Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Gedelegeerden ter Vredesconferentie.
| |
[pagina 269]
| |
Buitenlandsch overzicht.De uitkomsten der Vredesconferentie.Baron Staal.
Baron Staal, de voorzitter van de Vredesconferentie, zeide in zijn sluitingsrede, den 29sten Juli: ‘Wij zijn nog te dicht bij de wieg geplaatst. Er ontbreekt een verschiet voor ons gezichtspunt. Maar vast staat dat deze arbeid, ondernomen op het initiatief van den Keizer, mijn doorluchtigen meester, en onder de hoede van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, zich in de toekomst zal ontwikkelen. Gelijk de voorzitter van onze derde commissie bij een gedenkwaardige gelegenheid gezegd heeft: Hoe verder wij op den weg der tijden voortschrijden, des te duidelijker zal zijn beteekenis aan het licht treden.’ Te dicht bij de wieg.... De wieg van den muis, dien de bergen gebaard hebben. Rekening houdende met de kleinheid van het wezentje, dat in de windselen ligt, geloof ik toch dat baron Staal volkomen gelijk had. Wij staan te dicht bij de wieg. Maar heel zelden kan het gemiddeld begrip van den tijdgenoot zich rekenschap geven van de beteekenis en de gevolgen van groote internationale gebeurtenissen die hij bijwoont. Hoeveel te minder, waar de sluiting van de Vredesconferentie geen einde maakt aan een heerschenden toestand, aan bestaande conflicten, geen tijdperk afsluit, maar eerst in een volkomen onbekende toekomst zijn uitwerking zal hebben (of missen) op volkomen onbekende voorvallen. Dat een der resultaten van de Conferentie - de regeling der arbitrage - ‘een nieuwe aera’ opent, zooals dezelfde baron Staal zeide, lijkt mij een te stoute voorspelling voor een staatsman van zijn jaren, misschien ten deele ingegeven door een min of meer verlegen gevoel, dat waar zijn verheven meester de stem had laten hooren en de eerste diplomaten van de wereld meer dan twee maanden te zamen overlegd hadden, men het met niet minder dan ‘een nieuwe aera’ kon doen als practische | |
[pagina 270]
| |
vrucht van zoo gewichtige deliberatiën. Het is mogelijk, dat hij gelijk heeft. Maar het zal moeten blijken. Dat de menschheid op zeker tijdstip een nieuwe aera is ingetreden, bespeurt gemeenlijk eerst het nageslacht. Beernaert.
Als ik, voor een overzicht van de uitkomsten der Vredesconferentie, ietwat langer dan anders de aandacht vraag, dan doe ik dat noch als optimist noch als scepticus. Er zijn er, die elk ondernemen, dat niet tot dadelijk tastbaar voordeel schijnt te zullen leiden, en dus ook dit, begroeten met de woorden: Dat geeft toch nooit iets. Daar zijn anderen, die met name van het plan van den Tsaar, zoo niet den eeuwigen vrede, dan toch een ommekeer van de Europeesche mogendheden, een vrijwillig prijsgeven van de oorlogs-idee verwacht hebben. Tusschen die beide uitersten lag, als meestal tusschen uitersten, de juiste meening. Reeds lang voor de opening der bijeenkomst moet het velen getroffen hebben, dat de naam ‘Ontwapeningsconferentie’ voor ‘Vredesconferentie’ plaats maakte. Oogenschijnlijk een verruiming van het arbeidsveld; een verheuging voor de utopisten, daar ontwapening toch immers maar een der middelen is, waardoor het groote doel Vrede bereikt kan worden. Maar voor wie nadacht, al dadelijk de aanduiding van een slecht begin: de noodzakelijkheid om reeds voor de opening der Conferentie het hoofddoel van de eerste circulaire Moerawjof te laten varen. ‘Een einde te maken aan die onophoudelijke bewapeningen en het middel te zoeken om de rampen te voorkomen, die de gansche wereld bedreigen, ziedaar de hoogste plicht, die thans op alle Staten rust.’ Zoo had de Keizer in Augustus 1898 gesproken. In de tweede circulaire, van Januari 1899, had de term: vermindering van bewapeningen plaats gemaakt voor ‘niet-vermeerdering.’ En de benaming van de Conferentie werd nog juist intijds veranderd om de weinig roemrijke uitkomst te voorkomen, dat het hoofddoel, waaraan zij haar naam ontleende, radicaal en volkomen is mislukt. Volkomen mislukt. Het werk van de eerste afdeeling der Conferentie: | |
[pagina 271]
| |
beperking der wapeningen en verbod van bepaalde strijdmiddelen heeft, ja toch, tot één eenstemmige verklaring geleid. Zij bevat ‘het verbod van projectielen en ontplofbare voorwerpen te slingeren uit luchtballons of andere nieuwe dergelijke middelen.’ Voorzoover ik weet, is zoo iets totnogtoe ook nooit gebeurd. De luchtballon heeft in den oorlog van 1870 goede diensten bewezen aan de Parijsche belegerden. Maar het was waarlijk niet om bommen in het Pruisische legerkamp te werpen, dat Gambetta zijn beroemde opstijging uitvoerde. Wie van zulk een middel gebruik maakte, was heel blij zoo hij zijn ballon buiten het bereik der vijandelijke kogels kon houden. Er is een dergelijk artikel als de Conferentie thans heeft aangenomen, te vinden in ons strafwetboek. Het vindt voornamelijk op kermissen zijn toepassing. Zulk een kermis-artikel is de heele uitkomst van den arbeid der eerste commissie. Jonkheer Van Karnebeek.
De staatsmanskunst van den voorzitter der Belgische Kamer, den heer Beernaert, die de eerste afdeeling der eerste commissie presideerde, heeft hier niets kunnen uitrichten. Evenmin de bekwaamheid en welsprekendheid van jhr. Van Karnebeek, die als president der tweede onder-afdeeling en algemeen rapporteur der commissie, een van de Nederlandsche gedelegeerden geweest is, die meegeholpen heeft Nederland in de Conferentie een voortreffelijke rol te doen spelen en een invloed oefenen, geheel ongeëvenredigd aan de politieke beteekenis van ons vaderland. Nu ja, de Conferentie heeft ten slotte zekere ‘wenschen’ uitgesproken. Maar wat is de uitspraak: ‘dat de beperking der lasten die tegenwoordig op de wereld rusten in hooge mate begeerlijk is voor de vermeerdering van het materieele en moreele welzijn van de menschheid’ - wat is die uitspraak anders dan een beleefdheid tegenover den Tsaar? De quaestie van de rechten der neutralen, zoo hoogst belangrijk voor de kleine staten wordt, volgens den wensch der Conferentie want zij kon te dezen opzichte niets besluiten, verwezen naar een volgende bijeenkomst. De quaestie betreffende type en kaliber van geweer en van marine-artillerie brengt het niet eens zoo ver; zij moet slechts een ‘voorwerp van studie’ voor de verschillende regeeringen uitmaken om ‘eventueel’ in een latere Conferentie eenvormig geregeld te worden. De beide laatstgenoemde ‘wenschen’ mogen zich zelfs niet in eenparigheid van stemmen | |
[pagina 272]
| |
verheugen. Een andere, nopens onschendbaarheid van den particulieren eigendom in zee-oorlogen, evenmin. Van de drie ietwat stelliger ‘verklaringen’ wordt alleen die van de luchtballons met algemeene stemmen aangenomen. Ik weet niet welke mogendheid heeft haar bevoegdheid om ‘verstikkende gassen’ door middel van bommen onder den vijand te verspreiden niet willen prijsgeven; terwijl Engeland en de Vereenigde Staten weigerden den zoogenaamden dum-dum kogel of daarop gelijkende projectielen te beschouwen als strijdmiddelen, een beschaafde mogendheid onwaardig.Ga naar voetnoot*) Deze uitkomsten zijn dan ook vrij wel met nul gelijk te stellen. Alle eenigszins verder strekkende voorstellen zijn met groote meerderheden verworpen; zelfs dat van den rapporteur der eerste onderafdeeling, generaal den Beer Poortugael, om althans in een tijdperk van vijf jaren de in gebruik zijnde geweren-typen niet door andere te vervangen, bereikte slechts een succès d'estime. Nederland heeft voor al dergelijke voorstellen gestemd en dus zijn plicht gedaan, maar het zijn de groote mogendheden geweest, die, verschillend gegroepeerd, deze pogingen hebben verijdeld. Generaal Den Beer Poortugael.
Duitschland voorop - zooals te voorzien was. Zeker, op de benoeming van den Duitschen ambassadeur te Parijs, graaf von Münster (sedert tot prins Derneburg verheven) was niets aan te merken. Die oude diplomaat is een vredelievende figuur, die veel tot de verbetering der Fransch-Duitsche verhouding heeft bijgedragen. Maar zoo een man van zijn rang de aangewezen chef voor de Duitsche delegatie was, een man van zijn leeftijd en van zijn gaven was daarvan niet het werkelijke hoofd, het verstand. De arbeid in de eerste commissie werd verricht door baron Von Stengel, het Pruisische jonker-type met den stierennek, die kort voor zijn benoeming in brochures met de vredes-idee den draak had gestoken en elke beperking van wapeningen onmogelijk | |
[pagina 273]
| |
en ongewenscht had verklaard. En ter Conferentie zelve hield zijn mede-gedelegeerde kolonel von Gross von Schwarzkoff een rede, die vrijwel neerkwam op een aanprijzing van hooge oorlogsbegrootingen en vermeerderde legersterkten - ter wille van de volkswelvaart! De Duitsche delegatie was met meer sluwheid dan loyauteit samengesteld, nadat uit den mond van den Duitschen Keizer het woord was opgevangen, ‘dat het niet de schuld van Duitschland zou zijn, zoo de Conferentie niet slaagde’ en nadat hij den volke had verkondigd dat graaf Münster dezelfde instructies had ontvangen als baron Staal. Zoo de oude ambassadeur de eene helft van het Penelope-werk der Duitsche delegatie verricht heeft - hetgeen de vraag is - dan hebben zijne mede-gedelegeerden zich met grooten ijver aan de andere helft gewijdGa naar voetnoot*). Prins Münster.
In al wat Duitschland tegen de Conferentie gedaan heeft, had het een trouwen bondgenoot in 's Keizers vriend, den Sultan van Turkije. Er zijn wel niet onwilliger gedelegeerden naar den Haag gezonden dan de pasja's uit Konstantinopel, wien zelfs het overigens welkome uitstapje vergald is door de activiteit der Armeniërs en Jong-Turken tijdens de Conferentie. De Groote Heer heeft niet kunnen en niet willen weigeren aan het Congres deel te nemen. Maar het doel reeds was in lijnrechten strijd met de idealen, ja de plichten van den Muzelman. Zoo van iemand, dan ware het zeker niet van den Profeet de wensch geweest, dat de volken in vrede zouden leven naast elkander - tenzij in gemeenschappelijke aanbidding van Allah. Het was een paskwil den Sultan te zien deelnemen aan het Vredesfeest, gelijk het een paskwil is, dat zijn naam genoemd wordt onder de Europeesche souvereinen. Rusland zelf heeft voorts zijn aanzienlijk deel aan de mislukking van dit gedeelte der Conferentie. Terwijl graaf Moerawjof klaagde, dat de wapeningen | |
[pagina 274]
| |
onrustbarend toenamen na de verschijning van het eerste vredesmanifest, had Rusland zelf eerst kort te voren een nieuw vlootprogram ontworpen en 240 millioen gulden uitgetrokken voor scheepsbouw, ter wille van de bescherming der ‘vreedzame belangen’ van het Rijk in Oost-Azië. Het eerste deel van dat program was uitgevoerd; zou Rusland zich bereid verklaren de resteerende 130 millioen ongebruikt te laten? Daarvan hing de houding van Engeland af, waar bij monde van den minister Goschen enorme nieuwe vlootplannen aanhangig waren gemaakt. Zij waren het uitvloeisel geweest van de eenvoudige Engelsche politiek, hierin bestaande, dat de vloot van het Vereenigde Koninkrijk altijd op gelijke sterkte moet blijven met de vloten van zijn twee machtigste tegenstanders te zamen. Maar over het intrekken van een deel van het Russische vlootplan is ter Conferentie niet gesproken, nauwelijks gedacht. De houding van Engeland vindt daarin voor een deel rechtvaardiging. Laat ons hier iets goeds zeggen van Frankrijk; er is zoo zelden reden of aanleiding toe geweest in de laatste jaren. Toegegeven zij dat het gedrag der Fransche delegatie sterk onder den invloed stond hiervan, dat het de Tsaar was, die de Conferentie had bijeengeroepen en dat het de plannen van den Russischen bondgenoot waren, die gesteund moesten worden. Maar stellig is van geen der groote mogendheden de medewerking zoo hartelijk en zoo zonder voorbehoud geweest als van de Fransche Republiek. Mocht de zaak des Vredes eens blijken eenigen voortgang te hebben gemaakt door het werk der Conferentie, dan zal Frankrijk zich een groot deel van de eer kunnen toerekenen. Behalve wat ik reeds boven noemde zijn dus van het programma Moerawjof, voor zooveel den arbeid der eerste commissie betreft, mislukt de volgende punten: niet-vermeerdering voor een bepaalden termijn van de legersterkten te land en ter zee en van de oorlogsbegrootingen; overweging van de middelen om tot een vermindering te komen; - verbod van invoering van nieuwe vuurwapens en ontploffingsmiddelen; - verbod van onderzeesche oorlogsvaartuigen en van den aanbouw van nieuwe ramschepen.
De vruchten van den arbeid der tweede commissie zijn: onderteekening van een verdrag betreffende de regelen en gebruiken in den oorlog te land; onderteekening van een verdrag nopens de uitbreiding tot den zee-oorlog van de beginselen der conventie van Genève van 22 Augustus 1864. Een ernstige poging tot vaststelling eener regeling van gebruiken in den oorlog te land werd gedaan in 1874. De grootvader van den tegenwoordigen Tsaar, Alexander II, had in dat jaar een conferentie te Brussel saamgeroepen ‘ten einde, voorzoover mogelijk, de rampen van den oorlog te verzachten’ op grond van het beginsel ‘dat het eenige wettige doel, dat de Staten zich gedurende den oorlog voor oogen moeten stellen, is den vijand te verzwakken zonder hem onnoodig leed op te leggen.’Ga naar voetnoot*) Tusschen deze conferentie en die | |
[pagina 275]
| |
welke thans geëindigd is, bestaat echter dit groote verschil, dat de te Brussel vergaderde gedelegeerden niet gemachtigd waren om een bindend verdrag te teekenen, maar dat zij slechts een Verklaring opstelden, ‘strekkende om tot grondslag te dienen voor een latere gedachtenwisseling en voor een verdere ontwikkeling der bepalingen van de conventie van Genève (1864) en de verklaring van St. Petersburg (1868).’ Het is bij de Brusselsche ‘Verklaring’ gebleven; de nadere gedachtenwisseling heeft vijf-en-twintig jaar op zich laten wachten. Uit de opschriften der hoofdstukken van de Brusselsche Verklaring blijkt genoegzaam de inhoud van het thans gesloten verdrag. Zij luiden: van het militaire gezag op vijandelijk grondgebied; - wie moet als oorlogvoerende partij erkend worden? - van de strijdvoerenden en de niet strijdvoerenden; - van de middelen om den vijand schade toe te brengen; - van belegeringen en bombardementen; - van spionnen; - van krijgsgevangenen; - van zieken en gewonden; - van het militair gezag ten opzichte van privaatpersonen; - van belastingen en het opleggen van lasten; - van parlementairen; - van capitulatiën; - van wapenstilstand; - van de huisvesting van oorlogvoerenden en van de verpleging van gewonden bij neutralen. Baron Bildt.
Verschillende bepalingen van die Verklaring hebben thans wijziging ondergaan, waarmede ik mij hier echter niet zal bezighouden. Een ieder begrijpt dat dit verdrag niet veel meer is dan een codificatie van regelen, welke in algemeenen zin reeds door oorlogvoerenden in acht genomen plachten te worden en dat het dus in zekeren zin slechts gewoonte tot recht maakt. Hiermede is althans dit gewonnen, dat over het al of niet bestaan van een gewoonte verschil van gevoelen niet meer kan voorkomen en misschien, dat de mogendheden die het verdrag onderteekenden, zich strenger dan vroeger gebonden zullen achten zich aan die gewoonten te houden. In elk geval ontvangen in de toekomst de legerhoofden der toegetreden staten van hun regeeringen instructies in overeenstemming met de bepalingen van het verdrag. Uitdrukkelijk is gestipuleerd, dat het verdrag, voor zoover het de verhouding van een der oorlogvoerende partijen ten aanzien van neutralen geldt, op wier grondgebied zij zich bevindt, enkel een feitelijken toestand regelt, dus geenszins den neutralen staat, die de macht bezit om de oorlogvoerenden buiten zijn grenzen te houden, eenige verplichting oplegt om hen toe te laten. Ten tweede is, gelijk ik zeide, een verdrag geteekend, waarbij de voor- | |
[pagina 276]
| |
schriften van de zoogenaamde Roode-Kruis-Conventie (Genève 1864) met de noodzakelijke uitbreiding en wijziging worden toepasselijk verklaard op den zee-oorlog. Men is hier al dertig jaren mee bezig geweest, meestal onder stille of openlijke tegenwerking van Engeland, dat echter thans zijn verzet heeft prijsgegeven. Ik zal ook bij den inhoud van dit verdrag niet stilstaan, al is het als een vrij belangrijk resultaat van de Conferentie te beschouwen. Wie er zich rekenschap van geeft, welke zegeningen de Roode-Kruis-Conventie heeft gebracht, hoeveel bitter lijden zij verzacht heeft en aan welke gruwelen een einde gemaakt, zal aanstonds de noodzakelijkheid, maar ook de hooge waarde vatten van het tot stand komen eener conventie, die aan de gewonden en hulpbehoevenden in den zee-oorlog dezelfde verpleging en bescherming brengtGa naar voetnoot*). Men kan dus niet van de tweede commissie zeggen, zooals van de eerste, dat zij vruchteloos gearbeid heeft. Ook zij was in twee afdeelingen verdeeld, welke onder presidium stonden van twee der eerste kenners van internationaal recht. De afdeeling, die zich met den zee-oorlog bezighield, werd voorgezeten door onzen landgenoot, den staatsraad Mr. T.M.C. Asser. Die welke de codificatie van het oorlogsrecht tot stand bracht, werd door den Russischen gedelegeerde Martens geleid. Mr. T. M C. Asser.
Misschien is men eenigszins verbaasd het lijstje der mogendheden te zien, welker gedelegeerden de beide bovengenoemde verdragen onderteekenden. Van de 26 vertegenwoordigde staten teekenden: België, Denemarken, Spanje, Mexico, Frankrijk, Griekenland, Montenegro, Nederland, Perzië, Portugal, Roemenië, Rusland, Siam, Zweden en Noorwegen, en Bulgarije; zoodat nog ontbreken: Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, China, de Vereenigde Staten van Amerika, Engeland, Italië, Japan, Luxemburg, Servië, Zwitserland en Turkije. Niet gering in aantal of macht, voorwaar, die ontbrekenden. Maar blijkbaar | |
[pagina 277]
| |
hebben de delegaties van sommige rijken geen machtiging van hun regeering mede gekregen om hun staat te verbinden, terwijl andere eenig voorbehoud gemaakt hebben omtrent onderdeelen, die zij nader aan de beoordeeling hunner regeering wenschen te onderwerpen. Teleurstellingen zijn dus niet uitgesloten, maar loopt het eenigszins mede, dan mag de onderteekening van alle of van de groote meerderheid der laatstgenoemde staten binnen niet te langen tijd verwacht worden. Over den termijn en de wijze van toetreding ook voor andere staten spreek ik nog nader.
En thans de arbeid van de derde commissie nader beschouwd, het eenige werk van de Conferentie, dat ver strekkende beteekenis kan hebben en dat misschien de nieuwe aera opent, waarvan baron Staal in zijn sluitingsrede met zooveel stelligheid sprak. Ik herinner aan de woorden van de Times, weinig geestdriftig gestemd, die de opening der Conferentie in Mei jl. aldus begroette: ‘Al doet de Conferentie niet anders dan een lichaam, onder welke benaming ook, tot stand brengen, om zekere min of meer ondergeschikte volkenrechtelijke geschillen in der minne te helpen vereffenen, dan is reeds de Conferentie en Europa's dankbaarheid jegens haar gerechtvaardigd.’ Wat heeft de derde commissie tot stand gebracht?Ga naar voetnoot*) Er wordt een Bureau van internationale arbitrage opgericht in den Haag. De leden daarvan worden benoemd en de inrichting wordt geregeld door een Raad van toezicht, bestaande uit de leden van het corps diplomatique in de hofstad, onder voorzitterschap van den Nederlandschen minister van buitenlandsche zaken. Een stil centrum, geen brandpunt van internationaal politiek verkeer; de geschikte plaats tot - zoo luidt de officieele term - ‘vreedzame beëindiging van internationale geschillen.’ Noch dit Bureau, noch deze Raad van toezicht maken evenwel het Permanente Hof van arbitrage uit. Geen van beide bezitten rechterlijke bevoegdheid; hun is slechts opgedragen de zorg voor de geregelde werking dezer instelling en het verleenen van tusschenkomst bij het vormen van scheidsgerechten. Voor zulke rechtbanken - en dit geeft het recht om van een Permanent Hof te spreken - is echter het personeel steeds aanwezig. Elk der toegetreden staten wijst een getal van ten hoogste vier personen aan om op een lijst van leden van het Hof te worden geplaatst. Deze lijst zou dus, indien alle ter Conferentie vertegenwoordigde staten toetraden, uit ten hoogste 104 leden bestaan.Ga naar voetnoot†) Uit deze lijst kiezen partijen, ingeval zij de tusschenkomst van het Per- | |
[pagina 278]
| |
manente Hof voor een tusschen haar gerezen geschil inroepen, elk een gelijk getal scheidslieden. Voor elk geval wordt dus uit de leden van het Hof een bijzondere rechtbank benoemd, die zelf haar hoofdscheidsman (voorzitter) kiest. De keuze van dezen voorzitter is zoo nauwkeurig en uitvoerig geregeld, dat men het daaromtrent ten slotte wel eens moet worden. Lord Julian Pauncefote.
Deze hoofdbepaling is er waarlijk niet zonder moeilijkheden gekomen. Aan voorbereiding ontbrak het; eerst toen de Conferentie geruimen tijd aan den gang was, kwam de Russische delegatie met haar ontwerp voor den dag, waarin van een permanent Hof van arbitrage geen sprake was. Sir Julian Pauncefote (sedert tot Lord verheven), Engelsch ambassadeur te Washington en eerste Britsche gedelegeerde, had toen zijn ontwerp al ingediend, waarvan de hoofdtrekken in het gesloten verdrag zijn terug te vinden. Maar de Amerikaansche gedelegeerden, wier voornaamste werkzaamheid ter Conferentie op het gebied der arbitrage ligt, hadden hunnerzijds een ontwerp gereed gemaakt, dat een permanent rechtscollege voor alle gevallen wenschte in te stellen, waarvan de leden door het hoogste gerechtshof van de contracteerende Staten zouden worden benoemdGa naar voetnoot*). Ook het ontwerp, ter interparlementaire Conferentie van Brussel in 1895 uitgewerkt, kon niet als grondslag voor de beraadslagingen dienen, omdat het evenals het Amerikaansche voorstel de instelling van een permanent rechtscollege beoogde, waarvan eenige staten niet wilden weten; - al mag dan ook zeker de waarde van den arbeid dier vroegere congressen voor het thans bereikte doel en de verdiensten te dezen opzichte van een onzer gedelegeerden, Mr. E.N. Rahusen, wiens werkzaamheid dezen zomer niet zoozeer op den voorgrond is getreden als die zijner drie Nederlandsche collega's, dankbaar worden erkend. | |
[pagina 279]
| |
Een tweede hoofdvraag was, of de arbitrale beslechting voor zekere categorieën van geschillen tusschen de toegetreden staten verplichtend zou worden gesteld. Voor zekere categorieën - want hierover bestond lang voordat er van de Conferentie sprake was, nagenoeg eenparigheid van gevoelen, dat de arbitrage nooit verplichtend kon worden gesteld, waar de nationale eer of de souvereine rechten, de ‘levensbelangen’ (intèrêts vitaux) der partijen op het spel stonden. Die hoofdvraag nu is in zoo ongunstig mogelijken zin beslist. Voor geen enkel conflict is arbitrage verplicht voorgeschreven kunnen worden. Het Russische ontwerp bevattevoorstellen van dien aard, betreffende de vorderingen van schadevergoeding wegens onrechtmatige handelingen van een der organen van den staat, ruime bron van conflicten. De Nederlandsche delegatie had haar uiterste best gedaan om een tweede groep van aan verplichte arbitrage te onderwerpen geschillen aanmerkelijk uit te breiden, aanvankelijk met goeden uitslag. Benevens posten telegraafconventies, sanitaire tractaten, verdragen betreffende letterkundigen en industrieelen eigendom, waren daarin opgenomen conflicten voortspruitende uit tractaten betreffende uitlevering, spoorwegverkeer, enz. Maar ten slotte heeft men de geheele verplichting moeten prijsgeven. Duitschland is het geweest, die ook op dit punt de Conferentie in de war gestuurd heeft en hoewel de Duitsche delegatie, toen zij in deze hoofdzaak haar zin gekregen had, zich met het voorstel tot instelling van het permanente Hof heeft vereenigd, is nog telkens daarna van de weinige ingenomenheid gebleken, welke het Rijk voor dit belangrijkste resultaat van de Conferentie koestert. Mr. E.N. Rahusen.
Het beginsel der arbitrage is echter unaniem aangenomen en wat ik boven zeide, geldt ook hier: behoudens bijzondere omstandigheden, zal voor 31 December van dit jaar het verdrag betreffende de arbitrage-regeling de onderteekening dragen van alle of bijna alle de mogendheden, die ter Conferentie vertegenwoordigd geweest zijn. | |
[pagina 280]
| |
De loop van zaken bij voorkomend geschil over welk onderwerp ook tusschen twee der toegetreden staten zal dus in het vervolg deze zijn: Zij kunnen het conflict - en dit zal bij onbeteekenende meeningsverschillen in den regel het geval zijn - langs diplomatieken weg of van regeering tot regeering uit den weg ruimen. Maar stel, dit gelukt niet. Er doet zich een conflict voor, waarin de meeningen lijnrecht tegenover elkander staan of welks regeling bemoeielijkt wordt doordat men het over de onderdeelen niet eens kan worden. Dan zal zulk een conflict, van welken aard, van hoe geringe beteekenis ook, altijd op oorlog kunnen uitloopen (tenzij er een speciaal tractaat tusschen de partijen bestaat, dat hen verplicht arbitrage in te roepen). Maar voor het zoover komt, zal er eerst heel wat moeten gebeuren, meer dan vóór de sluiting van het arbitrageverdrag. Vooreerst heeft de Conferentie een regel vastgesteld, die in onvoorbereide ooren heel zonderling klinkt, maar het in werkelijkheid niet is. Het is deze: Het aanbieden van ‘goede diensten’ zal niet beschouwd kunnen worden als een ‘onvriendelijke daad.’ Natuurlijk stond het ook vroeger aan andere staten vrij aan de in geschil zijnden hun bons offices, of zelfs hun médiation, aan te bieden. Maar zij behoeven zich in den vervolge niet te laten weerhouden door een schroom, hoe zulk een aanbieding zal opgenomen worden. Intusschen blijft de kans altijd bestaan dat zij een droog bedankje ontvangen. Dan voert het arbitrage-tractaat de médiation spéciale in. Neemt het geschil een ernstig karakter aan, dan - zoo wordt den mogendheden in art. 8 aanbevolen - is het wenschelijk dat de twee staten in geschil elk een andere mogendheid zullen aanwijzen, welke de taak zullen vervullen van ‘getuigen in een duel.’ Getuigen vóór een duel ook; men weet dat het niet alleen het werk van zulke personen is de voorwaarden te regelen voor en te handhaven in een gevecht, maar ook tevoren een verzoening te trachten te bewerken of uit te maken, of het gerezen geschil van zoodanig ernstigen aard is dat het een beslechting door de wapenen, in zekeren zin, rechtvaardigt. Terwijl zij hiermee bezig zijn (het mag ten hoogste dertig dagen duren) staan de onderhandelingen tusschen de twee betrokken staten stil. Moeten de getuigen ten slotte een Allez messieurs! uitspreken en barst de oorlog uit, dan blijft het hun taak zoo mogelijk als vredeherstellers op te treden. Men ziet het, hierdoor is een moreele band gelegd tusschen de staten, een zweempje van solidariteit ontstaan; berust de bemoeiing van mogendheden met de geschillen van andere niet uitsluitend meer op eigen belang. Dit artikel in het arbitrage-verdrag dankt zijn ontstaan aan de Amerikaansche afgevaardigden, met name aan den gedelegeerde Holls. Het denkbeeld is niet van hem af komstig; reeds in het najaar werd het in een rapport aan den Tsaar met groote warmte aanbevolen door den ex-ambassadeur van Rusland te Konstantinopel, Nelidof. Maar zonder de Amerikaansche delegatie zou het niet in het verdrag belichaamd zijn. Voorts moet ik nog bij deze ‘bemiddeling’ vermelden, dat het geheele arbitrage-verdrag een oogenblik gevaar heeft geloopen door een amendement van den Italiaanschen gedelegeerde, graaf Nigra, luidende ongeveer: | |
[pagina 281]
| |
‘Bij gebreke van beding van het tegendeel, zal de bemiddeling noch mobilisatie, noch eenige andere voorbereiding van vijandelijkheden doen staken.’ Hierover is geducht gekibbeld, maar graaf Nigra is niet al te stijf op zijn stuk blijven staan en heeft, meen ik, ten slotte dit voorstel ingetrokken, dat trouwens vrij overbodig schijnt te zijn, daar het zoo ooit hier een ‘levensbelang’ van de Staten geldt, voor wie een oorlog tot de nabijzijnde mogelijkheden behoort, een belang hetwelk dus uitteraard buiten den invloed van pogingen tot bemiddeling of arbitrage moet blijven. Graaf Nigra.
Maar ik hervat den draad. Bij het ontstaan van een ernstig geschil is het verleenen van bemiddeling op verzoek van partijen, niet de eenige verplichting welke op de andere mogendheden rust. Zij hebben zich - bij art. 27, op voorstel van Bourgeois opgenomen - verbonden in dergelijke gevallen partijen opmerkzaam te maken op de mogelijkheid om hun zaak aan de arbitrale uitspraak van het Hof te onderwerpen. Dit is van meer belang dan het schijnt. Men moet hier denken aan een collectief vertoog van de toegetreden mogendheden aan de beide staten in geschil. Zulk een vertoog dient niet om deze aan het bestaan van dat Hof in eigenlijken zin te herinneren, maar om een antwoord te ontvangen, een verklaring waarom in het gegeven geval van arbitrage geen gebruik zou worden gemaakt. Het dwingt partijen, die oorlog willen, dus hun redenen wel degelijk en stellig te formuleeren tegenover buiten het geding staanden. Deze eenvoudige stap draagt zoozeer het karakter eener gemeenschappelijke bemoeiing, dat de Vereenigde Staten met hun Monroe-leer, die hun gebiedt zich van inmenging in niet-Amerikaansche aangelegenheden te onthouden (en hen in staat stelt anderer inmenging op denzelfden grond af te wijzen) tot het verdrag hun medewerking slechts verleend hebben onder het voorbehoud, dat geen artikel, en men had hier op art. 27 het oog, met die leer in strijd zou zijn. Indien nu de staten in geschil besluiten hun zaak aan de uitspraak van het arbitrale Hof te onderwerpen, dan stellen zij uit de bestaande lijst van rechters een rechtbank samen gelijk boven geschetst. Die rechtbank gaat te werk volgens in het verdrag vastgestelde procesregelen; waarvan het partijen vrijstaat bij compromis af te wijken. De rechtbank zetelt te 's-Gravenhage, tenzij anders wordt overeengekomen. Het vonnis wordt in het openbaar uitgesproken, het wordt, zooals na eenigen strijd is uitgemaakt, gemotiveerd. | |
[pagina 282]
| |
Hooger beroep bestaat niet; revisie bij denzelfden rechter (wegens een ‘nieuw feit’, dat na de uitspraak is bekend geworden en invloed daarop had kunnen oefenen) slechts indien dit bij het compromis uitdrukkelijk is voorbehouden. Léon Bourgeois.
De staten in geschil blijven volkomen vrij om hun conflict te laten beëindigen door arbitrale uitspraak van een ander college dan het Hof of van een door hen aan te wijzen persoon. Evenzoo blijven alle partieele of algemeene arbitrage-verdragen, thans bestaande, onverkort gehandhaafd en blijft het sluiten van nieuwe dergelijke verdragen niet alleen geoorloofd, maar geldt het zelfs naar den geest van de Conferentie als zeer aanbevelenswaardig. Zulke algemeene tractaten bestaan, b.v. tusschen ons land en Portugal, tusschen Italië en de Argentijnsche Republiek. Frankrijk en Engeland hebben pogingen gedaan om zulke tractaten te sluiten met de Unie; men weet, dat de totstandkoming van het algemeen arbitrage-verdrag met Engeland slechts op het laatste oogenblik schipbreuk heeft geleden in den Amerikaanschen Senaat. Ziehier dan het voornaamste werk der Vredesconferentie. Vergeten wij niet wie eraan medegearbeid hebben en hoeveel tegenstand er te overwinnen geweest is. En vergeten wij ook niet dat, waar veel slechts door verstandig bemiddelen tot stand heeft kunnen komen, die middelaarsrol een zeer voorname geweest is en voor een groot deel is waargenomen door de Nederlandsche delegatie, met name door den staatsraad Asser. Niet alleen heeft deze als lid der commissie van onderzoek (comité d' examen), waarin ook de heer Léon Bourgeois met zooveel vrucht werkzaam geweest is, een belangrijken arbeid helpen verrichten, maar ook als voorzitter der commissie van redactie is hij het geweest, die door vaak den juisten tekst te vinden, aan heel wat oneenigheid een eind gemaakt, aan heel wat naijver en onwil het zwijgen heeft weten op te leggen. Behalve dat is meer dan een nuttige bepaling in het arbitrage-verdrag aan het Nederlandsch initiatief te danken.
Ook het arbitrage-verdrag wacht nog op de onderteekening van de staten van het Drievoudig Verbond, van Engeland, China, Japan, Luxemburg, Servië, Zwitserland en Turkije. Maar men mag er op rekenen, dat de toetreding van | |
[pagina 283]
| |
de vier eerstgenoemde en misschien van al de overige binnen 1899 zal volgen. En de andere, de niet ter Conferentie uitgenoodigde? Men heeft begrepen, dat het met het doel van deze bijeenkomst, die dan toch, hoe men over de waarde harer uitkomsten moge denken, in hoofdzaak strekt om den vrede over de geheele wereld te behouden en te bevorderen, in lijnrechten strijd zou zijn, indien men de toetreding niet openliet voor alle staten, die bevoegd geacht worden tot het sluiten van een internationaal verdrag. Er is dus uitgemaakt, dat de gelegenheid daartoe alsnog onder zekere voorwaarden zou openblijven. Maar welke? Na dagenlange discussie heeft men de moeielijkheid tot later uitgesteld en besloten, dat de voorwaarden nader zouden worden geregeld. Er kwam bij die beraadslaging zooveel kijken, er werd zooveel overhoop gehaald, dat men zonder beslissing op dit punt is uit eengegaan ten einde de Conferentie, welker leden bovendien naar huis begonnen te verlangen, niet onder gekibbel te sluiten. Daar was - om maar enkele van de quaesties te noemen - de vraag of de Zuid-Afrikaansche Republiek zou kunnen worden toegelaten. Men zou zeggen dat die vraag zeer eenvoudig was. Voor het aangaan van internationale ver dragen behoeft de Transvaal Engeland's goedkeuring. Voor een bijzondere regeling, waar het de toetreding van Transvaal tot de arbitrage-conventie betrof, bestond dus oogenschijnlijk geen reden. Zij hing, gelijk in de overige gevallen, in dit opzicht van Engeland's goedkeuring af. Maar Engeland heeft blijkbaar er tegen opgezien het odium eener weigering op zich te laden, wat de toetreding van welken staat ook betreft tot een verdrag, waartoe het zelf heeft medegewerkt. Anderzijds heeft het zoo herhaaldelijk en beslist geweigerd zijn geschillen met de Republiek aan arbitrage (althans aan arbitrage in den zin van de pas gesloten conventie) te onderwerpen, dat er wel geen sprake van zou zijn, dat het casu quo de Transvaal de noodige goedkeuring om toe te treden zou verleenen. En dan was er de quaestie - eveneens reeds bij het rondzenden van de uitnoodigingen tot het deelnemen aan de Conferentie scherp gesteld en toen naar den zin van Italië beslist - van de toetreding van den Paus. Ook deze vraag blijft nog open. Er bestaat gelegenheid voor Italië om van de lauweren, in zijn jongsten strijd tegen Leo XIII behaald, vrijwillig afstand te doen. Mocht dit nog geschieden! Want het is nauwelijks te betwisten, dat de handteekening van den Paus onder de arbitrage-conventie behoort; en zij kan er, dunkt mij, onder geplaatst worden, zonder dat de quaestie der wereldlijke souvereiniteit van het hoofd der Roomsch-katholieke kerk in een door Italië niet gewenschten zin wordt uitgemaakt. Toen de eerste circulaire Moerawjof verscheen, liet de Tsaar, daar een nuntius te Petersburg ontbreekt, zijn minister-resident bij het Vaticaan dat stuk aan kardinaal Rampolla overhandigen verzoekende aan Leo XIII om ‘het groote werk van de bevestiging des vredes met al de macht van zijn zedelijk gezag te steunen.’ Het antwoord bevatte een volledige instemming; en er werd niet verzuimd in het licht te stellen, wat de Heilige Stoel reeds voor de zaak des Vredes had | |
[pagina 284]
| |
gedaan. Toen de tweede circulaire was medegedeeld, volgde een niet minder warm antwoord, waarin de volle nadruk werd gelegd op en uitvoerig stilgestaan bij het achtste punt van dat stuk: bemiddeling en arbitrage. En nu is onbetwistbaar, dat aan het Vaticaan op dit stuk het recht van medespreken niet mocht worden ontzegd èn wegens den enormen invloed waarover het nog altijd beschikt, èn wegens de nuttige medewerking die het in dit opzicht ter Conferentie had kunnen verleenen, èn krachtens alles wat het in het verleden voor de zaak der arbitrage gedaan had, èn krachtens de erkenning van de hooge beteekenis zijner medewerking ook door niet-katholieken, zooals Bismark vroeger, zooals de Tsaar nu. Italië heeft het niet gewild. Het heeft met wegblijven gedreigd, indien de afgezant van den Paus ter Conferentie verscheen en Duitschland heeft langs een omweg hetzelfde gedaan, door zijn medewerking slechts toe te zeggen, indien al de ter Conferentie uitgenoodigden zich aldaar lieten vertegenwoordigen. Van toen af was het uitgemaakt, dat de Conferentie zonder de directe medewerking van den Paus zou beraadslagen en besluiten. Het schrijven van Koningin Wilhelmina, een politieke daad, die zeker ook wel een weinig voor ‘binnenlandsch gebruik’ bestemd geweest is, heeft den Paus de gelegenheid geschonken te zinspelen op den ‘abnormalen toestand’, waarin de Heilige Stoel door de niet-uitnoodiging was gebracht, maar tevens grootmoediglijk te beloven, dat hij voort zou gaan zijn traditioneele roeping te vervullen, ‘zonder een ander doel na te streven dan het algemeen welzijn.’ De zedelijke overwinning is aan het Vaticaan gebleven. Van Italiaansche zijde is niet in 1870 alleen, maar ook herhaaldelijk daarna omstandig betoogd, dat de invloed van den Heiligen Stoel, nadat hij van wereldlijke macht was beroofd, slechts stijgen kon. De eerste maal na 1870, dat de mogendheden van Europa werden saamgeroepen tot het volbrengen van een arbeid, waarvan het voornaamste gedeelte, de arbitrage, juist dien zedelijken steun van den Paus bezwaarlijk kon ontberen, en waaraan stellig de meerderheid der vertegenwoordigde staten den Paus gaarne direct hadden zien medewerken, was het juist Italië, dat dezen belette zijn zedelijken invloed in de volle maat uit te oefenen.Ga naar voetnoot*)
Al genoeg van deze bijzaken. De Vredes-conferentie is niet mislukt. Nog eens, de waarde van haar werk te beoordeelen ligt niet in de macht van den tijdgenoot. Ook daarom niet, omdat het hem niet gegeven is de gebeurtenissen te zien, waarop het werk der eerste Vredesconferentie invloed zal oefenen, al of niet. Hij weet niet of er volgende conferenties zullen worden saamgeroepen om den overvloed van stof te verwerken, welke de Conferentie aan opvolgsters heeft overgelaten en of zij op die wijze zal worden de eerste van een reeks ernstige pogingen om de gruwelen van den oorlog te verzachten, de militaire lasten te verlichten, den oorlog zelf te voorkomen. Hij | |
[pagina 285]
| |
weet niet of de eer en de goede trouw der verbonden Staten - de eer en de goede trouw, waaraan (bij gebreke van alle andere sanctie dan, in het uiterste geval, collectief geweld van de andere toegetredenen) de aanvaarding en nakoming der arbitrale vonnissen, gelijk de opvolging der bij de andere verdragen gestelde regelen, moet worden overgelaten - waarborgen zullen zijn krachtig genoeg om tegenover vermeend nationaal belang, nationale geraaktheid, nationaal egoïsme blijvend stand te houden. A.D. White.
Men tracht in zijn geest steeds meer twijfel te wekken aan de waarde der diplomatie en aan de beteekenis van wat zij tot stand brengt. Men zegt hem, het was een tooneelvertooning, de gansche Conferentie. ‘Ein Schattenspiel an der Wand ohne Blut und ohne Körper. Aber dieses Schattenspiel gab wieder, dasz unsere Diplomaten doch auch etwas sagen und thun wollten. Nur ist es die Frage, ob sie damit dem scheidenden Jahrhundert den Epilog oder dem neuen den Prolog zu sprechen beabsichtigten. Die Skeptiker meinen, die Diplomatie wie die Juristerei hinkten immer den Ereignissen nach.’Ga naar voetnoot*) De tijdgenoot hoort dat en hij twijfelt. Wat hij ziet, is niet geschikt om de onrust in zijn geest te bedaren. Hij ziet een arm volk van rijken geest in het Noordoosten van Europa, welks vrijheid ontvreemd, welks rechten verkracht, welks bestaan met overmacht bedreigd wordt door denzelfden monarch, op wiens roep de Staten zich opmaakten tot het Vredesfeest, in naam van het Recht. Hij ziet een arm volk, aan stoere deugden rijk, in het Zuiden van Afrika, welks onafhankelijkheid belaagd, welks land met lagen hartstocht begeerd wordt door hetzelfde volk, dat nog altijd met meesterlijk talent een wereldrijk in stand houdt en uitbreidt, waarvan de wedergade sinds Rome's eersten keizertijd niet is aanschouwd. Hij ziet een groot gemeenebest, dat half | |
[pagina 286]
| |
een werelddeel omvat, dat met de achterlijke denkbeelden der Oude Wereld heet te hebben afgedaan, een met huichelachtigen schijn van recht bemantelden oorlog beginnen tegen een ineenstortend koninkrijk en na dien oorlog ziet hij die groote republiek, aan landhonger ten prooi, den strijd voorzetten tegen de vrijheid van hen om wier wille de krijg mede heette te zijn aanvaard. Hij ziet onzaglijke wapeningen, verzwaard in het zicht van en tijdens de Vredesconferentie. Hij ziet de macht van het militairisme in Frankrijk, Duitschland, Rusland. Hij ziet den Turk in Europa. Hij ziet de landroof in Oost-Azië... En hij behoeft den goeden moed, het kalme verstand en de goddelijke hoop wel zéér om tot zichzelf te zeggen, dat de Vredesconferentie een groot en machtig werk verricht heeft, omdat zij een groot en machtig werk begonnen is. Maar de tijdgenoot hoort de stem van Grotius, welke de Amerikaansche gedelegeerde Andrew White, in zijne uitnemende rede bij het standbeeld in het oude Delft, opriep uit het graf: ‘Gaat voort met uw machtig werk. Stoort u niet aan hetgeen cynici, pessimisten, pseudo-filosofen of enthousiasten zeggen. Gaat voort met het werk om den vrede te versterken en den oorlog te humaniseeren.’ Hij bedenkt zich, dat midden in dien gruwelijken tijd van tachtig- en dertigjarigen oorlog die groote geest de kiem van dezen Statendag van 1899 geplant heeft, toen hij, pleitende voor arbitrage en bemiddeling, de plechtige woorden neerschreef: ‘Want ten zeerste zijn de christelijke koningen en staten verplicht dezen weg in te slaan om het wapengeweld te voorkomen.’Ga naar voetnoot*) En hij hoopt.
20 Augustus. P.v.D. |
|