hebben gebracht in een vroeger tijdvak, toen er nog niet zulke rijk geïllustreerde weekbladen konden bestaan. Hij zou dan misschien album-teekenaar zijn geworden en illustrator. In deze hoedanigheden munt hij echter veel minder uit dan als journalistiek teekenaar, al hebben zijn illustraties ongetwijfeld verdiensten (erkend o.a. door prof. dr. Jan ten Brink, in een briefje, waarop Braakensiek heel fier is) en al vindt men in zijn schetsen uit het Amsterdamsche Volksleven aantrekkelijke qualiteiten.
Hij is de man voor zijn weekblad. Hij is het zoowel door zijn bijzonder goede als door zijn minder goede eigenschappen. Braakensiek wordt niet tot buitensporigheden verleid door te levendige verbeeldingskracht. Zijn persoonlijkheid, zich uitend in zijn stijl, is wel wat droog, zelfs in het komische, maar vooral in het pathetische genre. Waar hij meer op het gemoed, dan op de lachspieren heeft te werken, is Braakensiek nog al eens nuchtertjes correct en waar hij inderdaad komiek is, zegeviert hij vooral door duidelijkheid van voorstelling en uitmuntende gelijkenis der portretten. Nu is ons publiek, in zijn verhouding tot staatkundige en gemeentelijke zaken, veeleer droogjes, dan geestdriftig te noemen. Het houdt boven alles van duidelijkheid. Fantasie brengt het van de wijs, fijne ironie nog veel meer. Een charge doet het heel licht uitroepen: Nee, dat is de burgemeester of de minister of het kamerlid Zoo-en-Zoo niet! Maar in welgelijkende portretten heeft het plezier! ‘Kijk die Pierson en die Kerdijk daar ereis staan! Wat lijkt die Van Houten weêr goed!....’
Ook duidelijkheid in de uitdrukking van hetgeen de plaat als handeling voorstelt waardeert de groote gemeente. Zij wil niet gedwongen worden tot gissen. Een beroep op haar aanvullingsvermogen blijft doorgaans onbebeantwoord. Zij verlangt dat de teekenaar voor haar denke. En Braakensiek is duidelijk, altijd, wat hij ook heeft voor te stellen. Het denkbeeld der Weekbladredactie wordt bij hem terstond een concreet geval, dat hij volmaakt duidelijk, met niet te veel zwier, maar met de door het publiek verlangde uitvoerigheid heel netjes op het papier zal zetten. Dat geeft aan zijn platen het schijnbaar naar de natuur geteekende, die realiteit in den droom, waardoor Braakensiek zoo algemeen wordt begrepen. Als hij een waarheid uit een put laat trekken, dan geeft zijn prent den indruk, dat eenige heeren met inspanning een naakte vrouw met een handspiegeltje uit een regenbak sjorren. En zóó ziet nu precies het overgroote gedeelte van ons publiek in zijn verbeelding den bedoelden toestand.
Braakensiek geeft, wat onze prentenkijkers verlangen, uitnemend.
Daardoor is een prent van hem iets definitiefs.
Er is handeling, beweging in. De eenvoudige actie begrijpt elkeen. Men denkt niet verder aan het motief. Hij schijnt het uit te putten.
Ook waardeert ons publiek de zekerheid, waarmeê Braakensiek werkt. Hij is een goed lithograaf, voor wien de steen geen onaangename verassingen heeft.
Dit zekere, kalme, heel eenvoudige, kenmerkt ook zijn uiterlijk. Ik bezocht