Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 449] [p. 449] Ballade. Door Hélène Lapidoth-Swarth. Nooit was er zoo'n weelde van bloemen geweest, In de needrige woon, als op Moedertjes feest. Gôe-buren en vrienden en ieder verwant Bloeide een wensch uit den boezem, een tuil in de hand. Chrysanthemen van 't herfstseizoen, Met eikeblaadren als vermiljoen. Het kamerken werd een sproketuin Van vlammend oranje, van oker en bruin. Moedertje babbelde lief en druk, Als kon zij gelooven aan nieuw geluk; Als kon zij verdooven met veel gepraat Het stâge leed van haar weduwstaat. De kinderkens hadden zoo zoet gevleid, Dáárom had zij een feestmaal toebereid. Ze lachte zoo luchtig, ze voelde zoo loom, Het leven leek haar een droeven droom. En zag ze in den spiegel haar kleederen zwart, Dan weende haar wee in haar weduwhart. De kleinen verdrongen voor 't venster elkaar. - ‘O zie,’ riep het jongsken, het jongste van 't paar, ‘Weer bloemen en mooie, zoo blank en, ik wed, Voor Moeder!’ Hij klapte in de handjes van pret. Maar bleek, rond haar englen, voor 't vensterraam, Sloeg zij haar armen beschermend saam. - ‘Geen welkom geschenk voor een feest waar dit: Een grafkrans van rozen leliewit!’ [pagina 450] [p. 450] Traag, in den nevel, naar de andere zij, Stapte de knaap met de krans voorbij. Zij liet vallen 't gordijn langs de vensterruit En sloot de scheemrende wereld uit. Ze ontstak in de hanglamp de gele vlam, Zag toe dat in 't haardvuur leven kwam. En met nopende woorden en vroô gebaar, Deed zij aanzitten de genoodenschaar. Maar trots haard en lamp en gordijn en blind, Doorkilde de kamer een ijzige wind. Leek niet de kamer een doodentuin, Vol najaarsbloemen rood en bruin? Het bloemenbestrooide tafeldamast, Als een blanke doodewade was 't. Als tranen flonkerde 't hel kristal.... ‘Wie onzer of er nu sterven zal?’ O daar rekt zich en strekt zich een bleeke hand, Als die de Drie Woorden schreef op den wand. Geen enkele gast heeft die hand gezien, Maar de moeder, die snelt tot haar schat.... misschien Wringt zij nog die worgende hand van zijn keel: Een moeder is sterk en vermag zooveel. * * * Toen bloedde in de wolken het morgenrood, Lag het kind van haar liefde en haar zorgen dood. Toen rouwde in haar sluier de raven nacht, Kwam de knaap van den vorigen avond en bracht, Zonder naam die vroeg voor het geven dank, Een grafkrans van rozen lelieblank. Vorige Volgende