Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Pontonniers.
| |
[pagina 243]
| |
maken werden zij vervangen door blikken pontons. In zijn: ‘Notice Historique sur les Ponts Militaires’ zegt de ongenoemde schrijver B*** op blz. 13: ‘On attribue aux Hollandais les premiers pontons en fer-blanc; ils furent bientôt imités par les Français avec des modifications.’ - Dit geschiedde tusschen de jaren 1560 en 1700. In Frankrijk heeft men deze blikken pontons vóór en gedurende de oorlogen van de Republiek en van het Keizerrijk vervangen door koperen, omdat dit metaal duurzamer en niet aan roest onderhevig is; wegens het groote gewicht werden zij later echter weder afgeschaft. In de meeste landen van Europa gebruikt men thans pontons van verzinkt plaatijzer; de verschillende platen worden daarbij door klinknagels met elkaar verbonden. Pontonbrug over de Merwede bij Zwijndrecht.
Bij de keuze van een grondstof voor pontons moet men rekening, houden met de omstandigheid, of zij voor een varenden dan wel voor een rijdenden trein bestemd zijn, m.a.w. of zij te water of op wagens vervoerd moeten worden. In het eerste geval is een minimum gewicht, in het laatste een groot draagvermogen hoofdzaak. Houten pontons hebben het voordeel dat zij, zelfs wanneer zij reeds deel van een brug uitmaken, nog gemakkelijk gerepareerd kunnen worden en weinig kostbaar van aanmaak zijn. Blikken pontons, die van boven geheel dicht zijn, hebben een zeer groot draagvermogen, doch worden licht beschadigd en zijn dan spoedig onbruikbaar; bovendien kunnen zij niet als afzonderlijk vaarlichaam worden gebruikt. In 1816 namen de Engelschen proeven om de pontons te vervangen door | |
[pagina 244]
| |
cylindervormige tonnen met kegelvormige uiteinden en door waterdichte schotten in vakken verdeeld. De 1e divisie Donsche Kozakken zette in 1891 een stuk veldgeschut over de rivier de Bistura met behulp van een geïmproviseerde ponton, bestaande uit 16 lansen en een dubbel dek van waterdicht linnen. De Bistura was op het overgangspunt 30 M. breed, 2.10 à 2.40 M. diep, en had steile oevers. Spaden werden als roeiriemen en roer gebruikt. In 40 minuten waren raderen, affuit, kanon en voorwagen uit elkaar genomen, overgebracht en weer in elkaar gezet.
Een goede pontontrein moet uit materieel bestaan, dat genoeg draagvermogen bezit om over de daarmee geslagen brug de passage van het veldmaterieel
Een schraag gaat scheef staan.
zonder gevaar en zonder oponthoud toe te laten en, voor zoover den rijdenden trein betreft, zoo licht zijn, dat de beladen wagens in beweegbaarheid gelijk staan met de voertuigen der veldartillerie, en dus zonder bezwaar de groote wegen kunnen verlaten en de landwegen volgen. De hoofddraaglichamen van een pontontrein behooren drijvende, niet staande te zijn. De eerste (pontons) kunnen echter niet gebruikt worden bij geringe waterdiepte; beneden een zeker minimum moet men de laatste (schragen) gebruiken. Bij 2 à 3 M. waterdiepte en een matige stroomsnelheid is het plaatsen van schragen echter reeds een moeilijk en tijdroovend werk. Bij het wassen van het water moeten de schragen dikwijls vervangen worden door vaartuigen en op zachte beddingen de schraagbeenen worden ondersteund, om het ongelijkmatig wegzakken der spieren en schoren, | |
[pagina 245]
| |
wat natuurlijk zeer nadeelig voor de brug is, te beletten. De schraag is dus van beperkt, de ponton van algemeen gebruik.
De talrijke rivieren en kanalen in ons land zijn in den loop der tijden meermalen door middel van militaire bruggen gepasseerd. Zoo liet o.a. Alexander Farnese in 1579 bruggen slaan over de Maas bij Kessel en later bij Maastricht; in 1584 de beroemde brug over de Schelde bij AntwerpenGa naar voetnoot*). Willem van Nassau sloeg bij het beleg van Zutphen een brug over den IJsel. Den 12den Juni 1672 liet Lodewijk XIV twee bruggen, uit koperen pontons bestaande, over den Rijn slaan, één bij Arnhem en één bij Lobith. In 1787 sloegen de Pruisen een vlotbrug bij Vrouwenakker over de Drecht. Bij de expeditie van den Hertog van Brunswijk in Nederland werden de pontons te Dorst in het Keulsche, aangemaakt en langs den Rijn naar Holland vervoerd om daar voor den bruggenbouw bij Nijmegen, Schoonhoven en Asperen te dienen.
Sedert 1715 had Nederland 3 compagnieën mineurs en sappeurs, behoorende tot de artillerie. Hieraan werd in 1795 een compagnie pontonniers toegevoegd. Den 26sten Juli 1804 werd de artillerie te voet vereenigd tot een regiment à 4 bataljons, ieder van 4 compagnieën. De compagnie pontonniers werd toegevoegd aan het 1ste bataljon. Bij de Bataafsche Divisie onder bevel van den Generaal Dumonceau behoorde ook een detachement Pontonniers (7 Aug. - 2 Sept. 1805). Later, den 17den September 1806, werd aan het Koninklijk Korps Artillerie- en Genietroepen o.a. toegevoegd een bataljon artillerie-werklieden van 2 compagnieën. Een dezer was die der pontonniers. Met de inlijving bij Frankrijk werd de Compagnie Hollandsche Pontonniers als 11e compagnie ingedeeld bij het 1e Bataljon ‘Pontonniers.’ De in 1815 opgerichte artillerie-treinafdeeling telde 3 bataljons à 8 compagnieën. Alle manschappen moesten tot de Nationale Militie behooren. Twee dier compagnieën waren bestemd tot bespanning der rijdende pontontreinen. Bij besluit van 14 December 1821 gingen de pontonniers, met ingang van 1 Januari 1822, van het Bataljon Pontonniers, Mineurs en Sappeurs over bij het wapen der artillerie en werden voorloopig toegevoegd aan het 3e Bataljon Veldartillerie. In 1823 werden zij tot een zelfstandige Divisie Pontonniers vereenigd, sterk 6 officieren en 138 man. Deze sterkte werd in 1841 en in 1852 aanmerkelijk gewijzigd. Tegenwoordig bestaat het Korps uit 2 compagnieën, de eerste voor de bediening van den rijdenden trein, de tweede voor die van den varenden trein bestemd. De officieren worden thans bij het korps overgeplaatst van de vestingartillerie, hoewel een nauwe betrekking tusschen den dienst bij de pontonniers en dien der genietroepen niet te ontkennen valt. In het buitenland ressorteeren de pontonniertroepen dan ook overal onder het wapen der | |
[pagina 246]
| |
genie. (Alleen in België behooren de veld-pontonniers tot de artillerie). In Mei 1806 werd te Amersfoort opgericht een instelling van militair onderwijs, de ‘Algemeene Theoretische en Practische School voor Artillerie, Genie, Mineurs, Pontonniers en Waterstaat’ die echter slechts enkele jaren bestond. Vreemd mag het zeker heeten dat men bij ons te lande voor pontonnier-officieren geen genisten neemt. Deze toch ontvangen als cadet onderricht in brugbouw, toegepaste mechanica, constructieleer enz. terwijl hun geheele opleiding in die richting geleid wordt. Bij den artillerie-officier daarentegen worden, in zijn opleidingstijd, slechts weinige uren aan de behandeling van ons militair brugmaterieel gewijd. - De oefeningen van het korps worden gehouden te Dordrecht op de zoogenaamde ‘Staart’, een schiereiland in de
Brug over de Lek bij Krimpen.
Merwede tusschen Dordrecht en Papendrecht gelegen en daar worden des zomers voortdurend brugvakken, bruggen, vlotten, aanleghoofden, doorlaten, enz. gemaakt. Het personeel krijgt hierin dus een groote handigheid en geoefendheid en ten einde deze nog te vergrooten worden des zomers oefeningstochten gehouden en op willekeurige punten bruggen geslagen. De rijdende treinen overbruggen wateren zooals de Vecht, den Ouden Rijn, ringvaarten van groote polders, enz. De bruggen van den varenden trein worden over de Lek, de Waal, de Maas geslagen. Tot het vervoer van den vaartrein dient een gehuurde sleepboot; de veldartillerie verschaft in vredestijd de benoodigde trekpaarden voor de pontonwagens der rijdende treinen. Op den vaartrein zijn over enkele pontons pressenningen afdaken gemaakt; in deze logiespontons houdt het personeel nachtverblijf. Op andere verbonden | |
[pagina 247]
| |
pontons (vakken) bevinden zich de cantine, de keuken en enkele andere afgeschoten ruimten. In het jaar 1795 bestond de uitrusting van den pontonnier uit: een rok van laken (om de 3 jaar te vernieuwen), twee dito kamizolen met mouwen en opslagen, 2 dito broeken, 2 schippersmutsen met galon, panache en cocarde, 2 paar groote laarzen, 1 groote schippersoverbroek van boezelaar enz. Voor de officieren der pontonniers werd in 1807 als uniform vastgesteld: een blauwe frak met scharlaken opslagen, en gouden granaten op de omgeslagen punten der panden. Voor groote tenue, een donkerblauwe, korte rok met scharlaken opslagen, dito jas, vest en pantalon zonder biezen. Schako met gele lis en rood vangsnoer. Bewapening en uitrusting van den pontonnier komen tegenwoordig in hoofdzaak overeen met die van den vesting-artillerist. In plaats van geweer en sabel heeft hij echter de karabijn met sabelbajonet. Onder het kruiskanon, vóór op de schako, bevindt zich een anker. In werktenue draagt de pontonnier een kiel en pantalon van wit linnen en, zoo noodig, hooge waterlaarzen die tot halfweg de dijen reiken. Deze doen dienst bij het plaatsen der schragen. Op eenigen afstand gezien maakt een troep pontonniers, in deze tenue gekleed en in rij en gelid opgesteld, den indruk van een breede, zwarte baan, waarboven een witte dito en hierop weder een smalle, donkere band: de kwartiermutsen. Het mindere personeel bestaat voor een groot deel uit schippers, visschers enz., dikwijls stoere, ruwe knapen. Soms kost het eenige moeite hun de z.g. infanterie-exercitie te leeren en militärisch auszubilden doch is de recrutentijd eenmaal achter den rug, dan is het een lust hen aan het werk te zien, hoe zij de zware ribben vervoeren en aan de sjorrichels der pontons vastsjorren, met elkaar wedijverende om hun onderdeel van de brug het eerst gereed te hebben. Als vóóroefeningen wordt geroeid, geboomd en gestuurd. De Hollandsche pontonniers zijn verscheidene malen op het oorlogstooneel opgetreden. Zoo werd, bij de verdediging van de Bataafsche Republiek in 1799, de compagnie Pontonniers, na den aanval van Generaal Brune op de Zijpe (10 Sept.), ontboden, daar men hare diensten meende noodig te zullen hebben. De Hollandsche troepen, die in het jaar 1807 in Noord-Duitschland (hoofdkwartier Bremen) verblijf hielden, met het doel langs de kust, Continentale Stelsel te helpen handhaven bestond uit twee divisiën infanterie benevens cavalerie en artillerie. Tot laatstgenoemd wapen, onder bevel van den kolonel G.A. Martuschewitz behoorde ook een detachement pontonniers dat te Kloppenburg in garnizoen lag. Deze troepen keerden in October 1808 naar Holland terug. Tot de legers die Napoleon I in 1812 vereenigd had om Rusland binnen te trekken behoorden ± 15000 Nederlanders; een gedeelte hiervan, meestal schippers, vormde de compagnie (11e) Hollandsche pontonniers onder bevel van den kapitein G.D. Benthien. Van de vroegere Hollandsche compagnie was echter nog slechts ⅖ der manschappen over; de rest was bij andere compagnieën ingelijfd. In tegenstelling met tal van andere Hollandsche korpsen | |
[pagina 248]
| |
had men de officieren echter niet vervangen. De compagnie behoorde tot het 2e legerkorps (Maarschalk Oudinot) en heeft bij het overtrekken van Weichsel, Niemen en Duna belangrijke diensten bewezen.Ga naar voetnoot*) Zoo hebben de 7e (kapitein Busch) en de 11e compagnie Pontonniers twee vlotbruggen geslagen over de Duna en bij het verder oprukken van het Tweede korps nog een schraagbrug over de Drissa en vervolgens een pontonbrug. In October 1812 sloeg de 1ste luitenant Schenken (11e Compie) een derde brug over de Duna, twee uren boven Polotzk. Nadat de Russische generaal Wittgenstein verscheidene malen te vergeefs getracht had de Franschen (2de legerkorps) uit het kamp bij Polotzk te verdrijven, geraakte deze stad den 19den October in brand en moest Oudinot over de Duna terugtrekken. Om den vijand den weg ter vervolging af te snijden werd last gegeven om, zoodra het laatste regiment, een Zwitsersch, zou zijn overgegaan, in allerijl de bruggen af te breken. De kapitein Benthien had daartoe de verbindingen zoover laten losmaken, dat de brug in een oogenblik uit elkaar genomen kon worden, doch nog stevig genoeg was om korten tijd het overtrekken van voetvolk te kunnen verdragen. In een breed front stormden de opgejaagde Zwitsers over de sterk slingerende brug; onmiddellijk daarna werden op één zelfde oogenblik de drie bruggen uit elkaar gerukt, ribben, planken, alle materieel werd door den snellen stroom meegevoerd en... het Tweede Korps was gered. Toen het overschot van het Fransche leger over de Beresina moest terugtrekken, werd als meest geschikt overgangspunt dat bij het dorp Studianka gekozen, 4 uren ten noorden van Borissow; de Russen verwachtten, dat de overgang bij laatstgenoemd dorp zou plaats hebben. Nu hadden de Hollandsche pontonniers, na den terugtocht van Polotzk, bevel gekregen de 16 pontons, welke zij meevoerden, met al de toebehooren te verbranden, opdat de daardoor vrijkomende paarden als trekpaarden voor het geschut konden gebruikt wordén. In weerwil van het ernstige protest tegen dezen maatregel, door den kapitein Benthien geuit, moest het bevel worden opgevolgd, zoodat men gedwongen was den 30sten October over de Ula een schraagbrug te slaan. Beter ware het geweest 16 vuurmonden onbruikbaar te maken, want bij het slaan van de brug over de Beresina (26 November) moest men eerst tal van huizen in het dorp Studianka afbreken, om het noodige hout voor de schragen te kunnen bekomen. Met ongelooflijk veel moeite, zonder een enkel vaartuig, als hulpmiddel, terwijl de pontonniers dikwijls tot aan de borst in het ijskoude water moesten staan, werden in ruim 24 uur door de compagnie van den kapitein Benthien de 23 schragen van de eene brug, voor voetgangers bestemd, op den uiterst modderigen en ongelijken bodem van de snelstroomende rivier geplaatst, en de brug verder afgemaakt met behulp van allerlei afbraak, boomschors, | |
[pagina 249]
| |
touw, hooi, enz. De tweede brug, door kapitein Busch geslagen en voor voertuigen bestemd, was 3 uur later gereed, nadat men 's avonds te voren met schragen plaatsen begonnen was en den geheelen nacht bij fakkellicht doorgewerkt had. Het werk werd verricht door ongeveer 320 man, waarvan 200 tot de compagnieën Benthien en Busch behoorden; de schier bovenmenschelijke arbeid, door deze kloeke mannen met levensgevaar verricht, weegt zeker in ruime mate op tegen de grootste bewijzen van moed, door strijdende soldaten in een veldslag gegeven! De beide bruggen, van grootendeels onbekwaam materieel vervaardigd, moesten daarna voortdurend hersteld worden; de schragen, welke bezweken, werden door de pontonniers, onder oppertoezicht van den generaal Eblé, zoo spoedig mogelijk vervangen. Terugkomst van den vaartrein, na een maneuver.
Den volgenden morgen te half negen werden de bruggen in brand gestoken. Van de compagnie Benthien zijn slechts 6 pontonniers benevens de kapitein B. en de sergeant-majoor Schroeder levend in het vaderland teruggekeerd.
In 1829 was de geheele pontontrein te Antwerpen vereenigd en werd daarmede voor het eerst een brug over de Rüpel geslagen. Een pontonbrug diende in 1833 om het Groot Reservepark bij Batenburg over de Maas te zetten. De varende trein sloeg den 20sten September 1898 een brug van ruim 130 M. lengte over den Rijn bij Renkum. Over deze brug trok een groot | |
[pagina 250]
| |
deel der troepen, die aan de Leger-revue op de Renkumsche heide hadden deelgenomen. Volgens de reorganisatie van 14 Januari 1882 zijn de drie rijdende treinen van het korps bestemd om aan de drie divisiën van het veldleger te worden toegevoegd, ten einde daarbij voor de noodige rivier-overgangen te zorgen. De varende trein maakt ook de schipbruggen, met schragen van zwaarder afmetingen en de pontons vervangen door aakjes, ballastschepen, zandbakken, enz. Ten slotte een enkel woord over het materieel. Bij ons te lande werd in 1815 een pontontrein aangemaakt, bestaande uit 32 pontons, waartoe men die van het Oostenrijksche leger geheel en al als model had genomen. De met een ponton beladen wagen had toen een gewicht van 3637 N.P. In verband met het in 1823 ingevoerde nieuwe materieel voor de veldartillerie werd door den toenmaligen Commandant van het Korps Pontonniers, den Majoor Heydenreich, een nieuw model houten ponton voorgesteld; in het jaar 1830 werden op 's Rijks Marinewerf te Rotterdam twee dier pontons aangemaakt en in het volgend jaar te Dordrecht beproefd. Tevens werd op dezelfde werf een door genoemden hoofdofficier ontworpen nieuw model pontonwagen vervaardigd, waarvan de afmetingen wat spoorbreedte, raderen enz. betreft geheel overeenkwamen met die van de voertuigen der veldartillerie, een belangrijke verbetering ongetwijfeld. In Augustus 1831 werd een gedeelte van den pontontrein aan het leger te velde toegevoegd en hieronder behoorde de nieuw-model wagen met dito ponton, waardoor men gelegenheid had dit voertuig dagelijks te bespannen en aldus de beweegbaarheid onder alle omstandigheden te beproeven. Een en ander werd met gunstigen uitslag bekroond en in 1832 de te velde zijnde pontons door die van het nieuwe model vervangen. Ook had men in 1831 bij het leger te velde in gebruik een zoogenaamde loopbrug, bestaande uit schragen, draagbalken en ribben. Tijdens den Tiendaagschen Veldtocht werd deze brug door de compagnie Mineurs en Sappeurs medegevoerd en kwam zij later bij den pontontrein om in tegenwoordigheid van Z.K.H. den Prins van Oranje te worden beproefd. Zij voldeed echter zoo weinig dat zij werd afgekeurd en later gesloopt. Van het jaar 1835 af werden de pontons niet meer bij aanbesteding maar door de werklieden van het Korps Pontonniers onder toezicht van officieren aangemaakt. In Oostenrijk stelde de Kolonel Birago in 1844 voor, de pontons uit twee deelen te doen bestaan, die dan bij het gebruik vereenigd moesten worden. Het vervoer te land wordt dan gemakkelijker en de trein tevens beweegbaarder. Een nadeel van dit systeem is echter dat de ijzeren beslagdeelen, welke de halve pontons twee aan twee vereenigen moeten, een zoo groote mate van nauwkeurigheid in de afwerking vereischen dat deze in de praktijk | |
[pagina 251]
| |
moeilijk te verkrijgen is. Bovendien kost het stellen der verbindingen weer eenigen tijd zoodat dit stelsel weinig ingang vond. Bij ons te lande bestaat thans elke rijdende trein uit twaalf Ponton- en schraagwagens waarvan 10 met een ponton No. 2, en 2 met een schraag beladen; voorts een transportwagen, een raderwagen en een compagnieskar. Elke wagen voert een volledig brugvak mede. Voorts is er nog een reserve-trein van 6 pontons op wagens. De varende trein bestaat uit 56 pontons No. 1 benevens het noodige materieel. Alle pontons zijn van verzinkt plaatijzer en zijn vervaardigd deels bij de firma Jac. Hilgers te Rheinbrohl, Pruisen, deels bij de ‘Siegener Verzinkerei’, Geisweid, Kr. Siegen. Het geheele boord van elke ponton ligt in één horizontaal vlak. Het gewicht van de ponton No. 1 (No. 2) bedraagt 1225 (480) K.G., de lengte 9.00 (7.50) M., het draagvermogen 7000 (4000) K.G. Het afbreken van de brug.
Een pontonbrug bestaat uit evenwijdig aan elkaar opgestelde pontons, door vastgesjorde ribben verbonden. Dwars over deze ribben komen de brugplanken, terwijl voorts leuningpalen en leuningtouwen worden aangebracht. De pontons worden op haar plaats gehouden door middel van ankersGa naar voetnoot*) en ankertrossen. | |
[pagina 252]
| |
Ten slotte willen wij nog even vermelden dat het Korps Pontonniers steeds verblijf gehouden heeft te Dordrecht, met uitzondering van de jaren 1841-1866; gedurende dit tijdvak had het Zutphen tot garnizoen. In 1883 werd de oude kazerne te Dordrecht vervangen door een nieuw, fraai gebouw, dat uitstekend aan alle eischen voldoet. En hiermede meenen wij eenige bijzonderheden meegedeeld te hebben omtrent een korps dat, al moge zijn leden ook niet direct tot het behalen der overwinning in den veldslag kunnen medewerken, toch dikwijls in de gelegenheid zal zijn door zijn arbeid, soms onder de meest ongunstige omstandigheden, tot het behoud van duizenden bij te dragen. |
|