saam; 's pausen belangstelling in de zaak verflauwde en hij luisterde naar hen, die beweerden, dat het niets goeds voorspelde tijdens het leven een eigen graf te maken; de gelden werden ingehouden en de arbeid gestaakt. - Maar de paus kwam met een andere opdracht. De zoldering van de Sixtijnsche kapel was nog in maagdelijk wit: die te beschilderen was wat Julius van Michel Angelo verlangde. Deze nam die taak niet gaarne op zich, daar hij daarmee op een voor hem vreemd terrein zou komen; de paus bleef evenwel aandringen en de kunstenaar maakte zijn ontwerp. Zelf vond hij eene stelling uit, die hem boven vrijheid van beweging verleende en de kapel beneden voor den dienst vrij liet. Dag in dag uit, gekweld door pijnen zoowel naar het lichaam als naar den geest, lag daar de kunstenaar op den rug te werken, terwijl de verf hem in 't gelaat druppelde. En immer dreef de ongeduldige paus, die vaak zelf de ladders opklom en bij den schilder | |
[pagina 302]
| |
op de stelling verwijlde tot meerderen spoed aan. Michel Angelo deed alles alleen; de Florentijnsche kunstenaars, die hij liet overkomen, werkten niet naar zijn genoegen, en zoo deed hij het alleen, geheel alleen, tot na twintig maanden de stelling werd weggebroken en heel Rome samenstroomde om het wonder te zien. Welk een arbeid! Welke fantasie! Welke kunst! De witte zoldering is vervangen door eene constructie van marmer en brons en sterk vooruitspringend lijstwerk. In de open vakken zweeft God, het licht scheidende van de duisternis en de aarde van het water; Adam opwekkend ten leven en Eva scheppend aan diens zij. Het eerste menschenpaar wordt er door de slang verleid en ten paradijze uitgedreven. En de zondvloed overstroomt het aardrijk en verzwelgt het zondige menschdom. En in grootheid en waardigheid en ernst en majesteit troonen rondom de Sybillen en Propheten verdiept in gedachten of peinzend over boeken vol wijsheid of lezend de rollen der historie. Welk eene schepping! Waarlijk, wie dat schiep, dien was geen gedachte te stout, geene moeielijkheid in de uitvoering te groot.
Dertig jaren later schilderde Michel Angelo in dezelfde kapel het ‘Laatste Oordeel.’ Eene wolk van engelen wekt met bazuingeschal de dooden, die verrijzen uit hunne graven en opstijgen ten hemel, of varen ter helle. Boven troont Jezus; hier niet de lijdende Christus, de ten bloede gegeeselde en ‘doornengekroonde,’ hier de wrekende rechter, met onverbiddelijke gestrengheid de verworpenen verwijzend ter eeuwige verdoemenis. In vertwijfeling en radeloosheid, erger dan wanhoop en dood worstelen zij met Engelen, die hen afstooten en met wanstaltige duivelen, die zich aan hen vastklampen en de ongelukkigen meesleuren naar de diepte; mee in den peilloozen afgrond van vuur en vlammen en zwavel en pek, waarin Charon zijn schuit ledigt. Maar óp gaan de uitverkorenen, de gelukzaligen, óp ten hemel waar de heiligen zweven en de martelaren het eeuwige loon reeds deelachtig in het godddelijk licht.
Bijna vier eeuwen is het geleden, dat Michel Angelo deze wonderen schiep. Wat al gebeden zijn er gepreveld, wat al zuchten geslaakt. Wat al accoorden hebben er geruischt langs deze beschilderde wanden, als pausen er de mis lazen in tegenwoordigheid van keizers en koningen. Wat al wierookwalmen zijn er opgestegen, wat al kaarsen hebben er geflikkerd, wat al stof is er opgejaagd! En rook blijft rook, ook al is hij welriekend en al stijgt hij ter eere Gods. En stof blijft stof, hetzij het worde opgeruischt door den purperen sleep eens kardinaals of opgejaagd door het voetgeschuifel eens profanen toeristen. En al die walm en al die rook en al dat stof en al die jaren, die eeuwen, zij hebben der schildering veel van haar schoon ontnomen. De Sixtijnsche gescheurd, verwaterd en verkleurd, baart nu bij den eersten aanblik | |
[pagina 303]
| |
teleurstelling; en niet dan na herhaald bezoek en aandachtig zien en rustige studie wijkt onbevredigdheid voor belangstelling, die overgaat in bewondering. Want nog spreekt, wat daar is, van wat eens was.
Zooals wij reeds zeiden, het grafmonument van Julius II werd niet uitgevoerd. Het ontwerp werd besnoeid en gewijzigd, tot ten laatste dat gedenkteeken werd opgesteld in San Pietro in Vincoli, dat daar thans nog prijkt ter nagedachtenis van den roemruchtigen paus. Het midden er van wordt ingenomen door den Mozes, een der veertig figuren van het oorpronkelijke plan. Wij Hollanders kunnen in het algemeen geen beelden zien. En waar wij ze ontmoeten, daar laten ze ons koud; tot door het vele zien van goede beelden ons de oogen opengaan, waarmee een nieuw gebied van schoon zich voor ons ontsluit, en eene rijke bron van edel genot zich opent in de verzamelingen te Rome. Er zijn evenwel beelden, die ook de blinde ziet, beelden, die ook den ongevoelige treffen, beelden, die óf door waarheid óf door grootheid ook den kouden niet-ziener de oogen openen, het bloed sneller doen stroomen en eene trilling van schoon door de leden doen varen. Tot deze behoort Michel Angelo's Mozes. ‘Het oog weet niet, waar te rusten in dit meesterstuk van beeldhouwkunst. Het schijnt zoowel eene incarnatie te zijn van het genie van Michel Angelo als eene allegorie van paus Julius II. Als Mozes, zoo was ook hij tegelijk wetgever, priester en krijgsman. De figuur is geplaatst in de middennis, de lange, golvende baard neerhangend op de borst, het hoofd gehoornd en met diepgezonken oogen, die als het ware nog nagloeien van het vuur van het brandende braambosch, met een majesteit van toorn, die iemand doen beven als voor een hartstocht dronken van vuur. Al wat positief en wat negatief is in hem is even ontzagwekkend. Het is, alsof hij, zoo hij oprees, wetten zou uitdonderen, die geen menschelijk verstand zouden kunnen peilen, en die, inplaats van vooruitgang te bewerken, de wereld zouden terugvoeren tot een chaos. Zijne stem zou donderen in geluiden als van Homerus' goden in klanken te vreeselijk, dan dat een menschelijk oor ze zou kunnen verdragen. Ja, er ligt iets oneindigs in den Mozes van Michel Angelo. Ook is de uitdrukking van zijn gelaat niet verzacht, door den schemer van droefheid, die van zijn voorhoofd over zijne oogen glijdt. Het is de zelfde schaduw, die Michel Angelo's eigen gelaat omfloerste. Maar hier is hij minder treffend dan schrikwekkend. De Grieken zouden den aanblik van zulk een Mozes niet hebben kunnen verdragen en men zou het den kunstenaar verweten hebben, dat hij geene verzachtende toets over zijn reuzenwerk had geworpen. We hebben hier het aartstype eener verschrikkelijke en onnaakbare sublimiteit. Dit beeld hoorde geplaatst te worden in een tempel als die van Jupiter Amon; maar het voegt zoo weinig in de omlijsting, dat deze zelfs als zoodanig te klein is.’Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 304]
| |
Een enkel woord nog over de Sagrestia Nuova, de grafkapel der Medici, door Michel Angelo ontworpen en gebouwd op last van paus Clemens VII.
Monument voor Giuliano de Medici, hertog van Nemours, van Michel Angelo in de nieuwe Sagrestie van San Lorenzo te Florence.
Zij werd niet voltooid: de muren, die deels met marmer bekleed, deels beschilderd hadden moeten worden, zijn wit gepleisterd; van de beschildering van den zolder in wit en goud en kleuren is geen spoor meer over. Maar | |
[pagina 305]
| |
de graven van Lorenzo en Giuliano dei Medici zijn er, en het is om deze te zien, dat jaarlijks honderden bij honderden optrekken naar San Lorenzo. De hertog van Urbino, de roemgierige, krijgszuchtige is voorgesteld met den veldheerstaf in de hand; Giuliano, de hertog van Nemours de droefgeestige, levensmoede, die in een sonnet den zelfmoord verheerlijkte, zit daar verloren in gedachten. ‘Michel Angelo heeft ze zoo hoog verheven, als ze zich verheffen lieten; en met den afstammeling van Il Magnifico en diens broeder zoo te vereeuwigen heeft hij alles, wat hij aan weldaden van het geslacht der Medici ontving op eene wijze vergolden, die meer dan koninklijk is. De geheele familie krijgt door deze standbeelden een aanzien van hoogere vorstelijkheid en van hoogeren adel, dan haar noch hare daden, noch hare verwantschap met geslachten van keizers en koningen, hadden kunnen verleenen.’Ga naar voetnoot*) Aan den voet der hertogen, uitgestrekt op de tomben, liggen dag en nacht, avond en morgen. Van den nacht ging het sprookje, dat ze eens de oogen geopend heeft, maar daarna weer is ingesluimerd. Alle vier zijn bezongen in proza en rijm. | |
III.
| |
[pagina 306]
| |
De zorg had hem gegrepen, en wien zij eens de loodzware hand op den schouder legt en aanstaart met de schrille oogen in het grauwgroen gelaat, dien laat zij niet los. Ernst, zwaarmoedige ernst, overhellend tot somberheid en melancholie, was de grondtoon van zijn karakter. Hem was het leven geen vroolijk aanzitten aan een feestmaal, geen tijd van lach en boert en scherts, maar van inspanning en arbeid, van kommer en zorg.
Kommer en zorg - in de eerste plaats om de zijnen. De familie Buonarroti was niet rijk; en van den tijd af dat Michel Angelo begon naam te maken en in geldelijk gunstiger omstandigheden kwam, heeft hij altijd zijn ouden vader en zijne broeders gesteund en getracht hen vooruit te brengen. Getrouwd is hij nooit geweest; wat hij naliet verviel aan zijn neef Lodovico. Michel Angelo werd en bleef het hoofd der familie, die te allen tijde werd gehoord en in alles eene beslissende stem had. Waar hij ook was, te Florence of elders, hij was de man, wien een ieder zijn leed en kommer toedroeg en tot wien men zich richtte om hulp en steun. Altijd was zijn streven de maatschappelijke positie der zijnen te verhoogen en vooral zijn ouden vader het leven aange naam en gemakkelijk te maken. ‘Buonarroti’, zoo schrijft hij in November 1516 uit Carrara, ‘ik zie uit je laatsten brief, dat vader doodziek is geweest, maar dat de dokter hem, als hij niet weer instort, buiten gevaar verklaart. Ik kom daarom nu niet naar Florence, ik heb hier de handen te vol. Maar als onverhoopt zijn toestand verergeren mocht, dan wil ik hem in elk geval voor zijn dood nog zien, al zou ik zelf met hem moeten sterven. Zorg er toch vooral voor, dat het hem aan niets ontbreekt; want ik heb mij voor hem alleen afgetobd, om hem tot zijn dood een onbekommerd leven te verschaffen. Ook je vrouw moet goed voor hem zorgen en jullie allen moeten geene kosten sparen, al zou ook ons vermogen er mee heengaan. Stuur mij gauw bericht, want ik verkeer in groote onrust’. Het ging in de familie niet altijd zoo, als wel wenschelijk geweest ware. Een der broers paste niet op en het was Michel Angelo, die hem terecht zette. Dat hij daarbij niet schroomde harde woorden te gebruiken blijkt uit den volgenden brief. ‘Giovansimone, men pleegt te zeggen, dat een goed mensch beter wordt, als men hem goed behandelt, maar een slecht mensch slechter. Hoevele jaren heb ik nu met goedheid te vergeefs beproefd, jou met je vader en je broers in vrede te doen leven. Jou is dat echter alleen eene aanleiding geweest het immer erger te maken. Ik wil nu juist niet zeggen, dat je slecht bent, maar je leeft zoo, dat ik en de anderen er ons voortdurend aan ergeren. Ik zal er niet over uitwijden; het zouden toch maar woorden zijn en die heb ik al genoeg verspild: maar het volgende moet ik je als de naakte waarheid onder het oog brengen. Niets van wat je hebt, behoort je toe. Alles wat je gekost hebt, en dat je weer thuis hebt kunnen komen, heb je aan mij te danken. Ik schenk het je; je hebt bovendien tot nu toe van datgene geleefd, wat ik je | |
[pagina 307]
| |
gegeven heb om godswil en omdat ik van jou als mijn broeder als van de anderen houd. Maar nu beschouw ik je niet meer als mijn broer. Want als je werkelijk mijn broer waart, zou je mijn vader niet hebben gedreigd, zooals je hebt gedaan. Je bent een beest, en als een dier zal je door mij behandeld worden. Je weet wel, dat het, als men de hand tegen zijn vader opheft, op leven en dood gaat. Laat je dat genoeg zijn. Dat weet je dus, dat je geen cent meer hebt, die je zelf toebehoort. Als ik nog iets over je hoor, kom ik zelf te Florence en zal je de zaak nog duidelijker maken. Dan zal ik je leeren, je hebben en houden te verdoen en
Florence. Kerk Santa Croce met standbeeld van Dante.
den boel in brand te steken, waarvan je zelf niet het minste hebt verdiend. Meen jij op eigen grond te staan? Laat mij maar eerst komen, dan zal ik je, hoeveel praatjes je nu ook hebt, leeren huilen als een kind. Maar ik zeg je erbij, als je mij beloven wilt een ander leven te beginnen en je vader met eerbied te behandelen, dan zal ik je ook verder als de anderen bijstaan en je zoo gauw mogelijk in eene zaak zetten. Wil je dat echter niet, dan kom ik zelf en breng de zaken in orde en je zult dan weten wat je bent en wat je hebt, beter dan je het tot nu toe geweten hebt; en ik zal dan zorgen, dat je ons zoo iets niet weer levert. Maar genoeg. Waartoe | |
[pagina 308]
| |
zoovele woorden: de ondervinding zal je beter leeren, wat ik van plan ben.’ Michel Angelo, te Rome.
Dit wil ik je nog zeggen. Sedert twaalf jaren trek ik nu in ellende door heel Italië van het eene oord naar het andere, onder het dulden van mishandeling, het verduren van ontbering, met afgematte leden en onder duizenderlei gevaren; en alles alleen voor mijn nabestaanden. En nu, daar het mij eindelijk gelukt jullie wat in de hoogte te steken, nu zou jij in een uur alles te gronde richten, wat ik met zooveel moeite in twaalf jaren heb tot stand gebracht. Maar bij God, dat zal niet gebeuren. Al komen er tienduizend, als jij bent, ik zal ze leeren. En nu wees verstandig en erger mij niet meer, mij die sterkere armen en schouders voor de lasten des levens heb.’
Kommer en zorg baarden hem ook rijkelijk zijne politieke gevoelens. Schoon hij in de staatkundige bewegingen, die zijne vaderstad gedurende zijn leven beroerden, nergens op den voorgrond trad, het mocht dan zijn alleen in 1530, toen hij gedurende het beleg met de bevestiging der stad en met de verdediging van San Miniato was belast - zoo weten wij toch, dat hij volbloed republikein was, wien het tot in het diepst der ziel smartte te zien, hoe bij zijne medeburgers de vrijheidlievende gevoelens verflauwden, en hoe de Medici er naar streefden legitieme vorsten te worden, waar ze eens burgers onder burgers waren. Wat moet er niet in hem zijn omgegaan, toen in dat jaar 1530 de vrije stad voor het laatst voor hare vrijheid streed, streed met wanhopigen moed; toen voor het laatst het Florentijnsche volk in geestdrift geraakte voor de vrijheidsidee en beleg en pest en hongersnood trotseerde. Maar Michel Angelo voorzag het einde; en gewaarschuwd voor het verraad van Malatesta, den republikeinschen legeraanvoerder, vluchtte hij ten tweede male naar Venetië. De ban werd over hem uitgesproken en zijne goederen zouden worden verbeurd verklaard; hij zelf dacht er ernstig over naar Frankrijk te wijken, waar hij met open armen zou zijn ontvangen. Maar Florence was niet zoo ontaard, of het stelde nog prijs op het bezit zijner groote mannen: men slaagde er in Michel Angelo tot terugkeer te bewegen. En nu weer streed hij mee op de wallen en in de vergaderzaal dien wanhopigen strijd, die eindigde met wat hij had voorzien: Florence's ondergang als vrije republiek en de omsmeding in een erfelijk hertogdom onder Alessandro dei Medici. Michel Angelo had zich in den nieuwen staat van zaken te schikken; hoe hij dien echter als eene schande voor zijne vaderstad beschouwde blijkt uit het vers, dat hij den Nacht, eene der figuren van de Mediceîsche graven, in den mond legt. Toen de Nacht voor het eerst aan het publiek werd vertoond, was onder de aangehechte gedichten het volgende van Giovanbattista Strozzi: La Notte, che tu vedi si dolci atti
Dormir, fu da un Angelo scolpita
In questo sasso e perchè dorme ha vita:
Destala, se nol credi, e parleratti.
| |
[pagina 309]
| |
De Nacht, het schoone lichaam loom en moe,
Werd door een engel hier uit harden steen geschapen.
Zij leeft, en levend ligt zij vreedzaam hier te slapen.
Gelooft gij 't niet? Wekt haar, en 'k wed zij spreekt u toe.
Michel Angelo laat den Nacht antwoorden: Grato m'è'l sonno, e più l'esser di sasso
Mentre che'l danno e la vergogna dura:
Non veder, non sentir, m'è gran ventura;
Però non mi destar, deh! parla basso.
Zoeter dan slaap is te zijn hard als graniet.
Als ramp hier en schande u houdt onder 't juk
Is niet te zien noch te hooren mij hoogste geluk,
Spreek daarom zacht. Ik bid u, wek mij niet.
Kommer en zorg - in de derde plaats om en door zijn' arbeid. Het grafmonument van paus Julius II, dat hij met zooveel energie begonnen was, waarin hij zich had willen geven in al zijne grootheid, is hem geweest een nagel aan zijn doodkist. Contracten werden gemaakt en gewijzigd; maar andere pausen kwamen met andere opdrachten en de Rovere's, de verwanten van Julius II, moesten wachten en wachten, en Michel Angelo trof het verwijt gelden te hebben ontvangen zonder arbeid te hebben geleverd; een verwijt, dat, hoewel niet verdiend, toch schijn van grond had en hem zeer drukte. En dan, wat een verdriet baarde hem de façade van San Lorenzo, de kerk der Medici. Paus Leo X liet verschillende kunstenaarsontwerpen maken; dat van Michel Angelo spande de kroon en hem gewerd de opdracht volgens zijn plan de façade te bouwen. Marmergroeven spoorde hij op en deed hij ontginnen, wegen voor het vervoer liet hij aanleggen: koude en ellende trotseerde hij; rust en slaap en vrede offerde hij op, schepen belastte hij en kolommen en ornamenten deed hij in het ruwe behouwen - al vergeefsche moeite, verspilde kracht, verloren tijd. Oorlogen en daaruit voortvloeiend geldgebrek dwongen de Medici den bouw te staken; San Lorenzo's gevel is nog altijd onbekleed.
Eenzaam ging Michel Angelo zijn' weg. Vrienden had hij weinig en verklaarde er geene te behoeven. Hoewel goedig van hart, was het toch of zijn karakter één werd met de stof, die hij bearbeidde: hard en scherp, zoodat hij, wie hem niet goed kende, meer afstootte dan aantrok. Immer gereed om te helpen en bij te staan wie hulp behoefden, was hij onverbiddelijk, waar het zaken gold op gebied, waar hij zich meester voelde; en waar hij meende af te moeten keuren, daar deed hij het niet in zachte termen. Zelfs zijne geestigheden hadden iets hards, dat ze scherp en bitter maakte. Julius II kende hem door en door en nam en waardeerde hem zooals hij was; Leo X vreesde den ruwen, onhandelbaren mensch. Clemens VII waagde het niet | |
[pagina 310]
| |
te gaan zitten, als hij met Michel Angelo sprak uit vrees, dat deze ongevraagd hetzelfde zou doen; latere pausen lieten den grooten man naast zich neerzitten, als zij met hem onderhandelden. Het Vaticaan stond immers voor hem open en pausen en kardinalen bezochten hem in zijn atelier. Hij was goedaardig van natuur, maar waar hij zich beleedigd gevoelde ontzag hij vorst noch onderdaan. Zonder trotsch te zijn, wist hij, wie hij was en verlangde, dat anderen het niet zouden vergeten. Dat ondervond Julius II. Michel Angelo was bezig met het grafmonument; de paus veranderde van inzichten en liet zich op zekeren dag in tegenwoordigheid van den kunstenaar tegen derden uit, dat hij niet van plan was eenig geld meer uit
Florence. Inwendige van de kerk Santa Croce. Bouwwerk van Brunelleschi.
te geven voor steenen, groote noch kleine. Toen nu Michel Angelo, die bij den paus onaangemeld mocht binnenkomen, een paar dagen later kwam om over geldaangelegenheden te spreken, ontzegde de wachthebbende dienaar hem den toegang. ‘Maar man,’ zei een hooge geestelijke, die toevallig daarbij tegenwoordig was, ‘weet je dan niet, wie je voor hebt?’ - ‘Dat weet ik zeer goed,’ was het antwoord, ‘maar mij is gezegd te doen wat ik deed.’ ‘Zeg jij dan den paus,’ voer daarop Michel Angelo uit, ‘dat hij mij in het vervolg kan laten zoeken, waar hij meent mij te kunnen vinden.’ Hij liet zijne bedienden alles verkoopen en vertrok oogenblikkelijk naar Florence. | |
[pagina 311]
| |
Toen zijdelingsche aanzoeken om terug te keeren niets uitwerkten, wendde de Paus zich tot de Regeering. ‘Geliefde Zonen’, heet het in het eerste schrijven, ‘Geliefde Zonen! Aan u alle heil en mijn apostolischen zegen! Michel Angelo, de beeldhouwer, die ons lichtzinnig en onbedachtzaam verliet, heeft, naar wij hooren, eenige vrees terug te keeren. Opdat hij evenwel alle achterdocht late varen, zoo herinneren Wij u aan de ons verschuldigde onderdanigheid en verzoeken u hem uit onzen naam te beloven, dat hij, als hij tot ons terug wil keeren, vrij en ongehinderd komen kan; en dat wij hem met dezelfde genade zullen behandelen, die hem voor zijn vertrek ten deel viel. Rome, den 8sten Juli 1508, het derde jaar onzer regeering. Michel Angelo ging niet en een tweede pauselijk schrijven kwam bij de regeering in. Nu liet Soderini het hoofd der republiek, den beeldhouwer bij zich komen en zei: ‘Gij hebt den Paus behandeld op eene wijze, zooals zelfs de koning van Frankrijk niet zou hebben durven wagen. Het is gedaan nu met vragen en verzoeken, we willen wegens u geen oorlog en niet om u het welzijn van den Staat op het spel zetten. Maak u klaar om naar Rome terug te keeren’. Michel Angelo werd tot ambassadeur der republiek benoemd, opdat men hem geen haar zou durven krenken, en ging. De Paus was intusschen met zijne troepen opgerukt naar Bologna en daar kwam de beeldhouwer hem het eerst weer onder de oogen. ‘Zoo,’ donderde Julius II, ‘zoolang heb je dus gewacht, tot wij zelf kwamen om je op te zoeken?’ Michel Angelo bad om vergiffenis en zei niet te zijn weggegaan uit onwil, maar omdat hij zich beleedigd gevoelde. Hij wilde niet verdragen, dat men hem de deur wees. De Paus zag somber voor zich, toen een van de geestelijke heeren waagde op te merken, dat Zijne Heiligheid Michel Angelo's overtreding toch niet zoo hoog moest opnemen: hij was immers iemand zonder opvoeding; wat wisten die beeldhouwers ervan, hoe ze zich te gedragen hadden, waar het niet hunne kunst betrof; ze waren allen zoo! ‘Wat?’ riep nu de Paus den ongelukkigen bemiddelaar toe: ‘gij waagt het dingen te zeggen, welke te uiten ik mijzelf niet vermeten zou? Gij zijt iemand zonder opvoeding en niet hij. Uit mijn oogen, lomperd!’ En toen de ongelukkige verbluft bleef staan, moesten de dienaren hem de kamer uitzetten. Vergiffenis volgde en spoedig kreeg Michel Angelo de opdracht voor een bronzen ruiterstandbeeld van den Paus.
Eenzaam ging de kunstenaar door het leven, eenzaam, maar niet alleen. Waar zijn geest niet was vervuld van zijn werk, en hij niet was verdiept in den bijbel, daar was het Dante, die met en om hem was. Dante, die de hel aanschouwde en dan hemel zag; Dante, wiens ongeëvenaarde fantasie der menschheid werelden bij werelden ontsloot; Dante, die leed en streed en stierf verbannen uit zijne vaderstad - is het wonder, dat hij Michel Angelo's geest vervulde; geest, die hem in kracht van verbeelden en scheppen zoo geleek? Vervulde vooral toen Michel Angelo in 1530 ten tweede male als vluchteling te Venetië was. Daar en toen was het waarschijnlijk, dat hij hem het volgende sonnet wijde: | |
[pagina 312]
| |
Hoe hem te prijzen! Maar wat wil ik 't wagen!
Hem, die den blinden zelfs in vollen glans verscheen!
Slechts hiervoor sta de taal mij woorden af te leen,
Het volk, dat hem beleedigt, aan te klagen.
Hem, die verschrikking van bloed noch vlammen stuit,
Onthullende 't geheim van wie verstooten,
Hem, wien de hemelpoorten zich ontsloten
Hem stiet de vaderstad als een verworp'ling uit.
O, Vaderland des ondanks! Tot uw schande
Hebt gij hem uitgestooten, Gij, die steeds
De besten 't smadelijkst verbande.
Voldoende, dat de wereld slechts zijn name ziet!
Want onverdiend leed wis geen man meer leeds,
En grooter geest dan hij, zag nog de wereld niet.
Was Dante hem onder de dooden een vriend, onder de levenden was Vittoria Colonna, Marchesa de Pescara, hem eene vriendin. Het was te Rome, waar Michel Angelo, nadat Florence een hertogdom was geworden, altijd heeft gewoond, dat hij haar ontmoette: eene ontmoeting, die leidde tot duurzame en innige vriendschap. Zij, de geboren vorstin, de schoone vrouw, schoon nog bij het klimmen der jaren en hoewel gebukt onder leed, zij, de hoogbegaafde, de zeer ontwikkelde, zij begreep den kunstenaar, wien het weelde was zich door haar verstaan te gevoelen, weelde, die hij zoo zelden smaakte. Wat hij voor haar gevoelde was meer dan vriendschap en grensde aan vergoding en aanbidding. Haar dood maakte hem haast krankzinnig van smart. Fijn teekent hij zijne vereering voor de schitterende vrouw, de dichteres, in het volgende sonnet: Als zij, die 't doel was van mijn hoogst verlangen,
Door Godes wil dit aardsche dal verliet,
Stond de natuur beschaamd. Iets schooners schiep zij niet!
Een traan bevochtigt, wie haar ziet, de wangen.
Waar toeft gij nu? Ach, gansch vernietigd zonken
Al mijn droomen troosteloos ter neer.
Thans heeft de aard uw schoon omhulsel weer.
En in den hemel schittren uwe geestesvonken.
U wachtte 't graf. Want sterfelijk alleen
Kan hier op aarde 't goddelijke ons bereiken,
Maar ook slechts dat, wat sterfelijk was, ging heen.
Gij leeft! Uw roem straalt in het helste licht!
En groot van geest en ziel zult gij ons immer blijken
In al, wat ge geleerd, gewerkt hebt en gedicht.
| |
[pagina 313]
| |
Zoo was Michel Angelo zeventig jaar oud geworden. Hij had kunnen sterven en zou niet dood zijn geweest, maar nog meerdere lauweren waren voor hem weggelegd en zijn bovenmenschelijk genie vlocht na aan het graf een verschen krans hem om de grijze slapen. In 1546 stierf Antonio da San Gallo, Michel Angelo werd in zijne plaats benoemd tot bouwmeester van het Vaticaan en kreeg als zoodanig de opperste leiding bij den bouw van Sint-Pieter.
De Sint-Pieterskerk te Rome, de grootste Christentempel ter wereld, maakt bij den eersten aanblik niet den indruk, dien men zich denkt. Zij geeft niet dat gevoel van verloren zijn, van verzinken in niets, niet die beroering der ziel, die iemand de tranen in de oogen perst, niet dat weg zijn en zich zelf verliezen in niet te beschrijven aandoening, als b.v. geeft de Keulsche dom, waar alles wijst op een streven naar boven; waar de slanke en samengestelde pilaren en de spitse bogen opvoeren naar hooger en beter, op tot een niets, op tot het hoogste, de Oneindige. De Sint-Pieterskerk geeft dat alles bij den eersten aanblik niet; en het is bijkans met een groot gevoel van teleurstelling, dat men voortwandelt over het gekleurde marmer, onder het gewelf van wit en goud, tusschen beelden en monumenten. Maar keer er terug en weer terug en nogmáals en weer. En het is alsof de kerk zich uitzet bij elk vernieuwd bezoek; de pilaren worden groot en de bogen grootsch en de ruimte onmetelijk. Maar de wijze van versiering, de overlading doet afbreuk aan het geheel; en eerst na lange weken, toen wij er keer op keer hadden rondgedoold, kwam ze in den nacht over ons als eene openbaring; met het gevoel als van een blinde, die ziende wordt, als van eene doove, die opeens engelenzang en harpgetokkel hoort - zoo kwam ze over ons, plotseling met schokkende kracht en zielvervoerende verrukking, de schoonheid van deze Christenkerk.
't Was in de stille week van '93. 't Was Woensdag, de eerste avond van het ‘Ténêbré’. Als altijd ruischten de fonteinen op het prachtige plein, dat Bernini's zuilengangen insluiten als machtige armen, en nog even fonkelde het spattende en sputterende water in het licht der zinkende zon, toen wij binnen gingen in dezen nu tempel van rouw. De talrijke altaren zijn van hunne sieraden beroofd, de reuzenmozaiks bedekt, de kaarsen uitgedoofd. Uitgedoofd, als uitgedoofd werd op dien bewusten Vrijdag, daar verre, in het Heilige Land op Golgotha, het licht der menscheid in den Zoon Gods. Wij begeven ons naar den rechtervleugel van de dwarsbeuk, waar heden dienst wordt verricht. Op het altaar branden in den vorm van een driehoek vijftien kaarsen; er voor geknield ligt eene schare van geestelijken: kardinalen, aartsbisschoppen, bisschoppen, kanunniken en minderen. Gezang, gebed en orgelspel wisselen af en telkens wordt een kaars uitgedoofd, als zinnebeeld van het zwakker worden van het geloof in de discipelen, als zinnebeeld van de duisternis, die kwam over de aarde, toen het menschdom zich zoo zwaar aan den mensch vergreep. En buiten is de zon gezonken, en het | |
[pagina 314]
| |
is nog slechts de weerschijn van het avondrood, dat een zwak licht werpt in de onmetelijke ruimte. En duisternis is om ons, als alleen nog de laatste kaars brandt en brandende achter het altaar wordt geborgen. Want Christus
Florence. Monument van Michel Angelo in de kerk Santa Croce.
sterft niet, maar zal verrijzen en zijn licht zal dat der zonne verduisteren en stralen in hemelschen glans. En nu, als het geklop en gestamp verstomd zijn, symbool van de scheuringen | |
[pagina 315]
| |
der rotsen en de bevingen der aarde bij Jezus' dood, als diepe stilte ons omringt en donkere nacht en sombre rouw - daar trilt, daar golft, daar ruischt het door de ruimte: Miserere, miserere!...
De muziek is verstomd. Wij trachten ons te herstellen, terug te keeren naar de aarde, terug uit den zwijmel van wellustige smart, waarin Palestrina ons voerde. En als wij nu gaan, langzaam, weifelend, half droomend - daar komt, daar overvalt, daar treft het ons; daar in den schemer zijn plotseling ons de oogen geopend en wij zien Sint-Pieter, - Sint-Pieter zooals Michel Angelo zich die dacht. Verdwenen de overdaad, de wansmaak; verdwenen Bernini's winderige apostelen; verdwenen de bonte, deels kleinlijke versiering, opgeslorpt door den nacht. En in den schemer spreken de heerlijke lijnen van bogen en pilaren, hun middenvindend in den reuzenkoepel zich verliezend in oneidigen nacht. Stomme accoorden ruischen boven ons hoofd in goddelijke harmonie, en vervullen ons met bewondering, neen met diep ontzag voor den geest, die der stof deze muziek wist te ontlokken.
Michel Angelo heeft de Sint-Pieterskerk niet voltooid gezien. Maar toen hij stierf was de bouw zoover gevorderd, dat men ook zonder hem voort kon gaan. Van den koepel maakte hij zelf een model in klei, dat in hout werd nagemaakt en tot in de kleinste bijzonderheden volkomen juist alle verhoudingen gaf, zoodat het alleen in het groot behoefde te worden nagemaakt. Ook deze bouw baarde hem kommer en zorg. Toen hij, de onsterfelijke, ook physiek buiten de macht van den dood scheen te staan en zijne jaren klommen, waren er, die hem zijne plaats misgunden en hem gaarne verdrongen zouden hebben. Maar met de onverzettelijkheid der stof, waarin hij zijne triomphen vierde, hield hij stand, leugen en bedrog en schelmerij ontmantelend, vaak alleen staande; alleen, maar met het goede recht aan zijne zijde en geestelijke supremiteit. Zoo bleef hij op zijn post nog twintig jaren lang. De schitterende aanbiedingen en dringende uitnoodigingen van den hertog van Florence sloeg hij af en bleef - tot de dood hem van zijn taak onthief. Den 18 Februari 1564 gaf hij den geest. ‘Heden avond,’ schreef dokter Gherardo uit Pistoja denzelfden avond nog aan den hertog van Florence, ‘heden avond ging over in een beter leven de uitmuntende en in waarheid als een wonder der natuur te beschouwen maestro Michel Angelo Buonarroti. En daar ik hem met de andere doktoren in zijne laatste ziekte behandeld heb, zoo vernam ik zijn wensch dat zijn lijk naar Florence zou worden gebracht. Bovendien, daar niemand zijner verwanten aanwezig was en hij zonder testament gestorven is, zoo neem ik de vrijheid, Uwe Excellentie, die zijne deugden zoozeer wist te waardeeren, daarvan bericht te zenden, opdat de wensch van den overledene vervuld worde en het | |
[pagina 316]
| |
stoffelijk overschot van den grootsten onder de menschen, die ooit de wereld droeg, zijner vaderstad nieuwen luister bijzette. Rome, den 18 Februari 1564. Gherardo fidellissimi da Pistoja, Doctor in de medicijnen.
Die laatste wensch is vervuld. Michel Angelo ligt te Florence begraven. Maar het volk van Rome beschouwde hem als een der hunne en wilde het overschot des grooten mans behouden voor de stad, waar hij de laatste dertig jaren onafgebroken had gewoond. In alle stilte en onder vermomming werd de kist de poort uitgereden. En geen luisterrijke intocht wachtte den doode in zijne vaderstad. De hertog verlangde, dat het bijzetten van het lijk in alle stilte zou geschieden, als vreesde hij, dat de tegenwoordigheid van den ouden republikein binnen Florence's muren gevoelens zou opwekken van vrijheid en zelfstandigheid; gevoelens, die lange waren ingesluimerd, en zoo niet afgestorven, dan toch slechts dommelend voortleefden. Vermomd kwam het stoffelijk overschot de poort binnen en de kist werd in de kerk van San Pietro Maggioro voorloopig neergezet. Den volgenden avond, des Zondags, kwamen de kunstenaars in stilte daar samen. De jongeren namen de kist op, de ouderen droegen kaarsen en toortsen. Zoo trad men naar buiten. Maar het gerucht had zich verbreid, dat het lijk van den onsterfelijke was aangekomen en eene zwijgende schare wachtte den stoet op en sloot zich aan en volgde. En de nachtwind ruischte het door de straten, dat het Michel Angelo was, dien men daar naar zijne laatste rustplaats droeg; en de schare groeide aan, die daar zwijgend staarde op de baar, waar fakkels en vlambouwen een rossen gloed wierpen over het goud van het zwartfluweelen lijkkleed. Zoo ging het naar Santa Croce, de kerk van het Heilige Kruis. Hier werd in de Sacristie de kist geopend; onveranderd lag daar in zijne laatste woning, wie zoo gewerkt en geleden had; onveranderd, als in rustigen slaap. En ieder wilde nog een laatsten blik werpen op dat gelaat, wilde dien doode nog aanschouwen voor hij aan de aarde werd toevertrouwd; slechts met moeite kon men de kist sluiten en het lijk bijzetten ter plaatse, waar in stilte daarvoor alles in gereedheid was gebracht. Zoo had dan Michel Angelo rust.
............ als de bergtop stralend in gulden glans door alle eeuwen heen. Dat die glans ook hier moge doordringen. Hier, waar slechts Pluto wordt gediend, waar men Pluto lijf en zaligheid ten offer brengt. Dat hier, in dit schoone land, waar Foebus heerscht en Flora troont en Luna lacht haar liefelijksten lach - dat hier meer dan tot nu toe moge worden gehuldigd Apollo, het schoone, en hem, de hoogepriester in zijnen dienst, Michel Angelo.
Batavia, September 1896. |
|