Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Revolutiedagen te Delft in 1795.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor de inkwartiering der troepen waren in den Doelen en in het Prinsenhof alsmede bij de burgerij de noodige schikkingen genomen, terwijl voor logies der officieren in het logement ‘de Gouden Molen’ alsmede in den Doelen was zorg gedragen. Deze troepen moesten den volgenden dag weder uitmarcheeren, met dien verstande dat zij door andere zouden worden vervangen. Dientengevolge werd nu bepaald dat de kwartiermeesters voor een behoorlijke inkwartiering bij de burgerij zouden zorg dragen. Voorts werd besloten om alle burgers te doen aanzeggen dat ieder één militair bij zich onder dak zou moeten nemen, doch uitgezonderd bij diegenen welke den vorigen nacht
Afbeelding van de aankomst der Fransche troupes binnen Delft. Ingehaald door de Leden der municipaliteit, op den 22sten Januari 1795; opgedragen aan de Burgerij dezer stad, en derzelver Representanten, door hunnen medeburger, J. Jelgerhuis Rz.
inkwartiering hadden genoten of die den volgenden nacht zouden moeten waken. Aangezien er nu den 22sten een commissie van uit Delft te Amsterdam verscheen om een verslag der volbrachte revolutie in de Prinsestad uit te brengen, gaf deze commissie aldaar het verlangen te kennen om 150 man Fransche cavalerie naar Delft te doen dirigeeren, daar zij voor de openbare rust dier plaats niet kon instaan.Ga naar voetnoot*) Reeds den volgenden dag arriveerde er binnen Delft 130 man cavalerie waaronder zich 32 officieren bevonden. Met het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||
oog nu op de komst van nog meerdere Fransche troepen besloot de Raad om den stads-architect te gelasten zooveel matrassen voor de Fransche militairen te laten aanschaffen, als hij noodig oordeelde en niet dan in de uiterste noodzakelijkheid eenige requisitien bij de burgers te doen. De 24ste verscheen er een nieuwe militaire macht binnen de stad; welke eerst compagniesgewijze op de markt werd opgesteld, waarna iedere compagnie door de kwartier-meesters afzonderlijk in één wijk bij de ingezetenen gehuisvest werd. Mocht nu de nieuwe orde van zaken zich in de meeste plaatsen gunstig laten aanzien, in Delft ondervond zij zoo weinig toejuiching dat de generaal Dumonceau, die het bevel over het Fransche garnizoen voerde, zijn gevoelen daaromtrent aan de municipaliteit mededeelde en deze de medewerking tot opbeuring der burgerij verzocht. Verder achtte de generaal zich verplicht om de inwoners bij proclamatie te bewegen om toch opgeruimd en vroolijk te wezen. Deze proclamatie, die in de Fransche en in de Hollandsche taal was opgesteld, had tot opschrift: Liefde tot Orde. Vrijheid, Gelijkheid. De trouw en Deugd verzekeren de Overwinning. De Brigade-Generaal, commandeerende te Delft en het District van dien, aan de Burgers uitmaakende de Magistraat van de stad Delft! De aanhef luidde: ‘Burgers! de doodsche stilte, die in deeze stad heerscht en de werkelooze leevenswijze, die ik daar in bespeur, hebben natuurlijk mijne verwondering moeten opwekken.............’ Het slot van dit langweilige vertoog is curieus genoeg om hier aan te halen. ‘De plechtige oprichting van een leevenden vrijheidsboom zal aan U, burgers, eene zekere gelegenheid verschaffen om met deze Vereeniging een aanvang te maken; ik vertrouw dat deze plechtigheid zal voorgegaan en gevolgd worden, door al de pragt en luister, waar voor dezelve vatbaar is. Ik laat aan uwe wijsheid te bepaalen den aart der verlustigen, en vermaaken, welke deezen Dag der dagen, moeten doen uitmunten, in het aangenaam vertrouwen dat mannen, die reeds zooveel voor de Vrijheid gedaan hebben, niets zullen nalaaten om haaren zegepraal te vieren. Ik verheug mij in het vooruitzigt dat, ten eenigen dage, de gelukkige Bataaf, onder de schaduw van deezen geheiligden Boom zijne kinderen zal doen leezen dit gedenkwaardig opschrift, Het Vrije Holland aan de Franschen dankbaar.’Ga naar voetnoot*) Deze proclamatie miste zijn doel niet; de geest werd wat opgewekter, hetgeen hieruit viel af te leiden door dat op den 23sten de Stedelijke Regeering een beraadslaging hield over den wensch van vele ingezetenen om een Vrijheidsboom op de markt te laten oprichten, waartoe den stads-architect de noodige schikkingen werden opgedragen. Voorts werd hem gelast om de Portretten der Prinsen van Oranje,Ga naar voetnoot† die de wanden der Burgemeester- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kamer sierden, te laten wegnemen en op den zolder van het Raadhuis te bergen. Van den 1sten tot den 4den Februari werd er druk door de vroede mannen beraadslaagd over de regeling der viering van het Vrijheidsfeest. Van Burgeres van Hogendorp verkreeg men vergunning om op haar buitenplaats ‘Sion’Ga naar voetnoot*) een eikenboom te mogen rooien die als vrijheidsboom zou dienst doen en fraai versierd behoorde te worden. Op Woensdag den 4den Februari werd het feest door den generaal Dumonceau vastgesteld, terwijl een commissie Z.H.Ed.Gestr. ter zijde stond, die alle schikkingen met hem trof en overeenkwam dat den avond van dien dag met een bal zou worden besloten. Karakteristiek zijn wel de aan dit Vrijheidsfeest ontleende bijzonderheden, die ons een duidelijk beeld der revolutie-verheerlijking geven. 's Morgens te 9 uur vergaderde de Municipaliteit in den Doelen, alwaar de met takken en wortels gerooide eikenboom, die nu kwistig met linten en groen omkranst was, alsmede de vrijheidshoed die op den top van den boom zou worden geplaatst, gereed lag om naar de markt te worden vervoerd. De stoet die dat aangebeden symbool der revolutie begeleidde, was in deze orde opgesteld:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van den Doelen trok de stoet door de Choorstraat langs de westzijde der Voorstraat, de zuidzijde van de Kolk en de westzijde van het oude Delft naar de Nieuwstraat en vandaar naar de markt. Daar gekomen werd de boom onder het losbranden van het geschut, dat bij de Koepoort stond, en onder klokgelui en het spelen van het carillon, geplant. Afbeelding der vreugdebedrijven, bij het planten van den vrijheidsboom binnen Delft op den 4en Februari 1795 opgedragen aan de Burgerij dezer stad, en derzelver Representanten door hunnen medeburger J. Jelgershuis Rz.
Toen den boom met de hoed in den top geplant stond, hield de president der Municipaliteit Willem Noodt een aanspraak en daarna droeg de burger Ruysch eenige toepasselijke door hem vervaardigde dichtregelen voor. Vervolgens vormden de danslustige paren om den boom, elkander de hand reikend, een breeden kring en nam de algemeene dans een aanvang. Men zal zich niet behoeven af te vragen of die danseressen het in hun luchtig wit gewaad koud zullen gehad hebben voor zij de ronde om den boom uitvoerden, zoodat de dames evenals de heeren zich wel buitenmate warm gedanst en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geschreeuwd zullen hebben voor de terugtocht van den stoet naar den Doelen weder werd ondernomen.Ga naar voetnoot*) Langs de Hypolitusbuurt schreed de stoet door de Choorstraat weer naar den Doelen terug, alwaar men elkander voor de wederzijdsche assistentie tot het welslagen van het feest bedankte en onder het gebruik van eenige ververschingen nog wat bleef napraten. 's Avonds vond op den Doelen het groote bal plaats, waarop verschillende personen zonder onderscheid van denkwijze, waren geïnviteerd en alwaar een gedeelte der burgerij ook tegenwoordig was. Maar het aantal genoodigden was zoo groot, dat er ten gevolge der te beperkte ruimte niet weinig wanorde en verwarring ontstond. Aan kloppartijen zal het dus wel dien avond niet ontbroken hebben, want de Republikeinen waren heftig uitgevallen in die dagen!
Op 26 Februari mochten de Leden der Municipaliteit zich verheugen door den Generaal Dumonceau, met hun familien op een Bal te worden geïnviteerd, dat Z.H.Ed.Gestr. voornemens was in den avond van den volgenden dag, om half negen in het Prinsenhof te geven en voor welk doel twee vertrekken in dat gebouw ontruimd waren geworden.
Ondanks al deze opwekkingen om de burgerij meer voor de nieuwe orde van zaken te winnen, bleef er toch een geest van tweedracht heerschen. Vooral werd er door de ingezetenen geklaagd over den steeds drukkenden last der inkwartiering, ten gevolge waarvan twee leden der Municipaliteit, de heeren van Steensel en Kranendonck besloten om zich op audientie bij den Generaal Daendels te 's Gravenhage te begeven, ten einde Z.H.Ed.Gestr. vermindering van garnizoen te verzoeken. Bij hun komst bij den Generaal verzochten zij hem of hij niet bij de Fransche representanten en Generaals kon bewerken dat een groot gedeelte van de 1500 in garnizoen liggende Fransche manschappen naar elders werd verplaatst, aangezien de stad niet meer dan de lasten van hoogstens van 5 of 600 man dier troepen kon dragen. De | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Generaal begon het eerst te informeeren of er nog tweedracht onder de Patriottische burgers heerschte en of de twee societeiten der beide partijen al vereenigd waren. Toen hierop een ontkennend antwoord moest worden gegeven, antwoordde de Generaal dat zoolang er verdeeldheid in Delft bleef bestaan, de stad op geen garnizoensvermindering behoefde te rekenen, daar hij deze verantwoordelijkheid niet op zich wilde nemen. De Generaal gaf evenwel de heeren van Steensel en van Kranendonck in overweging om een commissie uit de Municipaliteit te vormen, welke met de commissarissen der beide societeiten in onderhandeling moest treden teneinde de partij die op den Doelen vergaderde op het noodzakelijke te wijzen om tot de laatst opgerichte Societeit, in het Prinsenhof toe te treden. Verder wees de Generaal er op dat wanneer deze gewenschte vereeniging was tot stand gebracht, er dadelijk twee leden uit de Burgerij, op het voorbeeld van andere steden ter vergadering van Holland moesten worden afgezonden teneinde ‘alle schaduwe van aristocratie weg te nemen.’ De proef om een Vereeniging te bewerken, werd genomen hetgeen nu niet zoo gemakkelijk ging. Eerst na een langdurige gedachtenwisseling zoowel in het openbaar als in geschriften, besloot de Doelen-Club ten laatste zich te ontbinden. Den kastelein van den Doelen werd vervolgens gelast dat geen bijeenkomsten meer in het vervolg door de vorige leden mocht worden gehouden en de gewezen vergaderplaats van hen moest gesloten blijven. Of men nu door dit feit garnizoens-vermindering heeft verkregen daarvan staat niets aangeteekend, doch de geest bleef vooral onder de lagere volksklasse verdeeld. Tegen einde Maart vielen er nu en dan Oranjegezinde betoogingen voor, niettegenstaande er den 4en dier maand een publicatie was uitgevaardigd om zich te onthouden van het verspreiden van valsche geruchten, het dragen van Oranjeteekenen, het zingen van Oranjeliedjes of het roepen van Oranje Boven op poene van te worden gebrandmerkt, gegeeseld, verbannen of in de gevangenis geworpen. Over die betoogingen vermelden de notulen eenige staaltjes, waaruit tevens blijkt dat het met deze bedreigingen niet zoo heel ernstig werd opgenomen. Op Zondag 29 Maart ontstond in de Harmen Coxlaan een groote beweging door dat daar ‘Oranje Boven’ was geroepen. Een spoedig onderzoek naar het voorgevallene bleef niet uit, waardoor eenige personen, die men in het feit betrokken waande, zich ter verantwoording zagen geroepen. Bij hun verhoor bleek nu dat zekere Johanna Brakel als de schuldige werd bevonden. De zaak liep echter voor haar beter af dan men zeker verwacht had, want in tegenwoordigheid van alle getuigen ontving die jonge dochter de vermaning dat wanneer zij zich voor de tweede maal aan een dergelijk vergrijp mocht schuldig maken zij dan haar straf niet zou ontgaan. Twee dagen later werd door een vrouw aangegeven dat het dochtertje van Adam van Schie in haar winkel was gekomen om Oranjelint te vragen. Het meisje werd met haar vader verhoord, waaruit bleek dat het kind uit school komende door een haar onbekende vrouw, die het lint wilde koopen was | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||
meegenomen en haar die boodschap in den winkel had laten verrichten. Adam van Schie werd toen op het hart gedrukt om in het vervolg goed op zijn kind te passen. Op den 2den April kwamen echter vier klachten in omtrent het zien en dragen van Oranjelint. Door den commandant Spreeuwenberg werd dien dag eerst gerapporteerd dat bij zeker Biesemeyer op de Waterslootsche Poort eenige Oranjecocardes werden gemaakt, waarop na een huiszoeking ten zijnent bleek dat er twee cocardes en eenig afgetornd lint bij dien Oranjeklant gevonden werd, tengevolge waarvan een dagvaardiging tegen dien persoon niet uitbleef. Van iedere aanklacht werd behoorlijk notitie genomen zoo kwam de houtkooper Hartog kennis geven dat hij een schuit had zien passeeren waarop een Oranjelint wapperde. Voor deze aangifte ontving Hartog een bedankje maar werd verzocht eens nader te informeeren naar de schuit en den schipper. Een ander maal werd door twee burgers aangifte gedaan dat zij zekeren Dirk Middelhof met een Oranjelint op den hoed hadden gezien zoodat die persoon, die zoo brutaal met zijn Oranjegezindheid te koop liep, gedagvaard werd. Ten slotte kunnen wij nog de volgende curieuse aanklacht mededeelen, die weder door den ijverigen Republikeinschen speurhond commandant Spreeuwenberg werd ingediend. Deze had namelijk van een burger patrouille die de Molslaan passeerde vernomen dat zij voor aan de ramen der woning van Kiene een Oranjecocarde hadden opgemerkt, die aan een verdord boompje dat in een pot stond, bevestigd was, hetgeen die patrouille had laten wegnemen. Toen een bode, vergezeld van een burger van de wacht, aan de woning verscheen om Kiene ter verantwoording te roepen vond men zijn huis gesloten. De buren vermeenden dat den man zwaar beschonken te bed lag, waarna beide personen door een der vensters zijner woning kropen, maar den bewusten Oranjegezinden burger nergens mochten vinden. Eenige uren later kwam Kiene zich zelf op het stadhuis melden, hij verhaalde dat het geen Oranje maar een driekleurige cocarde was geweest doch zijn aanklagers wisten nog te verhalen zij een ‘Oranje aria’ op een viool hadden hooren spelen tengevolge van dit een en ander beklaagde in voorloopige bewaring op het stadhuis werd gehouden. Ziehier hoe de feiten zich hadden toegedragen. Bij zijn dagvaarding verklaarde Biesemeyer dat zijn vrouw de bewuste cocardes had opgemaakt en daar zulks binnenshuis geschied was, kon volgens hem, daardoor aan niemand eenige aanstoot worden gegeven, daar er geen ander oogmerk met het opmaken dier cocardes bestond dan het afgetornde lint op te ruimen, hetgeen nu toevallig door iemand die bij hem in huis kwam was gezien. Die mededeeling klinkt wel wat apocrief, doch de man kwam er nog al goed af, hij werd ‘allerserieust vermaand en gewaarschuwd met voorbehoud der publicatie van 4 Maart ll. om zich voortaan te wachten eenig Oranje ten toon te brengen waardoor de openbare rust zou kunnen worden gestoord.’ De heer Middelhof, die beschuldigd was voor het dragen van Oranje, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verklaarde dat hij wel is waar kan gezien zijn met Oranje op zijn hoed, doch daar hoegenaamd geen schuld aan had. Een zijner kennissen, met wien hij op een bank was gezeten, had hem op het lint opmerkzaam gemaakt, waarna hij het terstond van zijn hoed had afgenomen en in het water gesmeten, want dat iemand hem in gevaar wilde stellen door ongemerkt dat Oranje versiersel op zijn hoed te leggen, kon aan geen twijfel onderhevig zijn. Bij het nader verhoor van Kiene bekende deze slechts een klein Oranjestrikje, dat hij geverfd had, aan een dood rosamarijn boompje voor een gesloten raam te drogen te hebben gehangen en met welke handelwijze hij volstrekt geen kwade bedoeling had gehad. Wat daarentegen het spelen van Oranje-aria's betrof, dit kon onmogelijk voorgevallen wezen, daar zijn viool van alle snaren beroofd was. Door het aantoonen dezer redenen achtte hij zich in zijn recht om gratie te verzoeken, doch aangezien er nu geen genoegzame termen bestonden om hem te veroordeelen, werd Kiene, na vier dagen in verzekerde bewaring te zijn gehouden, met een ‘serieuse vermaning’ ontslagen. Ter aaneensluiting dier bovengenoemde feiten kan nog worden toegevoegd dat op 3 April door commandant Spreeuwenberg weder een aanklacht werd ingediend en wel over een knecht van een Zwitsersch officier, die in presentie van de dienstboden der burgers Ruysch en van Yperen zou gezegd hebben: ‘dat binnen een maand het bliksemsche vee met wortel en tak uitgeroeid en de Pruisen hier zouden zijn’. De zaak werd nog al kalm opgenomen, want hoewel commandant Spreeuwenberg bij de Regeeringsleden er op aandrong om Generaal Dumonceau van dit ‘ergerlijke feit’ in kennis te stellen, werd hem beloofd hieraan gevolg te geven zoodra hij den naam van dien knecht te weten was gekomen. Nadere bijzonderheden komen hierover niet voor, doch uit een en ander kan men genoegzaam zien dat er toch een zekere mate van ontevredenheid bleef heerschen. Uit deze mededeelingen valt waar te nemen dat de burgerij niet zoo spoedig aan de nieuwe orde van zaken kon gewennen. Het door de Patriotten zoo vurig gewenscht verbond met Frankrijk kwam ons dan ook al zeer duur te staan. Bij die alliantie stond onze Republiek aan dat Rijk Venlo, Maastricht, Staats-Limburg en Staats-Vlaanderen af, benevens de vrije vaart op de Schelde, Maas en Rijn. Voorts moesten honderd millioen voor oorlogskosten worden uitgekeerd, terwijl ons land nog bovendien de verplichting op zich nam om 25000 man Fransche troepen te onderhouden en Fransch garnizoen in Vlissingen te dulden. Overal zuchtte men onder den last der inkwartiering, waarvoor in sommige plaatsen geen huizen genoeg waren. Ten gevolge dier verplichtingen geraakten de Lands en Provinciale kassen uitgeput, zoodat men de toevlucht tot buitengewone heffingen moest nemen. Daar er dadelijk geld moest wezen, ging men tot een vrij willenkeurige maatregel over, de ingezetenen werden namelijk gedwongen al hun ongemunt goud en zilverwerk of de waarde | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||
daarvan aan den lande op te offeren en wel als in mindering of als voorschot op de belasting, die zij later zouden hebben op te brengen. In Delft werd die publicatie wegens ‘het fourneren van goud en zilver ingevolge een missive van de provisioneele representanten van het volk van Holland den 30sten Maart afgekondigd.’ Het gewoon tafelzilver, zooveel ieder tot zijn gebruik noodig had, gedenkpenningen, munten en wat tot lijfsieraad diende, mits voor ieder persoon de waarde van f 300. - niet te boven gaande, was van deze belasting uitgesloten.Ga naar voetnoot*) Op deze wijze nu kreeg men in Holland alleen ruim f7,000.000 bij elkander, hetgeen wel een bewijs oplevert hoe hoog de weelde in de huisgezinnen was gestegen. Wat nog wel het ergste was, de betalingen die de Franschen deden, geschiedden in assignaten, een papieren munt, doch waarvan de waarde misschien bijna tot op niets daalde. Echter mag het wel een verblijdend feit genoemd worden dat gedurende het ruim elfjarig bestaan der Bataafsche Republiek zich nimmer die schanddaden hebben vertoond, welke de Fransche republiek zoozeer hebben bevlekt.
Vrijenban bij Delft, April 1899. |
|