Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Een conferentie op het stadhouderlijk kwartierGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 254]
| |
‘'t Is dan ook nu de tijd van poten. Ga je nog voort met je dijkjes?’ ‘Altoos: Ze beschutten 't jonge hout voor den zeewind en 't overstuiven. Daarbij is het grove roestzand toch voor niets anders dienstig dan voor die dijken.’ ‘En 't veen? Laat je dat nog uitgraven?’ ‘Zeker, je Hoogheid, dat moet! Het fijne witte zand moet zuiver zijn, dan deugt het pas voor de boomkweekerij. Ik heb dat in Grijpskerke geleerd, En op dat zand laat ik dan bagger brengen uit de slooten.’ ‘En dat geeft goede mest?’ ‘Excellent, je Hoogheid, en hoe meer dorre blaren er in, des te beter.’ ‘Gauw hoop ik weer eens een kijkje te komen nemen... Maar wat was ik ook weer aan 't zoeken?’ ‘Een notatje van 't geen de heeren Pauw en De Knuit Uw Hoogheid uit Munster kwamen berichten.’ ‘Juist?... O die memorie, die memorie, die laat mij in den steek.’ En de Prins schudde het grijze hoofd. ‘Ik word oud, Cats! oud en dik, veel te dik. ‘Uw Hoogheid wint het altoos nog een jaar of wat van mij.’ ‘Dat zal zooveel niet schelen: ik heb de zestig al achter den rug.’ ‘En ik nader de zeventig, je Hoogheid.’ ‘Jij hebt altoos geregeld geleefd, Cats, op je gemak, buiten gewoond, geen campagnes meegemaakt. En dat slijt, hoor je!... Dat pootje, dat treitert zoo.’ En de Prins sloeg zich op de vleezige beenen. ‘Mijn rechterhand is nu vrij, maar in de voeten zit het weer. Ze zeggen dat het van 't goeie leven komt, van den vetpot en de wijnton. Een vijand van keuken en kelder ben ik nooit geweest en ben ik nog niet. Maar ik word te log, zie je! 't Zijn waarschuwingen, die God, de Heer, mij zendt. Voorteekenen dat ik haast verhuizen moet. Ik ben er wel toe geresolveerd en dankbaar dat mij tijd van bedenking gegund wordt. Maar die kwalen van den ouden dag zijn lastig. ‘Daar zal toch nog wel wat aan te doen zijn!’ troostte Cats. ‘Veel niet!’ beweerde de Prins. ‘Verzocht heb ik dat men er in Parijs de geleerdste doctoren over consulteeren zou, maar, och, die weten er ook al niet af. 's Winters, dat's waar, ben ik altoos het slechtst. De Haagsche lucht schijnt niet best voor me. In 't veld voel ik me beter en dus willen we hopen er van den zomer weer op los te gaan.’ ‘Zou de vredehandel nog zoo weinig gevorderd zijn?’ vroeg Cats. ‘Uw Hoogheid heeft toch van Pauw en De Knuit geen tijdingen vernomen...’ ‘'t Is goed dat je er van gewaagt! Ik heb je, geloof ik, al gezegd wat die heeren me kwamen vertellen?’ ‘Pardon, Uw Hoogheid! U zocht naar een nota van 't geen die Heeren gezegd hadden... Zou het dit ook kunnen zijn? En Cats die, terwijl de prins het over zijn kwalen had, met nog scherpe oogen de papieren op de tafel monsterde, reikte den Prins een strook over. | |
[pagina 255]
| |
‘Juist, dat is het!’ beaamde zijn Hoogheid en er kwam licht in zijn oogen, zijn toon klonk duidelijker. ‘Nu ben ik er: ik heb je daar absoluut over te spreken. Die heeren vertelden dat, naar de Fransche gezanten te Munster hun in vertrouwen geopenbaard hadden, de Spaansche gevolmachtigden het regelen der voorwaarden van den vrede met Frankrijk en met ons aan de uitspraak der Koningin-regentes overlieten.’ ‘De voorwaarden van den vrede ook met de Heeren Staten?’ vroeg Cats wat bedenkelijk. De Prins knikte. ‘Maar dat gaat niet, dat kunnen wij niet toegeven!’ meende de Raadpensionaris. ‘Zeker niet,’ hernam de Prins. ‘Maar 't is ook de waarheid niet. Het oude spel wordt weer gespeeld: wantrouwen bij ons te wekken jegens Frankrijk. Daarom boden de Spanjolen het mediatriceschap aan de Koningin van Frankrijk, wel wetende dat onze Staat zich daaraan nooit onderwerpen zou. En nu hebben zij onzen gezanten wijsgemaakt dat de beslissing over alle geschillen, ook over die tusschen Spanje en ons aan de beslissing van Koningin Anna opgedragen zou wezen.’ ‘Is het maar voor de leus, dan lijkt het gevaar zoo erg niet.’ ‘Erg is het wèl, want Pauw zal van daag met Knuit in de Vergadering van Hun Hoog Mogenden verslag doen, en dan zul je de poppen aan 't dansen zien komen.’ ‘Ik begrijp niet...’ begon Cats weer. ‘Vat je dan niet, dat de hoofden warm worden zullen, dat er een bewijs te meer uit gehaald zal worden voor het afzonderlijk vredesverdrag tusschen Spanje en Frankrijk? De geruchten daaraf mankeeren niet.’ ‘Uit Brabant worden die verspreid.’ ‘En zoo zullen ze geloof vinden. Luister,’ en de Prins boog zich tot Cats over: ‘in alle secretesse, versta je! D'Estrades vroeg me wat mij dacht van het fraaie plan: het huwelijk tusschen de twee kinderen, de Spaansche Infante en den jongen Louis. Als bruidschat zou Spanje de onder zijn beheer gebleven Nederlandsche Gewesten afstaan, waartegen Frankrijk dan Katalonië ontruimen zou. Ons zou, volgens 't tractaat van vijf en dertig, de helft van die gewesten toevallen naar een grenslijn, getrokken van Blankenberg tot boven Mechelen.’ ‘Met Uw Hoogheids welnemen,’ viel Cats in, ‘maar dat is bij lange na de helft niet. Daar valt een groot deel van Vlaanderen buiten, en Brabant en heel Henegouwen, Namen, Luik.’ ‘Als Antwerpen ons is, dan kunnen wij, dunkt me, Brussel en Luik, Maastricht zelfs, wel aan Frankrijk gunnen. Het tractaat van vijf en dertig - houd dat in 't oog - rept van 't geval waarin de legers van den Staat en van Frankrijk de Spanjolen uit de Nederlandsche gewesten zouden gejaagd hebben, en zoover zijn wij bij lange niet gekomen. Vergeet niet dat Fransche troepen dezer dagen een goed deel van 't rijke en woelzieke Katalonië bezet | |
[pagina 256]
| |
houden. Frankrijk mag dus wel wat meer krijgen dan wij. Staatsvlaanderen, Hulst en Sas van Gent wordt ons door 't kostbaar bezit van Antwerpen en 't omgelegen land gewaarborgd, en... Amsterdam zou tevreden zijn!’ ‘Toch,’ zei Cats peinzend, ‘toch valt dit huwelijks- en ruilingsplan zonderling samen met de opdracht van het scheidrechterschap aan de Koningin-weduwe. Men zou zoo zeggen dat nu alles aan Frankrijk overgelaten wordt.’ ‘En Pauw liet zich over dat tractaat tusschen Spanje en Frankrijk al uit als over een beklonken zaak.’ ‘Men kan niet te behoedzaam zijn in de politiek,’ meende de Raadpensionaris. ‘Pauw beweerde,’ vervolgde Zijn Hoogheid, ‘dat toen de Fransche plenipotentiarissen het Spaansche voorstel omtrent het scheidrechterschap aan onze gezanten te Munster meedeelden, het zich licht raden liet hoe niet alles gezegd werd.’ ‘Naar mijn bescheiden oordeel,’ zei Cats, zou het toch wel goed zijn indien Uwe Hoogheid aan Heeren Staten mededeeling deed van de openingen door Kolonel d'Estrades gedaan.’ ‘Maar die heeft de stiptste geheimhouding verzocht en ik heb ze hem ook opgelegd’. ‘Voor het denkbaar geval dat het afzonderlijk vredestractaat eens waarheid bleek, moet Uwe Hoogheid toch gesauveerd worden zelfs voor den schijn, alsof U er kennis van gedragen en er in toegestemd zoudt hebben. U weet alles van den achterdocht, die in onzen Hollandschen aard ligt. Indien het nu eens meer was dan een los gerucht, dat Frankrijk gezind zou zijn om het Markiezaat van Antwerpen aan Uwe Hoogheid af te staan als een leen van Frankrijk...’ ‘Dat kan nooit!’ viel de Prins in, ‘'t zou altoos van de Heeren Staten moeten releveeren.’ ‘Maar dan toch aan Uwe Hoogheid in eigendom afgestaan worden?’ vroeg Cats. ‘Van waar weet ge dat?’ klonk de wedervraag van den Prins, die zich oprichtte en den Raadpensionaris aankeek. ‘Geruchten!’ prevelde Cats, de schouders ophalend. ‘Men praat zooveel.’ ‘Dus daarover ook?’ bromde de Prins ontstemd. ‘Ja, dan valt het licht om een valschen glimp aan de zaak te geven. En zoo het dan bleek dat er meer van aan was dan d'Estrades tegenover mij losliet...’ De Prins zweeg. Na een poos hervatte hij: ‘Het spreken heeft mij vermoeid, Cats! Je kunt nu verder alles van Knuit hooren...’ Een tikken aan de kamerdeur deed Zijn Hoogheid opzien. De kapitein van zijn garde kwam hem aanzeggen, dat Sieur Vleminckx uit Antwerpen toelating vroeg. ‘Dat treft bijzonder’, meende de Prins. ‘Misschien weet die man er meer van: hij komt van den Landvoogd Castel Rodrigo.’ De Antwerpsche koopman liet zich niet lang wachten. Hij was, verzekerde | |
[pagina 257]
| |
hij, expresselijk naar Den Haag gereisd om Zijne Hoogheid te melden dat de vrede tusschen Frankrijk en Spanje gesloten was. In Antwerpen en heel Brabant wist men het reeds. ‘En hoe is het tot dien vrede gekomen?’ vroeg de Prins. ‘Door middel van het huwelijk van de Infante met den Koning van Frankrijk. Spanje heeft de Nederlandsche Provinciën als bruidschat meegegeven’. ‘De Geunieerde Provinciën ook?’ vroeg de Prins glimlachend. ‘Ja, Uw Hoogheid! Al de zeventien’. ‘Die veel zegt heeft veel te verantwoorden’, mompelde Cats. ‘Pater Isaäc Jabobin heeft alles in orde gebracht’, ging Vleminckx voort. ‘Hij voerde de onderhandelingen voor Spanje en binnen drie weken zal nu alles beklonken zijn. Ik heb hier den inhoud van de artikelen, waaromtrent men in het geheim overeengekomen is. De Koningin-moeder van Frankrijk zal evenwel semblant doen ze voor te stellen, uit kracht van 't haar opgedragen mediateurschap.’ ‘De Prins en de Raadpensionaris keken elkander aan. Die opdracht aan de Koningin-weduwe was dan ook reeds in Brussel bekend: er scheen dus inderdaad verband te bestaan tusschen het huwelijksplan en het mediateurschap. ‘Pauw zou dan toch gelijk hebben’, fluisterde de Prins. Hij waarschuwde daarop den kapitein van de garde, verzocht hem aan Vleminckx tien pistoletten te doen geven en den heer De Knuit te ontbieden. ‘Een opening van wege Uwe Hoogheid aan de heeren Staten schijnt gebiedend noodzakelijk’, herhaalde Cats. ‘Deel gij dan maar aan de heeren mee wat ge oorbaar acht. Mijn hoofd loopt nu om’. ‘Dan zal ik met Uw welnemen rapporteeren, dat Uwe Hoogheid mij ontboden en verhaal gedaan heeft, hoe Kolonel d'Estrades, uit Frankrijk overgekomen, ouverture deed...’ ‘Ja wel, ja wel! Bespreek het maar met Knuit’. Het geslepen lid van 's Prinsen geheim besogne trad weldra binnen en de Raadpensionaris bracht hem op de hoogte. De Knuit stemde in met het waarschuwen van de Staten vanwege Zijne Hoogheid. Hij had het den vorigen avond den Prins ook geraden. Indien Pauw en hij in de vergadering toegelaten werden vóór dat de heeren Staten nog iets van den Prins vernomen hadden, kon dit een slechten indruk geven. Pauw zou toch niet verzuimen, te laten doorschemeren dat er reeds een geheim tractaat tusschen Spanje en Frankrijk bestond. ‘En’, voegde De Knuit er bij, ‘dit komt mij ook hoogelijk apparent voor. Kolonel d'Estrades zal Zijne Hoogheid gepolst hebben over iets, dat reeds lang geklonken was’. ‘Men zou dan met mij gespeeld hebben’, knorde de Prins. ‘Gespeeld, speculeerend op mijn ouderdom en zwakte van memorie! En dat zou d'Estrades gedaan hebben, dien ik mijn vriend dacht! In de politiek schijnen geen vrienden te zijn! En de Franschen, dansen moeten zij! anders deugen zij nergens | |
[pagina 258]
| |
voor’, eindigde de Prins met een vreemden lach, zoodat Knuit en Cats elkaar een teeken gaven. ‘Zou Uwe Hoogheid ook kunnen goedvinden,’ vroeg De Knuit, ‘dat Mevrouw de Prinses onze bijeenkomst bijwoonde? Van het hoogste belang is het toch wat aan Heeren Staten zal meegedeeld worden.’ ‘Dat's goed, heel goed! Mijn hoofd loopt om. Laat mijn vrouw komen.’ Amalia werd ook op de hoogte gesteld, en Cats hervatte toen: ‘Ik zal dan, behoudens goedvinden, aan de Heeren van Holland rapporteeren, dat Kolonel d'Estrades uit Frankrijk aangekomen is om Zijne Hoogheid kond te doen....’ ‘De Raadpensionaris zou er kunnen bijvoegen,’ merkte Amalia op, ‘dat Zijn Hoogheid niet anders verwachtte dan een onderhoud met den Kolonel, naar ouder gewoonte over den veldtocht in den komenden zomer.’ ‘Zeer juist!’ beaamde De Knuit. ‘Een onderlinge conferentie nopens de desseinen van oorlog tegen de aanstaande campagne.’ ‘En in plaats daarvan,’ hervatte de Prinses, ‘deed de Kolonel ouverture, dat vanwege den Koning van Spanje aan de Koningin van Frankrijk voorgesteld was een huwelijk tusschen haar zoon, den Koning, en de Spaansche Infante, met de Nederlanden, tegenwoordig nog onder de gehoorzaamheid van Spanje, als huwelijksgift.’ ‘En wat de Republiek betreft?’ vroeg Cats. ‘Wat de Republiek aangaat,’ vervolgde Amalia, ‘zouden vanwege de beide Kronen akten verleend worden om deze Landen tot een vrijen Staat te verklaren, waarop de Koningen van Frankrijk en Spanje niet te pretendeeren hebben.’ ‘En wat nu te rapporteeren omtrent het antwoord van Zijn Hoogheid?’ ‘Dat de Prins die ouverture met verwondering vernam.’ Met uw welnemen, Mevrouw,’ viel De Knuit in. ‘Heb ik goed begrepen wat Zijn Hoogheid mij gisterenavond nog over deze zaak geliefde mee te deelen, dan vond de Prins zich niet geroepen iets tot antwoord te geven. Ongetwijfeld is het dan ook de bedoeling van Zijn Hoogheid, om den heer Raadpensionaris te verzoeken, het voorzeide in alle secretesse te communiceeren daar en zoo het behoort, ten einde, wanneer de intentie van de Regeering zal gebleken zijn, antwoord aan Kolonel d'Estrades te geven.’ ‘Zoo zal de bedoeling dan ook wel wezen?’ vroeg Amalia aan haar gemaal. ‘Wanneer de Heeren Staten in de zaak gekend worden, mag men op hunne beslissing niet vooruitloopen.’ ‘Juist zoo!’ knikte de Prins, wiens spraak nu weder belemmerd bleek. ‘Die Franschen zijn nergens goed voor als om te dansen: dat moet men dan ook maar met hen doen - dansen!’ ‘Ik vrees, mevrouw,’ fluisterde Cats tot Amalia, ‘dat Hun Edel Mogenden den Prins verzoeken zullen in persoon in de Vergadering te willen verschijnen. Zou ik ook gewagen van indispositie?’ Amalia richtte zich hoog op: ‘Neen, mijnheer Cats,’ sprak zij. ‘De Prins | |
[pagina 259]
| |
zal zich, zoo hij daartoe verzocht wordt, naar de Vergadering der Staten begeven, evenals hij dit altoos gedaan heeft.’ ‘Zeer wel, Uw Hoogheid!’ hernam Cats. Met een buiging nam hij afscheid, en, terwijl hij de trap van 't Stadhouderlijk Kwartier afging, streek hij over den grauwen baard en herhaalde in zichzelf de regels die hem al lang door 't hoofd speelden: ‘Het ambt, bij mij bekleed, is vol gestage zorgen,
Vol aanspraaks, vol gewoel, ook in den vroegen morgen,
Zoodat men nauw één uur, ook van een langen dag,
Tot noodig overleg, zijn eigen wezen mag!’
Op een wenk van de Prinses had ook De Knuit zich verwijderd, en, zoodra zij met haren gemaal alleen was, liet Amalia een bak met half gesmolten ijs brengen. Een spons, telkens in dat ijswater afgekoeld, hield zij op het hoofd en tegen de slapen van den Prins, die, diep ademhalend, een: ‘Hè! dat doet goed!’ slaakte. ‘Klopt het weer in 't hoofd?’ vroeg zij bezorgd. ‘Neen! 'k was wat moe en toen begon 't me weer zoo te warren.’ Hij streek zich over 't voorhoofd. ‘Ik ben dan bang dat ik wat vergeten zal, weet je, en dat spant me te veel in... Nu voel ik me beter... Hier nog eens, als je wilt, boven op 't hoofd.’ ‘Nu stil blijven zitten: ik kom zoo weer bij je, en als je dan wat gerust hebt, spreken we verder.’ Een oogenblik later trad Amalia met haar borduurraam de kamer weer in. ‘Al de Nederlandsche Gewesten!’ mompelde de Prins. ‘Leugen om hier wantrouwen te zaaien... De Republiek vrij verklaren, dat moet!’ ‘Kalm blijven, Henri!’ waarschuwde Amalia. ‘Neen, duizendmaal neen!’ vervolgde Frederik Hendrik, zich in zijn stoel oprichtend: ‘noch Spanje, noch Frankrijk zullen onzen Staat den smaad aandoen, om de Geunieerde Provinciën nog niet voor vrij te houden!’ Geen zweem van belemmering was er meer in 's Prinsen stem, ‘Daarvoor,’ hernam hij, ‘hebben wij te veel gedaan, daarvoor zijn wij te rijk en te machtig geworden, daarvoor is mijn vader niet gestorven, daarvoor heb ik zelf geen twintig steden ingenomen, met Den Bosch, Maastricht en Hulst!’ ‘Niet opwinden! Bedenk dat Hun Edel Mogenden je straks wachten.’ ‘Ik ben nu weer gansch in orde.’ 'k Begin honger te voelen ook.’ ‘Pas dan maar op met het noenmaal! Matig zijn is de boodschap, vooral wanneer je van avond in de Vergadering van Holland komen moet.’ ‘En wat zal ik de Heeren daar vertellen?’ ‘Vooral niet dat je aan d'Estrades een antwoord gegeven hebt! Die Franschman is je, zooals nu blijkt, aan boord gekomen met een plan, dat reeds lang beklonken was, en dus behoef je tegenover hem naar geen verschooning te zoeken.’ | |
[pagina 260]
| |
‘Ik heb toch,’ betuigde de Prins, ‘dat plan geenszins weggeworpen... en ik doe dat nog niet. Indien Frankrijk zich houdt aan het verdrag van vijf-en-dertig en Antwerpen loslaat, dan mogen wij er wel op onze knieën voor danken, Van Spanje toch krijgen wij Antwerpen nooit.’ ‘Tenzij je het van den zomer inneemt,’ viel Amalia in. ‘Gemakkelijker gezegd dan gedaan! Parma heeft er lang genoeg over getobd. Ja, als ik nog een twintig jaar jonger was...’ ‘Laat Willem het dan doen...’ ‘Willem! In der eeuwigheid niet!’ riep Frederik Hendrik, rood van drift. ‘zoolang ik leef, wil ik althans mijn troepen blijven commandeeren. Dat laat ik me door mijn zoon niet afnemen. 'k Zou liever dien blomzoeten knaap...’ ‘Bedaar, Henri, bedaar! 't Was een los gezegde, meer niet.’ Ik weet immers heel goed dat Willem nog veel te jong is om aan 't hoofd van het leger te staan. Wat het plan betreft, dat behoef je ook bij de Staten niet te ontraden. Zeg gerust dat het door de Geunieerde Provinciën toch niet belet kan worden indien Spanje en Frankrijk het er over eens zijn, dat er van onzentwege alleen dient gewaakt te worden op de partage van de Zuidelijke Nederlanden, bij het tractaat van vijf-en-dertig toegewezen.’ ‘Gaan wij de zaak nog eens bedaard na.’ Hoe hebben zij het eerst iets omtrent dat plan vernomen?’ ‘Immers door Vleminckx.’ ‘Zoo is het. Castel Rodrigo heeft er mij door Vleminckx van op de hoogte doen brengen. Dat zal, laat zien, zoo wat geleden zijn...’ ‘Bij zijn vorige komst hier, in Den Haag, in 't begin van deze maand.’ ‘Juist! Een week of vier geleden. Hij kwam toen verkondigen dat de onderhandelingen te Munster maar voor de leus gevoerd werden, dat inderdaad in groot geheim gefluisterd werd over den vrede tusschen Frankrijk en Spanje, door middel van een huwelijk van de Infante, en dat, als wij geen oog in 't zeil hielden, wij leelijk tegen den balk aanloopen en van alle voordeelen verstoken blijven zouden.’ ‘Wij zoowel als deze Staat,’ vulde Amalia aan. ‘En dat wij dus maar spoedig met Spanje vrede sluiten moesten.’ ‘Dat zou misschien nu ook nog het best zijn, meende de Prinses.’ Dan waren wij Frankrijk voor en wisten wat wij hadden.’ ‘Blijven wij bij het chapiter. Zoodra Vlemminckx mij dat was komen vertellen, heb ik geschreven aan... aan...’ ‘D'Estrades!’ ‘Heel confidentieel: dat ik van zoo iets gehoord had, maar er geen geloof aan sloeg, omdat de Kardinaal er mij niets van gemeld had, 't geen Zijn Eminentie toch zeker niet zou verzuimd hebben wanneer er iets van aan was. Daarop is d'Estrades hier bij me gekomen. Dat is zoo wat geweest...’ ‘Een kleine veertien dagen geleden: op een Donderdag was het.’ | |
[pagina 261]
| |
‘Dat is me ontschoten.’ Maar dat weet ik wel: hij vroeg me, uit naam van Mazarin, wat mijn raad zou zijn ingeval Spanje het huwelijks- en ruilingsplan op het tapijt bracht Hij verzekerde uitdrukkelijk dat mij alles terstond getrouwelijk zou bericht worden. En toen beloofde ik van mijn kant mijn best te zullen doen om de Staten tot toestemmen te bewegen, mits alles volstrekt geheim gehouden en er vooral in Munster niets van bespeurd werd dat ik eenige kennis van de zaak droeg.’ ‘Nu blijkt nochtans, redeneerde Amelia. ‘zoowel door hetgeen Pauw als door hetgeen Vleminckx hier kwamen zeggen, dat het gansche plan in Munster en in Brussel al bekend is. 't Is dus nu zaak te doen uitkomen, hoe gij, zoodra ge er iets zekers van hoordet, terstond den Raadspensionaris ontboden hebt.’ ‘En zoo straks heb je zelf uitgerekend dat het al een kleine veertien dagen geleden was toen d'Estrades er mij het eerst over sprak. Dat klopt niet!’ ‘Je vergeet, Henri! dat je eerst gisterenavond van de heeren Pauw en Knuit vernomen hebt hoe de beslissing overgelaten zal worden aan Koningin Anna en hoe Frankrijk en Spanje het dus eens zijn.’ ‘Dat is waar,’ stemde de Prins toe. ‘Alzoo,’ ging Amalia voort, ‘kwam de zaak voor u eerst gisteren tot klaarheid, en dat wel onverwachts, want d'Estrades had u niet nader gewaarschuwd, en toen heb je terstond den Raadpensionaris ontboden.’ ‘Gevat zijt ge, Amalia!’ ‘Toch niet zoo bijster! Ware de volle beteekenis van hetgeen Kolonel d'Estrades meedeelen kwam vroeger gebleken, dan zoudt gij de Heeren Staten ook vroeger opening gedaan hebben. Gerust kunt ge dus aan de Heeren van Holland verklaren, dat de voorgenomen alliantie u eerst gisteren klaar geworden is. Ik zal dit voor je opschrijven.’ ‘Ik mag er dan nog wel bijvoegen, dat, volgens het plan, de door Spanje over te dragen Nederlandsche gewesten aan de Fransche Kroon zullen verblijven, ook ingeval er geen kinderen uit het geprojecteerde huwelijk spruiten of in leven blijven mochten.’ ‘'t Geen, naar mij dunkt, den Heeren Staten niet zoo extra contenteeren zal,’ meende Amalia. ‘Liever hebben zij het verzwakte Spanje, dan het wassende Frankrijk tot nabuur.’ ‘En in vijf en dertig dan?’ ‘Dat is elf jaren geleden en sedert won Frankrijk vrij wat in macht.’ ‘Daarvoor zorgden de twee kardinalen. Richelieu schonk je de prachtige oorbaggen; als Mazarin ons nu Antwerpen bezorgt...’ ‘Dat is zeker nog meer waard. 't Zal de grootheid van ons Huis voor goed vestigen, ons gezag en overwicht sterken. Maar juist omdat het bezit van dat kleinood mij zooveel waard is, bereken ik de kwade kansen. Zie, wanneer Antwerpen ons is, dan zal ons Huis in vollen vrede aanzienlijker zijn dan het in den oorlog ooit geweest is. Maar moet nu juist Frankrijk ons dat kleinood schenken? Zou Spanje niet evenzeer | |
[pagina 262]
| |
geneigd zijn het ons af te staan als loon voor een afzonderlijken vrede met de Staten, buiten Mazarin om?’ ‘In de nabuurschap van Frankrijk zie ik zooveel bezwaar niet,’ sprak de Prins. ‘Dat wil ik graag gelooven: met de moedermelk heb je de liefde voor Frankrijk ingezogen.’ ‘Altoos heb ik van de Franschen gehouden; ik ontken het niet. Alleen moeten zij mij nu niet beet nemen. Dat zou ik hun niet licht vergeven. Dan laat ik ze dansen bij loo! Maar anders! Denk eens om onze rente in Franche-comté, om de Fransche pensioenen, die ik op jouw naam overgedragen heb, om mijn Hoogheidstitel, om het huwelijk ook van onze Henriette met den Prins van Wales...’ ‘Als dat zich kon verwezenlijken!’ riep Amalia. ‘'t Beste middel daartoe zou wel wezen om de zaken van King Charles in Engeland te helpen herstellen, En daarbij zou Frankrijk van veel dienst kunnen zijn. Wij mogen toch ook niet voorbijzien, dat King Charles Willem's schoonvader is. En al mag ik soms wat toornen op den jongen, hij is toch mijn lieve, mijn eenige zoon, daar de tweede niet leven mocht. Hij is toch de drager van mijn naam, welhaast het hoofd van het Huis van Oranje-Nassau, als ik er niet meer zijn zal...’ ‘Nu niet zulke treurige gedachten, Henri!’ En Amalia ging naar hem toe. ‘Je blijft nog bij ons, hoor!’ vervolgde zij, haar arm em zijn hals slaande, ‘je moet nog genieten van den vrede, dien we nu eindelijk bezig zijn te sluiten. Dan eerst kunnen we altijd samen zijn, en dan reizen wij 's zomers naar Spa om er te drinken van het water - dat zal je zeker goed doen.’ ‘Wij zullen zien, Amalia. Maar lang zal ik het toch wel niet meer maken. Intusschen, als jij zoo trouw voor me zult zorgen, als jij me blijft helpen, als je zelfs voor me denken en spreken wilt, nu 't mij niet vlot meer afgaat, dan wordt de last van mijn kwalen lichter.’ En hij kuste de hand, die op zijn arm lag en blikte haar aan, en zijn trekken plooiden zich weer tot die gulle, minzame uitdrukking, waardoor hij ieder voor zich in te nemen placht.
Zooals Cats vermoed had, werd Zijn Hoogheid verzocht na den noen in de Vergadering van de Heeren van Holland te willen komen. Men hoopte uit zijn mond te verstaan de eigen woorden en termen, door Kolonel d'Estrades in het doen van zijn ouverture gebruikt. De Prins, wien Amalia nog eens de les gelezen had, deed zijn verhaal van de ontworpen alliantie tusschen de Kronen van Spanje en Frankrijk, evenals dit reeds door den Raadpensionaris in de Vergadering meegedeeld werd. Hij voegde er bij: dat hem dit op gisteren middag onverwacht voorgekomen was. En toen men hem nu verzocht om zijn hoogwijze consideratiën en advies op het zeer gewichtig stuk te mogen hooren, verklaarde Zijn Hoogheid dat, ingeval de twee Koningen het eens waren of werden er van wege de | |
[pagina 263]
| |
Republiek weinig aan te doen viel, maar dat men moest blijven staan op de verdeeling, aangegeven in het tractaat van 1635. Eenige discoursen volgden tusschen Zijn Hoogheid en de leden, daarna werd hij van wege de Vergadering bedankt voor de genomen moeite en den gegeven raad en door de zelfde Commissie, die hem was komen uitnoodigen, weder naar zijne kamer geleid. Van zelf sprak het dat de zaak ook bij Hun Hoog Mogenden zou ter tafel komen. Op den 27sten hadden de heeren Pauw van Heemstede en De Knuit in de vergadering der Staten-Generaal rapport gedaan van hetgeen zij in Munster over het mediateurschap van Koningin Anna vernamen, en Pauw had er bijgevoegd dat het vredesverdrag tusschen Frankrijk en Spanje nu wel zeker reeds gesloten zijn zou. Zoodra bekend werd dat zijn Hoogheid zelf aan den Raadpensionaris Cats en vervolgens in de volle Vergadering van Holland verklaard had hoe hem het huwelijks- en ruilingsplan door Kolonel d'Estrades meegedeeld was, twijfelde niemand onder de leden der Staten-Generaal er meer aan of de zaak was beklonken. D'Estrades, zoo heette het, zou belast geweest zijn, uit naam van Anna van Oostenrijk den Prins van Oranje bekend te maken met de sluiting van het huwelijk tusschen haren zevenjarigen zoon Lodewijk de Veertiende en de even jonge Infante Maria Theresa, destijds nog het eenig kind van Koning Filips de Vierde van Spanje. En de Kolonel zou tevens Zijn Hoogheid verwittigen dat aan de Infante moesten worden meegegeven de Nederlandsche Gewesten, die de Spaansche Monarch nog onder zijne gehoorzaamheid had en die ten eeuwigen dage bij de Fransche Kroon ingelijfd zouden worden. Ja, men wist er reeds bij te verzekeren dat alles binnen drie weken geregeld en de Vlaamsche en Brabantsche vestingen door de Spaansche garnizoenen ontruimd zouden worden. In deze opvatting werd men versterkt door hetgeen de Antwerpenaar Vleminckx aan dezen en genen toevertrouwd had. En het geviel dat in den avond van den 27sten nog een paar Brabanders in Den Haag pertinent kwamen verzekeren, dat het huwelijk en de vrede afgedane zaken waren en dat als bruidschat over al de Nederlanden beschikt werd. Intusschen brak de 28ste Februari aan en had Frederik Hendrik, zooals hij bij de beslissing over gewichtige zaken placht te wenschen ‘er eens op geslapen.’ Ditmaal evenwel had de slaap hem niet veel licht gebracht. Hij kon nog maar niet aannemen dat zijn oude vriend d'Estrades hem om den tuin zou geleid hebben. Prinses Amalia had van haar kant ook over de zaak gepeinsd en was meer en meer overtuigd geraakt dat het sluiten van den vrede en van het huwelijk stellig waar zijn zou. Het kwam er nu maar op aan te weten, wat het beste zou wezen: òf de Staten te bewegen om in het plan te berusten, in de hoop dat als prijs Antwerpen zou geschonken worden, òf wel, nu Frankrijk buiten de Republiek om met Spanje gehandeld had, zich ook niet verder te storen aan de of - en defensieve verdragen met de | |
[pagina 264]
| |
Fransche Regeering en de voordeelige voorwaarden, door Spanje aangeboden, te aanvaarden. Te aanvaarden vóór het te laat was, want, behoefde Spanje een van zijne beide vijanden niet langer te vreezen, dan zou het veel minder belang hebben bij den vrede met de Geunieerde Provinciën, en 't was dan de vraag of Spanje de voordeelige aanbiedingen, vroeger aan het Huis van Oranje gedaan, nog gestand zou doen. Het voorzichtigst scheen te zijn om de Staten er toe te bewegen, aan te dringen op handhaving van hetgeen bij het tractaat van 1635 omtrent de verdeeling der Spaansche Nederlanden bedongen was. Indien Frankrijk daarin bewilligde, zou Antwerpen ook aan het Huis van Oranje vervallen. De stier moest bij de horens gegrepen, verbloemen kon niet anders dan nadeelig werken. Toen dus de Prins, uitgenoodigd om in de Vergadering van Hun Hoog Mogenden te komen, er tot Amalia over sprak om eerst nog met zijn vriend d'Estrades nader te overleggen, ontried de Prinses hem dit allerstelligst. ‘Ge moogt u door dien Franschman niet nog verder laten misleiden’, voegde zij haar gemaal toe. ‘Gij moet nu in de vergadering boutweg spreken, zoodat bij de heeren alle twijfel verdwijnt. Zij mogen het er niet voor houden alsof gij u door d'Estrades op den mouw spelden liet, dat er nog maar enkel een plan in de lucht hing en men er slechts uw advies over inwon. Gij moet nu uitdrukkelijk verklaren, dat, zooals u uit Frankrijk - door wien behoeft niet gezegd - opening gedaan werd, besloten is, tot het huwelijk op de reeds vastgestelde conditien, dat de Spaansche Nederlanden binnen drie weken aan Frankrijk zullen overgaan, en dat, terwijl dit bericht door uit Brabant gekomenen bevestigd wordt, de Koningin-moeder van Frankrijk de meening van Heeren Staten daaromtrent verzoekt te verstaan.’ ‘En dan verder? vroeg de Prins, wat overbluft door de woordenrijkheid zijner vrouw. ‘Dan vragen de Heeren uw advies en dan raadt ge aan in alles te berusten, mits Frankrijk overeenkomstig het tractaat van vijf-en-dertig de verdeeling der Zuidelijke Nederlanden aanvaardt.’ ‘Hum!’ kwam de Prins. ‘Wanneer de Heeren Staten daarin toestemmen, dan krijgt Mazarin toch zijn zin en dan krijgen wij Antwerpen.’ ‘Je ziet dus dat het zoo het best is. Houd je nu daarbij en adviseer om alle verdere beraadslagingen tot later uit te stellen.’ Zooals Mevrouw de Prinses aangeraden had, zoo gebeurde het ook. Toen de Prins aan Hun Hoog Mogenden zijn communicaties gedaan en vervolgens zijn hoogwijs advies gegeven had, werd het schriftelijk rapport gelezen, door de heeren Van Heemstede en de Knuit den vorigen dag mondeling uitgebracht en daarop Zijn Hoogheid nogmaals verzocht zijn consideratiën te willen meedeelen. Maar de Prins, gedachtig aan den raad zijner vrouw, verklaarde zich daartoe alleszins bereid, zoodra Gedeputeerden van de verschillende Provinciën gereed zouden zijn ook hunne adviezen uit te brengen. Indien zij evenwel | |
[pagina 265]
| |
eerst den last van hunne principalen, de Staten der Provinciën, moesten innemen, deed men beter met het verder bespreken der zaak te wachten tot de lastgevingen zouden ontvangen zijn. Het Provinciaal advies werd binnen veertien dagen verzocht en tevens aanbevolen dat, om het hoog gewicht der zaak, eenige buitengewone Gekommitteerden ter Vergadering verschijnen mochten. Het gepasseerde in de Vergadering van Hun Hoog Mogenden bleef geen geheim. De Prins had nu te kennen gegeven, dat in het voorgestelde huwelijk behoorde bewilligd te worden, mits Frankrijk aan onzen staat inruimde geheel Brabant met de vier Landen van Overmaas, Antwerpen en het Overkwartier van Gelderland, en dit op grond, dat de Koning van Spanje ook door de wapenen der Geunieerde Provinciën in den toestand gebracht was om de Zuidelijke Nederlanden te moeten loslaten, wilde hij tot den vrede komen. Terwijl men in Noord-Nederland aan den eenen kant niets meer van Frankrijk wilde weten en zich verhief tegen het van Spaansche zijde verspreide overdreven gerucht, alsof al de Nederlandsche Gewesten mee ten huwelijk beloofd waren, zoodat het klonk: ‘liever alles op te zetten dan zich aan Frankrijk te onderwerpen’ - was men er aan den anderen kant gansch niet over gesticht dat Frankrijk over zulk eene gewichtige staatszaak met den Prins alleen onderhandeld had. Zijn Hoogheids gegeven advies leidde tot de onderstelling, dat hij de geheime afspraak tusschen Frankrijk en Spanje niet alleen gekend, maar ondersteund had. D'Estrades kon zijn ooren niet gelooven: hoe toch had de Prins kunnen zeggen, dat hem opening gedaan was van een beklonken feit, terwijl hij, d'Estrades, hem niet anders gevraagd had dan zijn advies over een voorstel, dat misschien van Spanjes zijde komen zou! De Kolonel trachtte Prins Frederik Hendrik, met wien hij reeds zoolang vriendschappelijk bekend was geweest, over de zaak te spreken, maar werd afgewezen. Hij begreep dit aan de Prinses te moeten wijten. Door tusschenkomst van Huijgens gelukte het hem eindelijk bij den Prins toegelaten te worden. Toen vernam hij hoe het water door Pauw en door Vleminckx troebel gemaakt was. Toen ook kon hij zich overtuigen hoe zwak van begrip en memorie de Prins soms zijn kon. Toch rekende Zijn Hoogheid hem nog voor dat, wat Frankrijk ook geven mocht in ruil voor de Spaansche Nederlanden, het altoos een goede ruil doen zou, en verzekerde hij hem dat de Heeren Staten wel eindigen zouden met tevreden te zijn, indien Frankrijk zich maar hield aan het verdrag van 1635. Intusschen bleek het meer en meer, dat de Staten volstrekt niet gesteld waren op de nabuurschap van Frankrijk, terwijl Spanje terugkrabbelde op den voorgestelden afstand van de Zuidelijke Gewesten. Gretig had Spanje de gelegenheid gezocht om de Staten zoo mogelijk van Frankrijks zijde af te trekken. Het had het balletje van 't huwelijks- en ruilingsplan wel te Munster doen opwerpen, maar enkel om te zien hoe het | |
[pagina 266]
| |
rollen en waar het nederkomen zou. Argwaan tusschen Frankrijk en de Staten te wekken bracht meer baat; daarom was Spanje toen met het scheidrechterschap van Koningin Anna voor den dag gekomen: het huwelijksplan kon wel wachten. De Fransche Gezanten te Munster, d'Avaux en Servien, - aan wie Mazarin in 't lange en breede geschreven had over het plan, waarmee hij zelf zeer ingenomen was, hielden zich nochtans of zij van niets wisten. Contarini, de Spaansche vertegenwoordiger, verzekerde nooit tegen de Hollandsche Gezanten van iets dergelijks gesproken te hebben, en de Koningin-weduwe van Frankrijk wees het scheidrechterschap van de hand: zij bood het den Spaanschen Monarch zelf aan. De Staten van Holland stelden in hunne Vergadering van den 10den Maart in tegenwoordigheid van Zijn Hoogheid voor, om Hun Hoog Mogenden uit te noodigen door hun gewonen Gezant in Parijs te doen onderzoeken, wat er aan was van het plan, waaromtrent men in duisternis en onzekerheid verkeerde. Werd er nog over gedacht, dan zou de Gezant het met alle kracht moeten ontraden - was er reeds toe besloten, dan moest hij aandringen op het verdeelen van den bruidschat volgens het tractaat van vijf en dertig. De heeren Pauw en De Knuit zouden voorts terstond naar Munster moeten terugkeeren om zich te overtuigen of Spanje tot ernstigen vredenhandel geneigd was ja dan neen. Dit voorstel van de Heeren van Holland werd nochtans in de vergadering der Staten-Generaal niet aangenomen. Het huwelijksplan scheen meer en meer schemerachtig; Brasset, de Fransche Resident in Den Haag, verzekerde ook dat er van het scheidrechterschap der Koningin-regentes niets komen zou. Wel kon men, ook op aanraden van Zijn Hoogheid, iemand naar Frankrijk zenden om te onderzoeken hoe het daar geschapen stond; maar Pauw en De Knuit behoefden niet zoo overhaast naar Munster te keeren. De Heeren van Holland zouden intusschen hun voorstel in geschrifte ter Vergadering overleggen, maar dit bleef in de pen. Eenige Gecommitteerden uit de Vergadering van Holland kwamen zelfs een dag of drie later met het advies, of het niet het best zou wezen om het geheele voorstel maar uit de notulen van Hun Hoog Mogenden te lichten. En dienovereenkomstig werd nu ook besloten. Vermoedelijk werden, in plaats van het voorstel van de Heeren van Holland van den tienden Maart, de notulen betreffende hetgeen op 27 en 28 Februari omtrent het Fransche huwelijksplan voorgevallen was, zoowel uit de Registers van Hun Hoog Mogenden als uit die van Hun Edel Grootmogenden gelicht; althans wanneer Aitzema en Wicquefort ze niet voor de vergetelijkheid bewaard hadden, zouden ze moeilijk meer te vinden zijn. Zoodra Frederik Hendrik uit Frankrijk de verzekering ontvangen had hoe Anna van Oostenrijk het volstrekt scheidrechterschap af wees en er nog geen vrede met Spanje gesloten was, keerde hij tot zijn vroegere Franschgezindheid terug. Hij deed het voorstel aan Hun Hoog Mogenden om, in navolging | |
[pagina 267]
| |
van Frankrijk, zich te stellen ‘in vigoureuse posture om met machtige legers te velde te komen tot afbreuk van den vijand’, en hij ried aan den Franschen bondgenoot een buitengewonen onderstand te verzoeken van viermaal honderd duizend livres tot werving van krijgsvolk. Nog in April gaf Zijn Hoogheid aan den Resident Brasset te kennen, den oorlog met kracht te willen doorzetten. Nog op den eersten Mei weet de Fransche gezant De la Thuillerie het gemis aan veerkracht bij de voorbereiding van den komenden veldtocht aan de slappe houding der Staten van Holland. Maar twintig dagen later reeds schreef de gezant, dat de vijand om het zwakke Staatsche leger wel niet veel geven zou, en de Prins quasi daarom niet te velde trekken wilde. En d'Estrades meldde een drie maanden later aan Mazarin: ‘de la façon que je vois les choses disposées, il n'y a rien à espérer de M. le prince d'Orange tant qu'il vivra.’ Dit zou Maarschalk de Grammont ook ondervinden toen hij in Den Haag kwam, en indien wij gelooven mogen wat hij in zijne mémoires schrijft, was het idée fixe ‘om de Franschen te doen dansen’ den Prins bijgebleven.
Den Haag, September 1898. |
|