Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 97]
| |||||
Avond te Warmond (teekening) 1894. Eigendom van Dr. H.H. Breuning te Leiden.
| |||||
[pagina 97]
| |||||
[pagina 98]
| |||||
was van negen-en-zestig tot drie-en-zeventig op een particuliere school; van dat jaar tot zes-en-zeventig op de hoogere burgerschool. Terwijl hij daar was kreeg hij les van Bos, een lithograaf te Leiden (in acht-en-negentig daar gestorven), en ging, nadat zijn vader het oordeel gevraagd had van Herman ten Kate, van school. In dien tijd had hij ook van Breitner les gehad in 't schildergenootschap ‘Ars Aemula’, in perspectief-teekenen. Van zes-en-zeventig tot tachtig is hij op de Akademie van Beeldende Kunsten, in Den Haag. Hij krijgt hier voor klein pleister den eersten prijs, in tachtig voor antiek pleisterbeeld de zilveren medaille. Koelman, die toen direkteur was, had eer een hekel aan z'n werk - hoe zou die ook niet, deze ‘volmaakte’ teekenaar - en sprak, met felheid, in z'n fraai accent, over die ‘naidege strepen’. Verster werkt daarna een half jaar op de Akademie te Brussel, onder Portaels. Daarna woont hij, tot nu, te Leiden.
* * *
Dit blijven wonen op één plaats schijnt mij merkwaardig. En ik vind twee soorten van schilders in dit opzicht:
Bij dezen vervangt het géestelijk reizen 't lichamelijk, zoozeer, dat dìt laatste noodeloos wordt. Ze gaan langs ijler stranden en lichter zee-deining dan de eersten zien met hun botte oogen. De anderen zien niet, die reizen en verven. De tweede soort heeft de betere kennis. Ieder ding is schoon, en beeft van volheid van praal. De anderen zien niet, niets. Ik bedoel natuurlijk niet die, zooals Mauve eerst in Laren vond, wat-i wou, ergens een plaats vinden waar 't landschap hun 't meest treft overeenkomstig hun eigen stijl - op zichzelf is dit ook een beperking van vermogen, blijkt mij - maar de anderen, die spoortrein-achtig van plaats tot plaats gaan. Als de conducteur den naam roept, zijn ze al ongeduldig, treuzelen er een dag of twee rond, nemen even veertien studies; en gaan met den trein verder, om 't zelfde, elders.
De tweeden hebben, uit hunnen aard - hun jeugd is soms vol geestelijke heftigheid, die uitbloeit later tot een meest gave vrucht - de neiging tot klaarte, tot rust. Hun schilderijen zijn dikwijls zonder menschen. Stadsgezichten: een kamer. | |||||
[pagina 99]
| |||||
En zijn er personen, zoo zijn dezen nooit behandeld, luisterend, of in aandacht over een werk. Bij dezen komt, vanzelf, 't blijvende.
Zoo, Verster. * * *
Nadat hij te Leiden is komen wonen, heeft hij zijn atelier op 't Galgewater; eerst in 't tweede huis van den hoek; vervolgens in 't vierde. In twee-en-tachtig schildert hij een ‘Cavalerist te paard’ (eigendom van mevrouw de weduwe Groll te Leiden), dat tentoongesteld is op de Exposition de Bienfaisance te Brussel; in kritieken genoemd werd. ‘Beuken in herfst’ (eigendom van mevrouw de weduwe Hubrecht te Leiden). In drie-en-tachtig ‘Paardenkopje’. Dit is nog in eigenbezit. De neus, met de haren, en de koele aanvoeling van de huid is nauwlettend geschilderd. Verder een studie van een ‘Huisje met bloempotten’ (eigendom van Bauffe, Den Haag). In vier-en-tachtig werkt hij in den omtrek van Leiden. Hiervan bestaat zoowat niets meer; in 't na jaar in Noord-Holland, in Bergen, van welke studies er een enkele nog is. Potloodteekening 1877.
Van vijf en tachtig is 't ‘landschap met zwijntjes’ (eigendom van den heer De Smet, Gent). Alberdingk Thijm over 'n schilderij no. 269 van Floris Verster te Leiden is niet geschikt om voorstanders van het impressionisme te winnen.
* * *
Ik zal bij de volgende jaren nu 't werk belangrijk wordt, meer eigen, telkens eenige van de kritieken uit dat jaar volgen: als documentatie, tevens een spiegel opgehouden, en een beschaming meestal, voor kritici, hoe kritisch!
De kritiek, die een schilderij als een feit constateert: op den voorgrond drie paarden, licht-bruine (een gansch uitgespannen) de | |||||
[pagina 100]
| |||||
andere nog aan den wagen; gezien in hun volle lengte; alleen de voorste, de uitgespannene, met zijn kop naar den toeschouwer gekeerd; daarachter, aan de waterput, een kereltje met een rooie kiel aan, oude bruine, leeren broek; aan den horizont een huisje omgeven met boompjes, 't huisje met lichtgroene en witte blinden, allen wijd open behalve een die half dicht is: de boompjes jonge populieren, de blader-behandeling bijzonder fraai; heeft mij altijd van een merkwaardige onjuistheid geschenen. Zelfs al voegt ze er nog bij dat de toetsen zoo lang of zoo kort zijn, gemiddeld (uitgedrukt
Koolsnijder (schilderij) 1885. Eigendom van de firma E.J. van Wisselingh & Co.
in millimeters), dat de behandeling van de verf op deze of gene manier moet plaats gehad hebben (wat te bewijzen is uit studies, en aanzet, van andere, door omstandigheden onafgemaakt ('t verhuizen van den schilder van Haarlem naar Delft, tegelijk met den dood van zijn vrouw), dat b.v. okers, enz. bij voorkeur gebruikt worden. Ze is onvoldoende.
Zooals ook, voor een meer of minder groot gedeelte, die van 't milieu (de beoordeeling daarvan is al, ondanks alle zorg, subjectiet) of welke tegenwoordig geliefd is, die van afstamming. | |||||
[pagina 101]
| |||||
Beide zijn juister dan de eerste. Ze zijn beide, de eerste meer philosophisch, de tweede als psychologisch, verklaringen en ophelderingen over de persoonlijkheid van den maker, en de stemmingen waaruit, de toestanden waarin, 't werk werd. De persoonlijkheid moet voor alles komen, eerst worden gezegd. Daarachter komen als nakomende verduidelijkingen, en de afstamming, en 't milieu (als landstreek en ook verder nog familie-milieu; geldelijke omstandigheden, etc.).
Deze twee laatsten, niet van een persoon zijnd maar uit geheele groepen; soms verschillende volken met verscheidene eigenschappen, door traditie, godsdienst; zijn nog complexer; en kunnen dus nog moeilijker zuiver bepaald worden dan eenigszins de persoon zelf naar zijn werk.
De allereerste, de feitelijke, is geen kritiek, waarlijk. Ze kan alleen dienst doen om een die 't werk en den aard volkomen kent, 't voorgestelde, dat-i dan zag eens al, te doen herinneren. Ze geeft nooit een denkbeeld ervan. Ze zal b.v. aangeven welke kleuren de schilder liefst gebruikt; maar dit geeft, in zich niets van de hoedanigheid der uiting waarop de kleuren gebruikt worden. Dezelfde kleuren kunnen - de nuances zijn daarenboven niet juist te benoemen - in bepaalde combinaties, uitingen van felle gevoelens, feller dan brand zijn, anders weer: dezelfde kleuren in de nietzelfde samenvatting, zachtmoedig op 'n de derde wijze, volmaakt onverschillig. Deze kritiek, quasi-kritiek, overtuigingloos zijnde, overtuigt niet. De anderen wel.
* * *
't Teekenwerk van voor, nog uit, dezen tijd, is meer dan belangrijk voor zijn latere, zijn zoogenaamde tweede manier van werk. Het is zeer strak, nauwlettend. Een gevlekte koe wordt geteekend: 't lijf heel nauwkeurig, bochtje voor bochtje, van den rug; de vlekken zijn omgeven door een lijn om ze bij elkaar te houden; als een afzonderlijk iets, op de huid; eigenlijk heelemaal afgescheiden van 't omringend wit eikenblad; hulstbladen worden geteekend met een ranke scherpte van lijn, die iets van een snijden heeft.
De kleur is, (ze wijst dadelijk uit dat Verstèr een kleurenvoeler is zelfs toen) meer naar de donkerte, bruin; bruinrooden.
* * *
In zes en tachtig schildert hij 't portret van zijn broer C. Verster; de koolsnijder (eigendom van S.J. Wisselingh) de aquarel koolsnijden (eigendom Drucker, Londen). | |||||
[pagina 102]
| |||||
Deze maakte hij met meer studies, te Giethoorn (Overijssel). Uit dit jaar is ook de aquarel van ‘'t Landschap met zwijntjes’ (eigendom van Ars Aemula Kunstgenootschap Leiden). Anemonen (schilderij) 1888.
Eigendom van den firma E.J. v. Wisselingh & Co. Kritiek: De heer F. Verster is een overtuigd impressionist; zooveel het landschap betreft; meen echter niet dat het minder afgewerkte als voorwendsel dient om gebrek aan teekening te bedekken; de beide huzaren, in zwart krijt, met zekerheid en geestig neergezet overtuigen van het tegendeel. De boerderij in olie- en waterverf zoude op iedere tentoonstelling de aandacht trekken. Kunstbeschouwing, Leiden 1886. In Maart '82 wordt in de Federation Artistique gezegd van solidité et ampleur; - 'puis un sous-bois d'une coloration chaude. | |||||
[pagina 103]
| |||||
In zeven en tachtig: ‘geplukte kippen met gemberpot’ (eigendom van G. van Vloten) en een zeer groot schilderij: ‘Steene-bikken: Menschen die zitten de kalk van oude steenen af te slaan.’ 't is slecht van atmospheer. De manier waarop de handen geschilderd zijn die de steenen vasthouden, is goed; te zuiver. Ook de kleur van 't gezicht van den man. 't Geheel is fijn grijzig. Anemonen (schilderij) 1888.
Kritiek: La couleur de M. Verster de Leiden a de la vigueur à côté de beaucoup de finesse, ses trois tableaux sont appréciés, mais surtout le ‘Potager.’ | |||||
[pagina 104]
| |||||
Verster, lui aussi nous attire par des tonalités vraies et nous aimerions á voir souvent des aquarelles exécutées comme son paysage aux choux où travaille un paysan étonnamment juste de mouvement, et bien dans l'air. In acht en tachtig ontstaan de ‘Anemonen’ (eigendom F.A. Verster Leiden) ‘Papavers’ (eigendom van Lijnden den Haag) de ‘Fabriek’, twee figuren aan een ketel poetsend, geschilderd in de fabriek van Van Marken, Delft; ‘Roode Tulpen’ studie, eigendom van O. Kamerlingh Onnes; ‘Blaren en Sneeuwballen (eigendom mevrouw de wed. Hubrecht Leiden. Van dit jaar is ook de ets ‘Na de kippen’, ingezonden op de etsclub, met de krijtteekening ‘Distels’ (eigendom F.A. Verster). In 't najaar maakt Verster studies in Noorden (Z.-Holland) waarna ‘Schuiten’, schilderij (eigendom van mevr. wed. Hubrecht Leiden) een aquarel hierna (Artibus Sacrum, Arnhem), en de aquarel ‘Naar de Schuiten’ (eigend. J.J. Tiele Rotterdam). Kritiek: Een echte schilder is Floris Verster. Zijn teekening houdt zich van kleur in het sterke goud van de passe-partout als een frissche olieverfstudie naar de natuur, en de eenige fout er van is misschien dat zij te blijkbaar naar een olieverfstudie gedaan is. | |||||
[pagina 105]
| |||||
tuintje besteed, hij zou nog betere vruchten er uit gehaald hebben. 't Is nog te woest. In negen en tachtig: ‘Pioenrozen in groensteenen pot’ (Burgerziekenhuis te Amsterdam) ‘studie boerenwoning’ (eigendom J.J. Tiele Rotterdam) ‘studie boerenwoning’ (eigendom J. Bosman Rotterdam). Hij wordt geweigerd als lid van de Hollandsche Maatschappij op zijn inzending ‘Koolsnijden’ en ‘Aquarel-atelier’. Noorden (studie in olieverf) 1889.
Kritiek: In De Amsterdammer noemde de heer V. een stilleven van Floris Verster. In September wordt hij vermeld door de Fédération Artistique met Le Luxe d'un pauvre. Negentig is een belangrijker jaar. In dit jaar zijn de schilderijen ontstaan: ‘Schoorsteenmantel’ (eigendom Tutein Nolthenius, Delft); ‘Donkerroode pioenrozen’ ('t zelfde); aquarel ‘geplukte kippen’, hangende tegen een geel fond. De lichte lila kleuren tusschen de pooten zijn bizonder doorzichtig behandeld. Aquarel ‘kip met kool’. Deze aquarel en de vroegere ‘schuiten’ | |||||
[pagina 106]
| |||||
Distels (teekening) 1889.
zendt hij in naar de Hollandsche Maatschappij, en wordt geweigerd als lid. Hij schildert ‘Sneeuw’ (studie), (eigendom van Mr. Rothlingh, Arnhem). | |||||
[pagina 107]
| |||||
Den achttienden November ontvangt hij een uitnoodiging van de XX te Brussel; zendt als proef de ‘Donkkerroode pioenrozen’. Van dit jaar is ook nog zijn studie-aquarel ‘roode kool’ (eigendom J.J. Tiele, Rotterdam) - zijn ets van ‘De twee boomen’ en anderen. Kritiek. ‘Winter’. Aan David van der Kellen. Indrukken op de Arti-tentoonstelling. Een mooi schilderijtje is het sterk-klinkende ‘Stilleven’ van Verster, donkerblauwe vaas met najaars gelige bloemen, opstekend in een fond van goud-rood bruinen vormende in het hoog vierkant van de lijsteen mooi oprijzen en samenschitteren van kleurenrijkdom. | |||||
[pagina 108]
| |||||
over dit doek een verfijnde weelderigheid: de hartstocht sluimert in het hart van die bloemen, die zich overgevend wegzinken in dat teer groenig Tuin bij Endegeest (pastelteekening) 1895.
Eigendom van de firma E.J. v. Wisselingh & Co. fluweel. Er is een diep verlangen in, dat zoekt naar vrede; een droomerig peinzen, dat zich oplost in het geheimzinnig Al. | |||||
[pagina 109]
| |||||
Sneeuw (pastelteekening) 1895.
| |||||
[pagina 110]
| |||||
Bloemen van Floris Verster, een stuk zoo verrukkelijk van kleur, dat men het onbestemde in de teekening er eigenlijk om voorbij ziet. Het is een machtige kleurensymphonie in groen en rood, vol fijne schakeeringen en overgangen, flink en sappig geschilderd. Voor botanische studie moge het niet geschikt zijn, als kleurstudie is het een weelde voor het oog en daarmede - de naam bloemen zonder nadere aanduiding doet het reeds vermoeden - heeft de schilder ditmaal willen volstaan. In een en negentig krijgen we den cataloges der werken verder aanvullend: ‘Geplukte kippen’ (eigendom Ahn, Den Haag). In Februari is de inzending op de XX, bestaande in de donkere pioenrozen, schoorsteenmantel, kippen. Het werk werd er, hoewel opgemerkt, niet bizonder geschat. Voor de verdere werken van Verster is deze tentoonstelling echter een hoofdgebeurtenis, die, hoewel de werking niet onmiddellijk daarna begon, toch stellig is. De donkerte en neiging tot zwaren toon, die eigenlijk hem waren, is na dien tijd langzaam, en voor goed, veranderd in een licht-volle. Verdere werken: ‘Bloemen in een serre’ (mevr. Tuthein-Nolthenius, Amsterdam); ‘Roode lelies’ (eigendom mevr. Crommelin, Amsterdam); ‘Studie na koeien’, ‘Stroobloempjes’ (eigendom De Bock, Den Haag). Kritiek: In de voorzaal worden wij opgehouden door eene groote schilderij van Verster ‘Bloemen en bladeren’, waaraan een aangename | |||||
[pagina 111]
| |||||
kleurwisseling en -speling niet kan ontzegd worden, maar is er eenige waarheid in? Even weinig als in een droom. ‘Geplukte kippen’. De commissie heeft er goed aan gedaan zulk een walgelijk onderwerp, misschien aantrekkelijk voor een gastronoom, aan de aandacht te onttrekken. Hoe iemand, die, wat kleur betreft, veel smaak heeft, 't geen uit zijn bloemen blijkt, in andere opzichten, als vorm en keus van onderwerp allen smaak schijnt te missen, is onbegrijpelijk. Dezelfde, 8 Juni. Eucalyptus (waskrijtteekening) 1896.
Eigendom van het Stedelijk Museum (Lakenhal) te Leiden. Het schijnt mij toe, dat de heer Van der Kellen hierin zeker eenigszins onjuist is. Zooals hem wel meer voorkwam. Zoo hij de behandeling had aangevallen, waren zijne opmerkingen gerecht geweest, en hadden zij de waarde, die de opmerkingen steeds gehad hebben van dezen kunstkritikus van Het Nieuws van den Dag. Maar nu alleen het onderwerp afkeurend, zouden wij ten slotte tot den toestand komen, dat de kritici den artisten het onderwerp zoo niet volledig opgaven, toch wouden insinueeren. En dit lijkt onjuist. Kritiek: Tot het beste werk op de ‘driemaandelijksche tentoonstelling te Rotterdam’ behooren de twee schilderijen van Floris Verster. | |||||
[pagina 112]
| |||||
Pompoenen (waskrijtteekening) 1896. Eigendom van de firma E.J. v. Wisselingh & Co.
| |||||
[pagina 113]
| |||||
Ze zijn daar als schitterende lichten tusschen smeulende vetpitjes. Weggestopt, natuurlijk, hier en daar in hoeken; 't is reeds veel, dat men ze een plaats waardig heeft gekeurd. Men verbeelde zich de hoog opgetrokken wenkbrauwen en den spottenden glimlach op het gezicht van de meeste bezoekers, en - helaas! - ongetwijfeld ook van meer dan éen commissie-lid, toen deze schilderijen werden bekeken - liefst met den neus er op. Toch zijn ze misschien de meer merkwaardige kunstrichting te midden van al die wankunst. Omringd door die dorre, nietszeggende prenten, schiet het leven in zijn frischheid uit dat eene doek u tegemoet, de kunstenaar geeft door die eclatante kleuren de essence der bloemenpracht weer. Het andere stemmiger, maar in zijn delicate kleurenschikking even harmonieus en mooi. Het zijn een paar prachtige stillevens. Toch zullen de meesten er niet veel aan hebben, want de ‘Bloemen’ zijn wellicht niet stiptelijk te determineeren, en de ‘Geplukte kippen’ - wel wie schildert nu geplukte kippen?... In twee en negentig: ‘Flesschen’ (eigendom Van Vloten, Leiden); ‘Cineraria's’ (Bremmer, den Haag); ‘Endegeest’ (pastelteekening). Gedetailleerd als geteekend. De kleur iets zwoels; als in de vormen; iets analoogs aan Toorop. Den zeven en twintigsten October trouwt hij te Zoeterwoude met Jenny Kamerling Onnes. | |||||
[pagina 114]
| |||||
In drie en negentig: ‘Anemonen’ (eigendom Hogendijk, den Haag); ‘Pioenrozen met glazen karaf’; ‘roode tulpen in blauw glazen karaf’ (eigendom E.J. van Wisselingh); ‘Oost-Indische Kers’ (Kunsthalle te Hamburg). Deze werd aangekocht door den direkteur. Hij had Bredius gevraagd wien hij de beste moderne bloemschilder achtte in Holland; waarop deze hem Verster aanwees; ‘Maandrozen’; ‘Chrysanthen’, (eig. Mevr. Wed. Hubrecht) Leiden. In vier en negentig: ‘Begonia's met Oost-Indische kers’ (Mevr. Gijzelaar, Amsterdam); ‘Begonia's (Mevrouw Hogendorp 's Jacob, den Haag); ‘Voorjaarsbloemen’ (eigendom Breitner, Amsterdam). Mistletoe (waskrijtteekening) 1897.
Met dit jaar eindigt een periode: de tijd van de kleur soms tot uitspatting toe. En mijn oordeel zeggend over dit gedeelte acht ik Verster: ‘een impressionist, soms geweldig’; een ‘kleurvoeler uitmuntend.’ In 't laatste opzicht zeker een van de bizondere uit Holland. Niet alleen in de franke en groote kleuren; maar ook in de - wie zou ze roeren - overgangen, die zijn in bladen van bloemen; en blaren, groen, verdord. En alleen is in de tijd ook 't bloemblad, als stof, te verwaarloosd; en hebben sommige van zijn schilderstukken te veel 't zijn-in-verf.
Na dezen tijd komt de voor mij meest merkwaardige: Een terugkeer tot zijn vroeger zorg-volteekenen, zijn vroegst. De uiterste grens van kleur was door hem bereikt. Tegelijk met dit (gedeeltelijk door 't zien van 't werk van de jongere Belgen) 't verlaten van de zware tonen, en 't geheel zich overgeven aan 't blanke. In vijf en negentig ontstaan: ‘Tuin’ pastelteekening, eigend. E.J. van Wisselingh; ‘Avond’ gekleurd potloodteekening; ‘Sneeuw’, Pastelteekening. In deze pastelteekening: een | |||||
[pagina 115]
| |||||
winterdag, met een lichte zon, is de boome-teekening en 't gedetailleerde van iederen tak, strak gelijnd al haast zijn laatste werk; de behandeling van 't verschil is duidelijk als het licht; de behandeling van de sneeuw is nog gedeeltelijk impresssionist. In zes en negentig: ‘Sierpompoenen teekening (E.J. van Wisselingh); Sierpompoenen (of Turksche mutsen). Deze laatste teekening (de vruchten liggen op een glazen plaat, geen spiegelend glas, waaronder ligt een zwart fond) is een koele demonstratie van schoonheid. De vruchtenomtrek is hard geteekend; de vruchten hebben iets afzonderlijks. Wat ze ook in werkelijkheid bezitten; koel en hard als glas,
Schuurtje in Zwitserland (studie) 1897.
is de omlijning. 't Vruchtzijn is daardoor geenszins verdwenen. Deze zijn dingen die 't meest lijken op vroegere, Pieter de Hoogh, desnoods. Niet in kleuren maar in omtrek. Kritiek over de Pompoenen. Floris Verster. Het zijn hier van hem stillevens van pompoenen in strakke bewerking van kleur en fijn strenge teekening, trachtende iets te geven van den open rijkdom van kleurenweelde, weer gereflecteerd in een zinken (lees: glazen) plaat, waarop ze liggen; maar alles voornaam, meer ingehouden dan zijn vroeger werk en niet minder sterk. | |||||
[pagina 116]
| |||||
eerste; het is een mooi langzaam voortwerken, dat zijn beste uiting vindt in een derde hier aanwezig stilleven, dat in zijn deftige stilte, eenvoud van conceptie en sobere weelde, iets geheel eenigs en volmaakts geeft wat ons steeds meer zal bekoren.... Om enkel het zuiver aanschouwelijk schoon te geven, tot zooiets zijn er buiten Verster nog maar weinigen op weg. Dorpshuis te Noordwijk (waskrijtteekening) 1897.
Eigendom van Mr. S.R. Steinmetz, te 's Gravenhage. Uit dit jaar nog een licht impressionistisch, onbeteekenend schetsje ‘Zinken kan met hortensia’ (Mej. Hubrecht, Leiden); ‘Eucalypthus’, gekleurd-potloodteekening (Lakenhal, Leiden), ‘Narcissen’ (Dr. Kroon, Leiden). In zeven en negentig: ‘Mistletoe’ (gekleurde potloodteekening) en ‘Dorpshuis te Noordwijk’ (gekleurde potloodteekening, eigendom Mr. Steinmetz, den Haag). In dit is meer licht, en stil licht, dan in veel schilderijen van de felste zon. Daarenboven een toestand van 't zonnelicht die zeer moeilijk is te geven. 't Licht dat | |||||
[pagina 117]
| |||||
klaar zijgt onder boomen. Op den grond door de takken, een plek zon, 't huisje een deur, twee ramen. Verder niets. In acht en negentig: de ‘Hooglandsche kerk’, stadsgezicht te Leiden, gekleurd-potloodteekening (eigendom Mevr. Groll te Leiden). 't Schoonste werk dat hij maakte. Een plein, met huisjes, daarachter de kerk. Boomen, van boven in een mist van goud. Voornaam en rumoerloos. Wel gerezen, in zijn kleur en teekening van den grond, 't paadje van gebakken steen langs de huizen, zwierig; palen voor 't huis: werkelijk als de palen zelf. Een wonder van nauwzien van ieder nuance van iedere kleur. Alles wat maar kleurt, er in; 't geheel daardoor niet verloren. Het nadert tot een werk van Vermeer; 't mist nog de groote breedheid. In negen en negentig: ‘Kastanjeknoppen’ (gekleurde potloodteekening). Het laatste werk ‘De Hooglandsche Kerk’; en ‘Pompoenen’, en ‘Knoppen’ van Verster is zeker, hoewel betwist, niet alleen zijn beste werk, maar het beste werk in Holland, op dit oogenblik. Het is nog 't einde niet. De strakheid van teekening is in ‘Kastanjeknoppen’, zijn laatste, gevoerd tot zijn grens, in de teekening van de boomen; maar in andere partijen van de teekening niet losser, maar meer gelaten, zoodat, wellicht, nog de tijd komt nu, waar zonder de strakheid te verliezen, in olieverf, een breedte van schoonheid komt bij 't wonderbaarlijk kleurgevoel; die al is in zijn Hooglandsche kerk; maar nog geruster, gemakkelijker. |
|