nut eener instelling, zoo dat niet van overheidswege wordt erkend. Men bedenkt geenszins dat in andere landen geheel verschillend wordt geoordeeld over de beteekenis der opleiding van den aanstaanden tooneelspeler voor de nationale tooneelspeelkunst.
En daarom geven meer menschen geld voor wegwijzers, reiskaarten, het instandhouden van hulpkisten en hoogst nuttige bemoeiingen van het bestuur van den A.N.W.B. dan voor de school en het blad van het Nederlandsch Tooneelverbond, waarvan velen in den lande het nut niet waardeeren kunnen.
Toch zullen er niet zooveel minder tamelijk getrouwe bezoekers van de komedie zijn dan wielrijders, die ver genoeg hunne tochtjes uitstrekken om inderdaad van de goede dingen te genieten, hun door het bestuur van den A.N.W.B. verschaft. Vanwaar dan die vier maal meer leden?
Zou niet het nut van den W.B. veel meer direct in het oog springen dan dat van het N.T.V.? Zoo'n wegwijzer ziet men; zoo'n hulpkist ziet men; zoo'n schild voor bonds-café of hôtel springt in het oog en een wielrijders-atlas hebben zelfs diegenen gaarne in huis, die zich nooit verder dan vijftig kilometers van honk wagen.
Maar het nut der Tooneelschool is niet zoo gemakkelijk aan te duiden. Noemen wij een leerling, die algemeen wordt bewonderd, een ander kan beweren dat hij zoo ver is gekomen door zijn talent en 't zonder het onderwijs op de Tooneelschool juist even ver gebracht zou hebben. Het groote publiek weet niets van de moeielijkheden eener kunst, die des te gemakkelijker te beoefenen schijnt, naarmate de kunstenaar beter zijn taak vervult. Men hoore daarover eens een deskundige.
Allen zijn het erover eens dat verstandige leiding onontbeerlijk is en zij, die hartstocht gevoelen voor hun moeilijk kunstvak, zien de breede reeks van eischen, die de tooneelspeler zich moet stellen, aanwassen tot in het oneindige en dit des te sneller, naarmate zij 't in de oogen van hun publiek, zelf verder hebben gebracht.
In geestelijke en phyzieke ontwikkeling kunnen maar hoogst enkelen het verlangde bereiken. Van den tooneelspeler, dien kunstenaar voor wien de te bewerken stof de eigen persoonlijkheid is, moet worden gevergd grondige kennis van de dramatische letterkunde, onverbeterlijke uitspraak, lenigheid en.... talent, liever nog uitbeeldend genie.
Jong reeds, moet hij zich voorbereiden. Wie hem leert stukken te lezen en te begrijpen en hem bekend maakt met de onthutsend moeilijke kunst van mise-en-scéne; wie hem leert heerschen over stem en gebaar; wie hem leert dansen, schermen, zingen, wie hem de beginselen onderwijst van geschiedenis, daarenboven, doet nog niet genoeg.
En nu moet dat belangrijke onderwijs, waarvan de beteekenis voor onze jonge tooneelspelers en dus voor den bloei van het nationaal tooneel, behalve door H.M. de Koningin, bijna alleen worden bekostigd door een goede veertienhonderd belangstellenden, waarvan velen gepaaid worden door beloften van gratis-voorstellingen, voordrachten enz.