| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Den 31sten Maart begon de Figaro, onverwacht, met de openbaarmaking van de verhooren, door de strafkamer van het Fransche Hof van cassatie afgenomen ter voorbereiding van de definitieve beantwoording der aanvraag van mevrouw Dreyfus tot revisie van het in December 1894 gewezen vonnis, waarbij kapitein Dreyfus veroordeeld was tot levenslange eenzame opsluiting in een versterkte plaats.
Het leek bijna een April-grap, deze publicatie. Nadat een gelegenheidswet het aanhangig geding aan de strafkamer had onttrokken en aan het Hof in zijn geheel, een college van 49 raadsheeren, had toevertrouwd, waren de reeds afgenomen verhooren onder het strengste toezicht ter landsdrukkerij gedrukt. Er waren tachtig exemplaren gemaakt, van twee deelen elk. De vormen en proefafdrukken waren vernietigd. De exemplaren waren genummerd en elk der raadsheeren had er een gekregen; verder eenige ministers, het Openbaar Ministerie, de verdediger. Wat er overbleef, een vijf-en-twintigtal, was in het ministerie onder zegel opgeborgen.
Hoe had het handige boulevard-blad zich dit reusachtig succes weten te verzekeren?
Het raadsel is nog niet opgelost. In de rechterlijke kringen schijnt men niet te moeten zoeken. Men is zoover gegaan de ministers Delcassé en de Freycinet van de onbescheidenheid - beter van schending van een ambtsgeheim - te verdenken. Maar dat vermoeden moest, om verschillende redenen, opgegeven worden. Ernstig gezocht is er trouwens niet. De regeering heeft het voorbeeld gegeven door geen gerechtelijk onderzoek te bevelen. In zwakke halfheid heeft zij bevolen een vervolging tegen de Figaro in te stellen, die in eerste instantie op een veroordeeling tot frs. 500 is uitgeloopen. Vijfhonderd franken! Alsof de Figaro, behalve de reclame, met haar stoutheid niet honderden malen die som als winst had binnengehaald.
Men zag het verbazingwekkend schouwspel, dat den dag na de veroordeeling en sindsdien dagelijks de openbaarmaking werd voortgezet, alsof er van een vonnis geen sprake was. Over inbeslagneming van het blad, dag aan dag, zoolang tot de publicatie ophield, schijnt het ministerie zelfs niet gedacht te hebben en toch had dit het logische en directe gevolg eener veroordeeling moeten zijn. Zeker, de openbare meening zou zich tegen zoo strenge maatregelen hebben verzet. Men mag in Frankrijk zulke stoute pers-stukjes wel en zelfs de bladen, die tegen de Figaro vijandig over staan, begonnen met een compliment aan den confrater wegens het journalistiek succes. Het kabinet Dupuy, volgens de openhartige, of onbeschaamde, verklaring van zijn minister van justitie in de Kamer, slaaf van de publieke opinie, zou dus met strengheid niet ver gekomen zijn. Maar waarom zich een nederlaag bereid door het
| |
| |
instellen eener vervolging, die in het gunstigste geval kon eindigen met de oplegging van een boete, die voor het blad ongeveer zoo weinig beteekent als de zegelkosten eener quitantie? Is dit de straf, die in Frankrijk staat op het toedienen van een kaakslag aan het gouvernement? Een kaakslag, het woord is niet te sterk, want ik vraag u of een daad als die van de Figaro mogelijk zou zijn in een land, waar de regeering gevreesd, neen geëerbiedigd wordt.
Het kabinet heeft een bij uitstek ongunstige April-maand gehad. Op grond eener wet van het keizerrijk, welker afschaffing door ieder nieuw ministerie een eisch des tijds wordt genoemd en ter welker vervanging Dupuy zelf een nieuwe wet op de vereenigingen op zijn program heeft gesteld, begint deze regeering een vervolging tegen de verschillend gezinde, overal in Frankrijk opgeschoten Bonden, welke wel bijkans allen als leden omvatten, die zich met de publieke zaak bemoeien. Zij daagt een schaar van beroemde mannen, geleerden als Duclaux en Grimaux en anderzijds Académiciens als Coppée en Lemaître voor den correctioneelen rechter. De ‘beklaagden’ zien zich, na een vleiend requisitoir van het Openbaar Ministerie, tot boeten van zestien franken veroordeeld.... met opschorting der uitvoering van het vonnis! En gelijk de Figaro in hetzelfde nummer, waarin zij het verslag harer veroordeeling plaatst, een nieuw geheim verhoor van de enquête publiceert, zoo houden de Bonden daags na hun vonnis druk bezochte vergaderingen, waarin een beweging wordt op touw gezet tot afschaffing van de wet, op grond waarvan ze veroordeeld zijn.
Dit volk heeft de regeering die het verdient. En deze regeering verdient, wat haar wordt aangedaan. De vrienden der waarheid zullen trouwens wel de laatsten zijn om de Figaro haar brutaliteit kwalijk te nemen. Zij zullen veeleer meenen, dat het blad daardoor zijn misselijke houding weer een weinig goedmaakt van December 1897, toen het na de brieven van Esterhazy gepubliceerd en de Dreyfus-beweging een goed eind op weg geholpen te hebben, plotseling staan bleef en omkeerde, omdat de publieke opinie niet mee wou. Natuurlijk kan de stoute daad van nu evenmin aan belangelooze menschlievendheid toegeschreven worden als vroeger het plaatsen der brieven van den Uhlaan; maar, hoe en waarom dan ook, de Figaro doet thans een goed werk, geheel liggende in de lijn van een informatie-blad. Wat in een land, waar de regeering een gerechtvaardigd vertrouwen geniet, afkeurenswaardig zou mogen heeten, is prijselijk dáár, waar men niet eens de zekerheid bezat dat de beloofde officieele openbaarmaking van het dossier onverminkt zou geschieden. En ook, de waarheid wordt nu in veel ruimer kring verspreid dan het geval zou geweest zijn zoo het enquête-dossier in twee dikke deelen op een goeden dag verkrijgbaar was gesteld. Ondanks den lagen prijs, waartegen men zich die boeken door de zorgen van het Comité ‘tot verspreiding der waarheid’ zou hebben kunnen aanschaffen, zou het getal lezers toch zeker aanmerkelijk kleiner geweest zijn dan nu de inhoud ervan dag aan dag, bij betrekkelijk kleine gedeelten, in millioenen exemplaren van de Figaro en al de bladen die haar nadrukken, de heele wereld rondgaat.
| |
| |
Ik wil een zwakke poging doen om de enorme stof, die de Figaro in deze maand gebracht heeft, in een kort overzicht samen te vatten. De dag waarop ik dit schrijf is 23 April en ik beschik op dit oogenblik over de sinds 24 dagen gepubliceerde verhooren tot en met die van de schriftkundigen in het Dreyfus-proces. De openbaarmaking is dus nog wel niet afgeloopen, maar van de belangrijkste heeft men toch kennis genomen.
Er is vooreerst de groep van generaals, ministers van oorlog, opperofficieren van den generalen staf, in een woord de état-major van de schuld van Dreyfus.
Van de vijf ministers van oorlog sinds 1894 heeft eigenlijk alleen Cavaignac een poging gedaan om de schuld met argumenten te bewijzen en te verklaren. De anderen hebben zich bepaald tot een verhaal van wat er in 1894 en daarna gebeurd is - een verhaal, waarvan bijna alle bijzonderheden reeds bekend waren - en er de verzekering aan toe te voegen, dat zij ‘de overtuiging’ of ‘de zekerheid’ hadden of dat zij ‘op hun eer en geweten bezwoeren,’ dat het vonnis wettig en rechtvaardig gewezen was. Wij kunnen dit stil voorbijgaan. Voor Hollandsche lezers te betoogen, dat een generaal of een minister niet wegens die hoedanigheid alleen en tegen alle evidentie in meer geloof verdient dan een andere burger, man van eer en goede reputatie - het is gelukkig noodeloos werk. Het loont de moeite wel deze heeren met elkander in tegenspraak te brengen; het eischt van iemand die de zaak van den beginne af aan goed gevolgd heeft, niet eens bijzondere inspanning. Maar het zou mij te dezer plaatse te ver voeren. Ik wil alleen maar even vragen, wat er van die machtspreuk van de generaals Mercier, Billot, Zurlinden, Chanoine: ‘op mijn eer en geweten, hij is wettig en rechtvaardig veroordeeld’ overblijft in het aanzicht van die waarheid, welke zij allen voor het Hof hebben trachten weg te moffelen, maar die niemand, dreyfusard of niet, op het huidig oogenblik meer loochent: dat er in strijd met de wet geheime stukken aan den krijgsraad van '94 in raadkamer zijn overgelegd, waarvan de beklaagde en zijn verdediger onkundig zijn gelaten. Het bijna overbodig gerechtelijk bewijs hiervan zal straks geleverd worden, als Freystaetter en Gallet en wellicht andere van Dreyfus' rechters, wien, hoezeer zij te goeder trouw veroordeelden, het geweten na het sedert voorgevallene geen rust laat, het geheim der raadkamer aan 's lands hoogste rechtspraak zullen komen openbaren.
Zelfs Cavaignac en zijn langwijlig betoog kan ik met dat van de generaals de Boisdeffre en Gonse ter zijde laten om mij te bepalen tot de eigenaardige figuur van generaal Roget. Want deze is de spreekbuis der ministers en opperofficieren. Hij is niet bij de zaak Dreyfus in haar duisteren oorsprong betrokken geweest. Hij is de man die voor ‘de eer van het leger’ de opdracht ontvangen heeft, om, uitgaande van de schuld van Dreyfus, zooveel mogelijk bewijzen, aanwijzingen, vermoedens, bijeen te zamelen, welke strekken konden om die schuld aannemelijk te maken. Dat hem daarbij de ruimste faciliteiten geboden zijn, behoeft geen betoog. Voor hem bestond geen geheim of ultra-geheim dossier, terwijl hij zich, waar het verklarin- | |
| |
gen van personen betrof, ook blijkbaar ontslagen heeft gerekend van de verplichting om na te gaan in hoeverre deze overeenkomstig de waarheid waren. Wie maar een uniform aan had en aan de schuld van Dreyfus geloofde, was in zijn oogen betrouwbaar; het fraaist wordt dit wel aangetoond, doordat men in zijn uiteenzetting als zoovele argumenten de beweringen van den falsaris Henry terugvindt, die het ontoereikende dossier Dreyfus op de bekende wijze heeft ‘aangevuld.’
Schering en inslag van Roget's bewijsvoering is het borderel, dat vroeger in de redevoering van Cavaignac, toen de zelfmoord van Henry de nietigheid der overige ‘bewijzen’ nog niet had aangetoond, als een bijna waardeloos stuk ter zijde was gelaten. Ik laat den tekst van dat beruchte stuk hier nog eens volgen:
Sans nouvelles m'indiquant que vous désirez me voir, je vous adresse cependant, Monsieur, quelques renseignements intéressants.
1o. une note sur le frein hydraulique du 120 et la manière dont s'est conduite cette pièce.
2o. une note sur les troupes de couverture (quelques modifications seront apportées par le nouveau plan).
3o. une note sur une modification aux formations de l'artillerie.
4o. une note relative à Madagascar.
5o. le projet de manuel de tir de l'artillerie de campagne (14 mars 1894)
Ce dernier document est extrêmement difficile à se procurer et je ne puis l'avoir à ma disposition que très peu de jours. Le ministre de la guerre en a envoyé un nombre fixe dans les corps et ces corps en sont responsables, chaque officier détenteur doit remettre le sien après les manoeuvres. Si donc vous voulez y prendre ce qui vous intéresse et le tenir à ma disposition après, je le prendrai. A moins que vous ne vouliez que je le fasse copier in extenso et ne vous en adresse la copie.
Je vais partir en manoeuvres.
Het stuk is, naar beweerd wordt, in de snippermand van kolonel Von Schwartzkoppen, in het hotel der Duitsche ambassade te Parijs, gevonden. Of dit waar is, valt niet te controleeren. Het is aan het ministerie gebracht door een agent, wiens naam tot de geheimen der nationale verdediging behoort en door niemand is genoemd. Men duidt hem aan als ‘la voie
| |
| |
ordinaire’. Hij heeft het volgens de algemeene lezing - welke evenwel door Joseph Reinach hardnekkig bestreden wordt - in handen van Henry afgeleverd. De gelijkenis van het schrift met dat van Dreyfus heeft op het spoor van dezen ongelukkige geleid.
Het systeem van Roget is nu aan te toonen: 1e dat het schrift dat van Dreyfus is. Hiertegen kan worden aangevoerd, dat van de vijf in 1894 geraadpleegde experts een, Gobert, altijd heeft volgehouden, dat het schrift niet van Dreyfus was; een, Pelletier, in 1894 verklaard heeft dat het wel van Dreyfus kòn zijn, maar thans zegt, dat het van Esterhazy is; een, Charavay, die het in 1894 aan Dreyfus toeschreef, van meening is veranderd en zegt, dat het meer op dat van Esterhazy gelijkt; terwijl slechts twee het aan Dreyfus blijven toekennen, van wie de een, Bertillon, blijkbaar een monomaan is en de ander, Teyssonnières, een zeer onbetrouwbaar persoon.
2e dat de stukken, in het borderel genoemd, door niemand anders kunnen geleverd zijn dan door Dreyfus, wegens de eigenaardige positie, waarin deze zich bevond als ‘stagiaire’, achtereenvolgens aan al de bureau's van den generalen staf. Deze bewijsvoering is door leeken natuurlijk niet te beoordeelen. Zij kunnen zulke betoogen slechts voor kennisgeving aannemen, tegelijk met die van andere deskundigen, als de majoor der artillerie Hartmann, kapitein Moch en zoovele militairen, die hebben trachten aan te toonen, dat Esterhazy in staat is geweest, zoo goed als Dreyfus, zich de genoemde stukken te verschaffen en dat de taal van het borderel onaannemelijk maakt, dat het door een artillerie-officier zou zijn geschreven. Daartegenover stelt het departement van oorlog, welks hoofd, de minister de Freycinet, zoo goed als zijn voorgangers zich tot taak gesteld schijnt te hebben het vonnis van 1894 als een kostbaar eereteeken van het leger te verdedigen, dan weer een nota van den directeur der artillerie generaal Deloye, terwijl de dreyfusards aankomen met getuigenissen van personen, van wie Esterhazy in 1894 eenige der in het borderel genoemde stukken in gebruik of te leen heeft gehad.
Verder legt generaal Roget er zich op toe overste Picquart zooveel mogelijk zwart te maken. Ik zal hierop niet ingaan, maar slechts vermelden, dat een aantal getuigen, waaronder niemand minder dan de gepensioneerde generaal, markies de Gallifet, niets dan lof voor den vervolgden overste hebben en daarvan voor het Hof getuigenis aflegden, en voorts, dat al de opperofficieren, die hem nu als één man te lijf gaan, zich vroeger in de vleiendste bewoordingen over hem en zijn toekomst plachten uit te laten. De handelwijze, door hen tegenover Picquart gevolgd, sinds het oogenblik dat deze Dreyfus bleek te willen rehabiliteeren, is zoo verregaand gemeen, dat men, zelfs al moest die veronderstelling wegens den adel van zijn karakter niet dadelijk verre weggeworpen worden, eruit af mag leiden, dat de aanklacht, waaronder hij nog altijd zucht (vervalsching van het petit-bleu, dat hem op het spoor van Esterhazy bracht en het bewijs van diens betrekkingen met de Duitsche ambassade is) niet meer dan een schakel is in den keten, waaraan men dezen vriend der waarheid heeft willen vastkluisteren. Vervalschingen, in de bureau's
| |
| |
van den generalen staf zelf op dat petit-bleu beproefd, maar gelukkig door de scherpzinnigheid van Picquart en Mr. Labori aan het licht gebracht, toonen trouwens dat men gepoogd heeft te zijnen nadeele van dit bewijs een valsch stuk te maken.
Tegenover generaal Roget staat dus Picquart, de aanstichter der beweging ten gunste van Dreyfus' rehabilitatie. Hij stelt in het licht, dat het proces van 1894 door de begane onwettigheid met nietigheid is geslagen; dat geen der stukken van het geheime dossier op Dreyfus betrekking heeft en dat het borderel zijn werk niet kan zijn. Voorts, dat Esterhazy de pleger van het verraad is en daarbij naar alle waarschijnlijkheid door Henry is geholpen, hetgeen bevestigd wordt door een getuigenis van den rechter van instructie Bertulus, in wiens kabinet de ontrouwe officier een oogenblik zijn zelfbeheersching verloor. Eindelijk maakt Picquart het volkomen duidelijk aan hoeveel laagheid, valschheid, rechtsverkrachting hij zelf blootgesteld is geweest, sinds het bleek dat hij zijn edel doel trots alle machten der wereld wilde bereiken, hetgeen de verregaande zwakheid zijner tegenstanders bewijst, wien niets belette hem van de schuld van Dreyfus te overtuigen, indien dit mogelijk geweest ware; immers, geheimen de nationale verdediging betreffende, bestonden voor Picquart als chef van den veiligheidsdienst niet. Dit glashelder en volmaakt eerlijk betoog durft een blad als de Gaulois een suicide en cinquante colonnes (du Figaro) noemen.
Een betrekkelijk nieuwe vondst van de anti-dreyfusards is de ‘bekentenis’, die Dreyfus zou afgelegd hebben aan een kapitein der gendarmerie, Lebrun-Renaud, met wien hij in een vertrekje heeft zitten wachten op het verschrikkelijk oogenblik zijner degradatie. De hooge onwaarschijnlijkheid van het doen eener bekentenis op zulk een tijdstip - enkele minuten voordat hij zijn onschuld op het parade-veld uitschreeuwde - springt in het oog. Maar hoe te verhinderen, dat een menigte menschen, die wel zoo willen, een kapitein gelooven, als deze op zijn eerewoord enkele losse uitdrukkingen van den veroordeelde bekend maakt, waaraan de zin eener bekentenis kan worden gegeven? Wel komt een reeks van getuigen, kennissen en huisvrienden van Lebrun-Renaud, verklaren dat zij den kapitein dadelijk of kort na de degradatie hebben gesproken en dat deze zeer openhartig was met het mededeelen van bijzonderheden, maar van een bekentenis - het voornaamste - niet heeft gerept: wèl hebben de oud-President der Republiek en de premier Dupuy getuigd, dat hij, op het Elysée ontboden den dag na de degradatie, hun van geen bekentenis heeft gesproken; maar een aantal officieren staan gereed met herinneringen en drie jaar na dato opgeschreven gesprekken, waaruit moet blijken, dat de kapitein aanstonds de verdachte woorden van den ‘verrader’ heeft overgebracht en daarna bevel ontvangen er niemand iets van te zeggen.
Eindelijk heeft men een aanwijzing van Dreyfus' schuldbewustzijn willen putten uit... de brieven, die hij van het Duivelseiland aan zijn vrouw heeft geschreven en de kalmte, waarmede hij de tijding der ontvankelijkverklaring
| |
| |
van de aanvraag tot revisie ontving. De brieven zijn te eentonig! Er staat altijd hetzelfde in: Ik ben onschuldig. Hij argumenteert niet. Hij vermijdt het vat op zich te geven.
Tot dit schandelijk werk heeft zich de hoofdcipier, door minister Lebon aangesteld om Dreyfus in ijzeren boeien te slaan en binnen een nauwe palissadeering op te sluiten, de gouverneur der Iles-du-Salut, geleend. Zijn rapport is een staaltje van middeleeuwsche barbaarschheid. En zoo dom. Argumenteeren? maar waarover? De rampzalige weet niets; het facsimile van het borderel, dat in zijn vest genaaid was, heeft men hem zelfs afgenomen; van het geheime dossier heeft hij zoo min iets gehoord als van het proces Zola en generaal de Boisdeffre houdt hij voor den man, van wien zijn redding te wachten is. Zijn onschuld bewijzen, zijn vijanden tot zwijgen brengen? Maar men kan hem even goed vragen een beschrijving te geven van zijn geboorte!
De openbaar gemaakte verhooren werpen nog menige lichtstraal op de omgeving der duistere Dreyfus-zaak. De diplomatieke moeilijkheden, welke zij Frankrijk bezorgden - de Duitsche ambassadeur deed zelfs in opdracht van zijn keizer een gansch ongewonen stap bij den President der Republiek - verhaalt Casimir-Perier, voor het eerst een tip oplichtend van den sluier, die de oorzaken van zijn plotseling aftreden bedekt. Hoe Italië en zijn ambassade alle betrekkingen tot Dreyfus van het eerste begin geloochend hebben en hoe ook Schwartzkoppen en zijn regeering van zijn bestaan voor het eerst kennis hebben gekregen door zijn gevangenneming - verklaren de ambtenaar van buitenlandsche zaken Paléologue en de oud-minister van justitie, een van Dreyfus' moedigste voorvechters, de senator Trarieux. Gonse, Lauth, Junck, Gribelin, de bende die tegen Picquart heeft saamgespannen en in de duisternis gewerkt om Dreyfus' dossier te ‘versterken’, liegen tegen elkaar in en worden door de vragen der raadsheeren als in hun laatsten schuilhoek gedrongen tot een: Ik herinner het mij niet meer. Geheime agenten, concierges, lichtekooien, heel de entourage van Esterhazy, komen klappen over den onheilspellenden Uhlaan, die van Londen uit zijn artikels, half waarheid half leugen, aan de Parijsche bladen zendt en knarsetandend wraak broedt tegen de leiders van beide kampen. Zijn boos geweten is voor zijn vroegere chefs de eenige waarborg, dat hij niet alles zal zeggen, wat hij weet.
Intusschen blijft Parijs bijna onverschillig. Het leest in zijn kranten het bittere Dreyfus-verhaal iederen dag als een niet-eindigend feuilleton. Als er Einde onder geschreven wordt, zal het niet warm worden, wat ook het einde zij. Misschien is van ‘de provincie’ iets meer te verwachten. De Pressensé heeft een tocht door de zuidelijke departementen gemaakt en het leek de tocht van een prediker. Duizenden en duizenden hebben hem aangehoord en toegejuicht. Wie weet? misschien komen zij in beweging, als straks het ongeloofelijke mocht gebeuren en het hooge Hof, politiek stellend boven justitie, de revisie mocht verwerpen. Want dat Dreyfus zijn droeve dagen op het tropische eiland zal eindigen - het is na al de dingen van deze weken niet meer mogelijk.
| |
| |
Om een eiland in den Grooten Oceaan, station tusschen Westelijk Noord-Amerika en Oost-Azië, is Europa in deze maand bijna in opschudding geraakt. Het condominium van Duitschland, Engeland en de Unie over Samoa heeft, als een onverdeelde boedel, twist verwekt onder de gemeenschappelijke bezitters. Een Amerikaansche en een Engelsche admiraal hebben gezamenlijk een weerloos land gebombardeerd; er is schade toegebracht aan Duitsche onderdanen en goederen en het Rijk heeft zich de schending van het Berlijnsche tractaat, die het zich in loco moest laten welgevallen, sterk aangetrokken. Het leeft met de Vereenigde Staten toch al op vrij gespannen voet en met de vriendschap met het Vereenigde Koninkrijk, wil 't ondanks den besten wil van Duitsche zijde maar niet vlotten.
Het geval is niettemin met een sisser afgeloopen. Duitschland heeft voldoening gekregen; een gezamenlijke commissie zal het bestuur over het eiland op zich nemen en de door twisten verdeelde bevolking trachten te bedaren. Het Samoa-tractaat zal worden herzien. De groote moeielijkheid: het gemeenschappelijk beheer, zal echter bestendigd blijven. Duitschland wil begrijpelijlijkerwijs zijn overwegende belangen op het eiland niet prijsgeven en voor Amerika is dit kostbare station van temeer beteekenis, nu het zich de Filippijnen heeft geannexeerd... en bezig is ze te veroveren op een volk, dat vrij wil zijn.
De republiek van Washington en van Lincoln heeft de rol van Spanje overgenomen. Straks zal zij haar troepen van vrijwilligers door staande legers moeten vervangen. Een gemakkelijke oorlogsroem heeft de herinnering aan haar eigen vrijheidskrijg beneveld.
Aan het slot van dit overzicht een telegram. Een bericht van de verst strekkende beteekenis: van hooge ethnologische, internationale, cultuur- en wereldhistorische waarde. Men kan er uren over filosofeeren, zonder de diepte ervan te peilen noch de gevolgen te overzien. Er zijn boeken over vol te schrijven. Het is een keerpunt in de geschiedenis. Ik scherts niet; men oefene er zijn hersens maar eens op. Het luidt:
‘Het Chineesche lid van den wetgevenden raad der Straits Settlements heeft vandaag zijn staart afgeknipt. Veel Chineezen zullen zijn voorbeeld volgen.’
23 April.
P.v.D.
|
|