Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 389]
| |
't Paard van den Duivel: 't groote, bruine, gehoornde paard.
| |
[pagina 389]
| |
Schetsen uit Finland.
| |
[pagina 390]
| |
niet meer aan geloovend, vertelde aan zijn kinderen die verhalen, thuis hoorend in de jeugd der tijden. Het kind komt in zijn onbevangenheid en onervarenheid den natuur-mensch het dichtst nabij. De kinderfantasie zwerft voortdurend in die jeugd der tijden, en tot ons tiende jaar mogen we van buiten al door die cultuur van de positieve werkelijkheid bedekt zijn, onze geest past daar heel niet bij, en we zijn dan steeds in gesprek met sprekende dieren, met koningen en prinsen. We veinzen zoo lang mogelijk te zien hoe gewone stervelingen onze ouders zijn en onze broers en zusters en allen om ons heen. Maar de eene ontgoocheling volgt op de andere, we merken, dat in de vreemde landen, waar we nog allerlei vreemds vermoed hadden, de menschen een even alledaagsch leven leiden, als bij ons thuis. Over de geheele aarde heeft de mensch zich uitgebreid, worstelend om het dagelijksch brood, hij heeft gegraven en gewroet in den bodem, de aardkorst gedwongen tot voortbrengen. En waar 't graan welig groeide, daar stroomden de menschen samen, bouwden er huizen en steden, 't brood werd steeds langs grooter omwegen verkregen, en van die oorspronkelijke toestanden, zooals we die ons als kinderen droomden, zijn haast de sporen niet meer te vinden. Toen ik nu voor 't eerst in Finland kwam en, van een klein kustplaatsje, eensklaps in 't binnenste van dat land gebracht werd, zonder eenige stad of eenig cultuur-voortbrengsel gezien te hebben, toen was het mij of ik ontwaakte in het land mijner kinderdroomen. ‘Er was ereis’ fluisterde mij 't heele landschap toe. De donkere geheimzinnige bosschen, in hun wilde schoonheid zonder eenig spoor van menschelijke zorg, de stille, klare meren, als paarlemoeren schelpen in 't donkere landschap, dat als een oneindig woud zich naar alle hemelstreken ontrolde, de geweldige rotsmassa's, als wilde reuzen dreigend over wildschuimende stroomen, de grotten, waaruit geheimzinnigheid ademde, alles sprak van die overoude tijden toen de mensch, nog tevreden met 't geen hem de natuur bood, den bijl zwaaide tegen de dieren des wouds, in plaats van naar spade en ploeg te grijpen. Erg verlaten leek mij het land op het eerste gezicht. De bevolking is dan ook zeer dun: op een ruimte veel grooter dan 't koninkrijk Pruisen, heeft Finland slechts een bevolking van 2½ millioen zielen. In 't zuiden is wel akkerbouw en industrie, maar toch is ook hier 't land zóó begroeid met bosch, dat de sporen van de cultuur haast geheel onzichtbaar zijn. De grens der Europeesche beschaving loopt ongeveer over Kleaborg. Ten noorden van die grens is het onherbergzame gebied der zwervende Lappen, die met hun ontzaggelijk groote rendierkudden heen en weer trekken. Deze Lappen zijn meestal zeer rijke menschen, die duizenden van rendieren bezitten, met de huiden waarvan een zeer levendige handel gedreven wordt over Kleaborg. De Finsche steden zijn netjes en ordelijk gebouwd, en de hoofdstad Helsingfors is zelfs zeer weelderig aangelegd. Van die steden en van 't stadsleven zal ik maar niet veel vertellen. Steden zien er haast overal eender uit, de | |
[pagina 391]
| |
menschen gaan in alle steden ongeveer eender gekleed, en photographie- en ‘ansichts karten’ maken ons tegenwoordig toch met alle steden bekend. Overal in de steden wacht ons dezelfde teleurstelling, die Tartarin ondervond, toen hij de menschen in Algiers niet anders vond dan in Tarascon. Komt daarom liever terug naar het land. De lange, koude winter met zijn korte, donkere dagen noodzaakt den Finschen boer het grootste deel zijns levens binnenshuis doortebrengen. In de kleine woning, meestal uit één vertrek bestaande, leeft het geheele gezin, nauw onderling verknocht door het gedurig samenzijn. De Fin, hoe terughoudend en stug ook tegenover den vreemde, is opgewekt en vroolijk in den huiselijken kring. Bij het flikkerend haardvuur in den hoek, houdt de vader zich met het een of ander knutsel- of snijwerk bezig; de vrouwlui spinnen of zitten ijverig bij den weefstoel; de kinderen spelen op den vloer met den hond of ook wel met de kippen, die eveneens tot de huisgenooten behooren. Er wordt gepraat en gelachen, den heelen tijd door; maar komt een vreemdeling binnen, niet van hun stand of hun slag, dan volgt een hardnekkig stilzwijgen, alleen onderbroken door het hakken van vaders bijl of 't slaan van den weefstoel, en de kinderen zijn gevlucht en kijken schuw uit de donkere hoeken onder bed of tafel. Maar gastvrij zijn de Finnen toch, zoo gauw zij den vreemdeling nader kennen, en de argwaan verdwenen is. Vooral de rondtrekkende bedelaar vindt een gastvrij onthaal bij iederen landman, bij wien hij aanklopt. Deze bedelaars zijn meestal gebrekkigen of blinden, die van de genade hunner medemenschen leven. Aalmoezen in geld worden hun niet gegeven, maar zij kunnen zoo lang zij willen in iedere woning onderkomen en verpleging vinden. Zoo wonen zij een paar weken hier, een paar weken daar, en worden als huisgenooten bij iederen boer behandeld. Het heele gezin, zoo goed als de gast, slaapt in een groot bed, dat, al naar den omvang der woning, in verdiepingen is verdeeld. Soms ziet men drie bedsteden boven elkaâr. De wanden van 't vertrek, bestaande uit op elkaâr gelegde, zware balken, zijn hier en daar met krantenpapier beplakt. Meestal ontbreken ook niet de portretten van grootvorst en grootvorstin, van den Russischen marskramer gekocht, niet zoozeer uit liefde voor deze gekroonde hoofden, dan wel uit zin voor een gekleurde prent, en een marskramer heeft aan kunstproducten nooit wat anders bij zich dan portretten van Tsaar en Tsaritsa. Een groote kast, met een rek voor de borden er boven, bergt het huisraad, en boven de deur hangen, over elkaâr gekruisd, vaders onmisbare gereedschappen: twee scherpe bijlen. Met den bijl kan een Fin allen arbeid verrichten. Ik heb dikwijls een punt aan mijn potlood laten slijpen met een bijl! Een huis wordt met geen andere gereedschappen gebouwd dan met zaag en bijl; ja zonder zaag zou een Fin het zelfs klaar spelen. Niet minder onmisbaar is het poekomes, een scherp, breed dolkmes, dat iedere Fin aan zijn gordel draagt. Het dolkmes is onmisbaar voor hem: bij den maaltijd, bij den arbeid, hij is dadelijk klaar met dat mes, en ook bij vechtpartijen gaat hij er niet minder handig | |
[pagina 392]
| |
.... de vrouwlui spinnen of zitten ijverig bij den weefstoel; de kinderen spelen op den vloer....
| |
[pagina 393]
| |
meê om. Aan den zolder hangen ronde, kransvormige brooden over stokken gestoken, in een lange rij. Dat brood, dat daar langen tijd te drogen hangt, is verbazend hard, en er hooren echte Finsche tanden toe om het te kauwen. Nu zoudt ge u vergissen, wanneer ge dacht dat de armoede, waarin de Finsche boer leeft, hem tot een ruwen, onbeschaafden wildeman maakt, of tot een krachteloos wezen. De Fin is zacht van aard, daarbij trotsch en zelfbewust. Hij heeft geen begeerte naar rijkdom, hij is tevreden met wat zijn grond hem geeft en is zóó gehecht aan de stille eenzaamheid der bosschen, dat hij liever in behoeftige omstandigheden zelfstandig blijft, dan tegen een hoog loon in dienst te treden en zijn vrijheid te verliezen. De meeste boeren hebben hun eigen land, dat zij of in pacht hebben van een groot grondbezitter, of geheel in eigendom. De pacht wordt meestal met werkkrachten betaald. Zoo een pachter heet een Torpare en het stuk grond, dat hij in pacht heeft, heet een Torpe. Op groote bezittingen zijn soms bij de honderd zulke Torpes, en de eigenaar heeft iederen dag van de week over vele en goedkoope werkkrachten te beschikken. De verhouding van Torpare tot grondeigenaar is geenszins die van knecht tot heer, en vooral wanneer de eigenaar zelf baas is en meewerkt op het veld, gaan die beiden kameraadschappelijk met elkaar om. Maar ik vertelde van de genoegzaamheid der Finnen. De eenige weelde voor de mannen is de tabak, en ook de brandewijn, maar de wet maakt het den landman erg moeilijk sterken drank te krijgen, zooals ik u verderop zal vertellen. De vrouwen vinden hun grootste genot bij den koffiekan, hun laatste penninkje gaat bij den koopman in het dorp, voor koffie en chigorei. Maar een weelde artikel is ook het wittebrood, dat Zondags na de kerk bij een bakker in 't dorp gekocht wordt. ‘Wanneer ik koning was, zou ik den heelen dag wittebrood eten’ hoorde ik een kleine herdersjongen zeggen. 't Was een grappig ventje, een philosoof, zoo klein als hij was. Over zijn mager lichaampje droeg hij niets dan een hoog opgestroopte broek van vader en een buisje over de naakte borst. Maar hij was daarom volstrekt niet ongelukkig, hij floot en zong den heelen dag aan een stuk door, tenminste wanneer hij niet sliep en alleen als hij dacht, dat niemand hem hoorde, want anders gêneerde hij zich. Hij scheen te meenen, dat 't voor koeien opperbest is, alleen rond te dwalen in het bosch, en haar gedachten den vrijen loop te laten, en daarom legde hij zich bij het vervullen van zijn herdersambt rustig en onbezorgd in het hooge varenkruid, en droomde misschien van wittebrood en koningskronen, totdat de koeien zelf haar trouwen herder kwamen wekken, wanneer zij, bezwaard van de melk, naar haar stal verlangden. Finsche koeien heb ik altijd erg wild gevonden, en de rustige rust van onze Hollandsche herkauwers is haar volkomen vreemd. Met den staart in de lucht rennen zij weg, wanneer zij opgeschrikt worden. Hoe onze herder dat zoo snugger inrichtte, dat de koeien hem zelf wekten, weet ik niet, maar ik zag hem elken avond met de loeiende kudde zegevierend naar huis komen, en dan schreeuwde hij tegen de achterblijfsters, of dreigde moedig den stier, die het den koeien lastig maakte. Natuurlijke weiden heeft men in Finland zoo goed | |
[pagina 394]
| |
als niet, 't vee moet zich tevreden stellen met het mos en de kruiden van 't bosch, op de akkers wordt veevoeder gezaaid, en het hooi zorgvuldig voor den langen winter bespaard in groote schuren. Wel acht maanden van het jaar staat 't vee op stal. Er moet dan hard gewerkt worden, om te zorgen, dat er voer genoeg is voor dien langen wintertijd. Tegen 't eind van Juni wordt gewoonlijk 't gras gesneden. 't Is een bedrijvig leven op het veld gedurende dien korten zomertijd. Zoo gauw de sneeuw gesmolten is, krijgt de landman haastig zijn ploeg voor den dag, De Natuur ontwaakt. In een paar dagen groent en bloeit alles. Het wintergraan schiet snel uit den ontdooiden bodem, de akkers voor 't zomerzaad moeten in gereedheid gebracht worden. Er wordt gespit en geploegd, en 't is een werken en zwoegen van 's morgens vroeg tot laat in den avond. De zon, toch, gaat haast niet onder, en naarmate 't midden van den zomer nadert, wordt de arbeidstijd steeds langer. Tegen den St. Jansdag, golven alle akkers al in een grijsgroen kleed. Op dien feestdag, den langsten dag van den zomer, wordt een oogenblik gerust van den arbeid. Tevreden kan de landman zijn werk aanschouwen: alles staat in vollen bloei. 't Is een oud gebruik geweest, al bij heidensche volkeren, op dien dag offeranden te brengen aan den beschermgod van den landbouw, en het landvolk heiligt dien dag nog tot in den tegenwoordigen tijd. Groote vuren worden 's avonds te voren ontstoken, die op hooge rotspunten een zwakken glans verspreiden in den lichten nachtschemer. En het volk zingt den heelen nacht door melancholische liederen, die wijd klinken over de stille meeren, of weergalmen in de bosschen. Met jonge berkeboompjes uit het bosch zijn de huizen versierd. Aan iedere deur, aan ieder venster wuift het jonge groen. Op de hoeven wordt gedanst. En hoè wordt er gedanst? Bij geen zuidelijk volk zult ge dit vuur zien, waarmee dit anders zoo lakonieke volk zich weet rond te draaien, al springend en stampend, bij iedere feestelijke gelegenheid, soms iederen Zondag, wordt er gedanst, maar bij 't oogstfeest en in den kersttijd toch 't meest. Wanneer de tijd gekomen is, dat 't graan gesneden moet, lokt de boer zoovéél werkkrachten als hij kan naar de velden, om 't graan op schoven te hebben vóór regen of onweêr hem verrast. In den omtrek wordt bekend gemaakt, dat er een tolko (oogstfeest) zijn zal, 't volk zal onthaald worden, en 's avonds zal er muziek zijn en er zal gedanst worden. Van uren ver, stroomt 't volk samen en in feestkleeren en feeststemming gaat jong en oud aan het snijden en binden op 't veld. Er wordt gelachen en gepraat onder 't werk; de mannen wedijveren wie de eerste is in de rij der snijders en de vrouwen, wie de meeste garven bindt. Telkens weêrklinken tonen van de harmonica's. De arbeiders lossen elkander bij het spelen af om beurtelings wat op adem te komen van het werken. 't Is een bont tooneel, op het gouden veld, die bonte kleêren der vrouwen, met haar schitterend witte hoofddoeken. Wanneer de koffie met 't brood gebracht wordt, begint de vreugde eerst recht. In 't gesneden graan of in | |
[pagina 395]
| |
de schaduw van een schoof liggen zij allen neer. Het jonge volk rolt over elkaâr, stoeiend om den eersten kop koffie. Dan gaat ieder weêr opgeruimd aan 't werk tot het schitterendste oogenblik van den dag komt: 't onthaal in de stuga (ongeveer, wat bij ons deel heet) op de hoeve. In zegetocht trekken ze weg van 't veld, dat nu met honderde schoven bezet is. Ze verdringen zich in de stuga, waar lange tafels opgesteld zijn, met potten vol erwtensoep, en gestampte aardappels en gebraden spek en kannen vol kalla (een lichte biersoort). Een honger, waarom wij hen zouden benijden, en met welk een haast wordt er gegeten! De bergen van aardappelen en brood slinken gauw. Vooral de kinderen doen zich eens terdege te goed, en schrokken
Op de hoeven wordt gedanst. En hoè wordt er gedanst?
tot ze ten slotte niet meer kunnen. Hoe onze wittebroods-herdersjongen, die op dien gewichtigen dag de koeien geheel alleen mocht laten, weèr na den maaltijd kon opstaan, was mij een raadsel! Want 't leek me of hij daar zat als een zak, waarin al die enorme hoeveelheden van zijn bord overgeladen werden. Maar geen nood, hij danste zelfs meê, 's avonds, en hij was van al dat eten niet aanmerkelijk dikker geworden. Ja, eindelijk ging dan het dansen beginnen. Langs de wanden schaarden zich oud en jong. In den beginne, zonderen zich de meiden angstig van de jongens af, die van hun kant ook erg verlegen zijn, nu het dansen werkelijk gaat beginnen. Maar 't ijs is gauw gebroken, en in wilde vaart vliegt alles in een ringdans rond, een paar in 't midden sluitend. Soms wordt er | |
[pagina 396]
| |
bij gezongen, sentimenteele liedjes, toepasselijk op de handeling van het paar in den kring. De Finnen zijn zulke hartstochtelijke dansers, dat 't hun onverschillig is, of zij met een man of met een vrouw dansen, zij dansen slechts om 't werkelijk genot van 't dansen zelf; spreken doen ze er haast niet bij. Moeilijke sprongen en passen voeren bij voorkeur twee kerels met elkaâr uit, die dan ook niet weinig trotsch zijn op hun danskunst, en rijkelijk den stilzwijgenden lof van de toeschouwers oogsten. De sentimenteele liedjes doen de harten der jonge mannen waarschijnlijk sneller kloppen, en op hun eigen oer-natuurlijke wijze betoonen zij hun liefde aan de deernen, die eveneens door den dans in een liefdesroes zijn geraakt, die zij met vrouwelijke schaamte zoo goed als 't gaat, maar toch tamelijk gebrekkig, onderdrukken. De naijver onder de jongens leidt gewoonlijk tot bloedige vechtpartijen. Buiten op 't erf wordt 't mes getrokken, en noch de tusschenkomst der schoonen, noch de raad der ouders kan de verbitterde minnaars verzoenen. Dronkenschap komt bij zulke vechtpartijen na het dansen nooit voor en is dus niet de aanleiding tot die twisten. De wet verbiedt streng den verkoop van sterken drank op 't land, zelfs dien van bier. In vroegeren tijd, toen iedere boer zooveel brandewijn mocht branden als hij verkoos, heeft de dronkenschap vreeselijk gewoed onder het Finsche volk. De sporen van dezen volkskanker zijn onder 't tegenwoordig geslacht nog waar te nemen, want ik zag nog nergens zoo veel idioten en ellendigen onder de landbevolking als hier in Finland. Op een hoeve, niet ver van 't goed, waar ik woonde, waren drie broers zoo volslagen krankzinnig, dat ze als dieren leefden, en steeds naakt rondliepen. Gaf men hun kleedingstukken, dan verscheurden zij die. De zon had hen dan ook zóó verbruind en zulk dik haar bedekte hun heele lichaam, dat ze er als echte wildemannen uitzagen. Ik schrok dan ook geweldig toen ik ze voor het eerst in het bosch tegenkwam. Kwaad hadden ze niet in den zin, ze keken me wezenloos aan, lalden onverstaanbare klanken, en toen ik me omdraaide, liepen ze hard weg. In den winter sliepen ze in een bakoven. Hoewel men er in den omtrek al dikwijls moeite voor gedaan had, hen in een krankzinnigengesticht in de stad onder te brengen, scheen dit tot nog toe niet te gaan, daar zij de eigenaars van het landgoed waren, en de moeder, die het voor hen beheerde, kon het niet over haar hart krijgen de jongens weg te zenden. Ik zei al eens, dat de meren, met hun mooie blauwe kleur, in den zomer 't land zoo schilderachtig maken, ‘Het land der duizend meren’ heeft Runeberg, Finland's grootste dichter, zijn vaderland genoemd. Duizend is nog te weinig - ontelbaar zijn de meren in Finland: zoowel kleinere en grootere bekkens tusschen rotsheuvels, moerassen, die in den herfst en 't voorjaar meren vormen. Het Ladoga-meer, dat gedeeltelijk tot Rusland behoort, is een der grootste meren der oude wereld ('t heeft een oppervlakte van 18129 vierkante mijlen, 't geen wat zeggen wil, wanneer ge bedenkt, dat 't meer van Genève 573 vierkante mijlen groot is.). De meeste Finsche meren staan door smalle snelvlietende stroomen met | |
[pagina 397]
| |
elkaâr in verbinding. Is 't eene meer hooger gelegen dan 't ander, dan raast 't water door deze verbindingen en vormt stroomversnellingen, waarvan de Imatra-waterval een uitstekend voorbeeld is: door een ongeveer honderd meter breede spleet in de granietrotsen wringt en schuimt, raast en dondert de ontzaggelijke watermassa van 't groote Saima-meer om een uitweg te vinden naar de Woeoxen, een meerachtig breede rivier, vol armen en takken, die zich ontlast in het Ladoga-meer. De Imatra-val levert een van de aangrijpendste natuurtooneelen op, die men zich maar voorstellen kan. Eeuwen en eeuwen achtereen, tot in de vroegste herinneringen der menschheid (ook in de Finsche mythologie speelt de Imatra een groote rol), buldert daar die waterreus, rotsen van water voortwentelend, regenwolken, schuimvlokken omhoogstuwend, als
.... Waar 't water wat minder onstuimig is, zijn groote zalmvisscherijen.
brieschende watermonsters, golven sleurend langs de rotswanden. De stroomversnelling heeft bij de zoogenaamde groote Imatra een lengte van een halven kilometer, waarna 't water als een wilde rivier verder stroomt tusschen boschrijke heuvels, om na vier kilometer verder, weêr met één geweldigen ruk neergesmeten te worden in een breed bekken. Deze kleinere val, die zeer breed is, en die door een paar eilandjes gesplitst wordt, heet Walinkoski. Onder deze Walinkoski, waar 't water wat minder onstuimig is, zijn groote zalmvisscherijen. In latten en stokken, opgesteld als een hek in den stroom, verwart zich de glanzige visch, en wordt met groote schepnetten gevangen. De bevolking langs de Imatra en langs de mondingoevers van 't Laima- | |
[pagina 398]
| |
meer en van de Woeoxen, leven uitsluitend van de vischvangst, maar ook 't groote vreemdelingenbezoek, vooral uit Rusland, zoowel des zomers als 's winters verschaft het volk hier een aardige verdienste. Sprookjes vertellen van visschers die door den stroom meegesleurd werden, en toen levend 't gevaar doorstonden, maar daarvan kan niets waar zijn, want balken werden in kleine splinters verbrijzeld, en fijngemalen in deze geweldige kolken. Waartoe de Imatra nog al eens gebruikt wordt, is tot zelfmoorden. Al meermalen is het voorgekomen, dat levensmoede menschen naar hier reisden en zich van de hooge brug, die over den val leidt, naar beneden stortten. Geen spoor van hun lijken werd ooit teruggevonden. Op de brug staan, bij druk bezoek, gewoonlijk oppassers, die bijzonder 't oog hebben te houden op de toeschouwers, want 't schijnt dat zulk een val aantrekt als een afgrond; en heeft een hotelhouder uit de buurt, (want daar zijn heel wat hotels) soms gasten bij zich, die hem verdacht voorkomen, en die er erg melancholiek uitzien, zal hij hen nooit zonder toezicht naar buiten laten gaan. Deze oostelijke streek van Finland, vooral naar het Noorden toe, is nog zeer wild en ruw; in de uitgestrekte bosschen leven nog elanden en beren en wolven, en de jacht op die dieren, verschaft den boer een ruime bron van inkomsten. De eland wordt in den laatsten tijd door de jachtwetten zeer beschermd, daar dit dier door de veelvuldige jacht, die er opgemaakt werd, op weg was uit te sterven. Vooral in streken waar het dier maar heel zelden nog voorkomt, zooals in 't Zuidwesten, doen allerlei sagen en mythen over den eland de ronde. Dit geheimzinnige dier, dat als een windvlaag door de dichtste bosschen raast, met zijn scherpe, krachtige hoeven, boomen bij den grond afsnijdt, en, met zijn geweide kronen de dennen neêr-rukt, speelt een groote rol in de verbeelding van 't volk, en menigmaal, wanneer in den herfst de wind spookt in het woud, en boomen omwerpt, wordt de schuld hiervan aan 't paard van den duivel gegeven, 't groote, bruine, gehoornde paard. Niemand heeft het dier evenwel gezien, omdat het zoo rent, en dat is maar goed ook, want wanneer 't stil bleef staan en iemand met zijn spookoogen zou aanstaren, zou die dat nooit meer kunnen navertellen. Nu ik heb wel eens een eland op een twintig pas van me zien opstaan uit 't kreupelhout, en 't dier keek me nieuwsgierig aan. Maar in plaats van zijn tooverkracht op mij te beproeven, ging het bedaard zijn gang, en verdween in 't hout.
De donkere herfstavonden met regen en wind hebben iets bijzonder spookachtigs op het land en 't is licht te begrijpen, dat het volk tot allerlei bijgeloof komt. De nevels, die tegen den avond uit de lage moerassen opstijgen, nemen allerlei vormen aan, en de wind scheurt ze in bewegelijke gewaden, die heen en weer zweven voor den zoom van 't donkere bosch, alsof het elfen zijn, of, is er geen wind, dan vullen de nevels de dalen, en de begroeide toppen schijnen als eilanden in een oneindige, ijle, witte zee van nevel te drijven. Op het land met zijn griezelige stilte, maken zulke verschijnselen een geheel | |
[pagina 399]
| |
anderen indruk, dan in een stad, waar de mensch, sterk door zijn massa, zich met nuchter verstand alles verklaart, wat zijn oog ziet. Mijn wittebroodskoning, Kalle, de herdersjongen, zou u geschiedenissen kunnen vertellen, die met vader waar gebeurd zijn, en daar Kalle te bang was om na zonsondergang de deur uit te gaan en dus zelden een nacht buiten gezien had, waren in zijn verbeelding, al die verschrikkingen van de duisternis nog veel akeliger en veel griezeliger dan vader het kon vertellen. Laat hij eens vertellen, hoe vader, toen hij laatst uit de stad kwam, de geesten gezien had in den schemer van 't bosch. Toen 't donker geworden was en de herfstwind huilde, bleef 't paard eensklaps staan op den doorweekten zandweg, en het was onmogelijk verder te komen. Angstig fluisterend gaat Kalle voort, dat juist op die plek de bliksem eens een grooten den gekliefd had, en dat er
... Hoe een groote, zwarte kat op het wiel zat en grijnsde.
sinds dien tijd 's nachts altijd kreunen gehoord werd. 't Paard had niet voortgewild, en vader begreep heel goed, wat er gebeurd was. Tusschen de ooren van 't paard had hij gekeken naar den wagen en gezien hoe een groote zwarte kat op het wiel zat en grijnsde. Dat was de duivel zelf, die het rad tegenhield. Vader heeft toen zijn pijp uitgeklopt en de asch fijn gewreven. Het paard heeft de asch opgesnoven en dat gaf hem zoo'n kracht, dat hij den wagen voortkreeg en de duivelsche kat had moeten niezen en was van 't wiel gesprongen. Ik zou u nog heel wat geschiedenissen van bijgeloof kunnen vertellen, maar ge zoudt daaruit misschien de gevolgtrekking maken, dat de volksontwikkeling in Finland op geen bijzonder hoog peil staat. 't Tegendeel is echter waar: - in ieder dorp vinden we volksscholen, in kuststreken met gemengde bevolking, zelfs een Zweedsche en een Finsche school naast elkaar. Hoewel de schooldwang nog niet bestaat, maar binnenkort zal worden | |
[pagina 400]
| |
ingevoerd, worden de scholen druk bezocht. Behalve deze volksschool, die in 't dorp zelf ligt en door de kinderen uit de buurt bezocht wordt, bestaat voor kinderen, die te ver van de school afwonen om die dagelijks te kunnen bezoeken, de zoogenaamde ambulutarische school, waarvan de meester eveneens door de gemeente onderhouden wordt. De meester trekt door de heele gemeente heen naar de afgelegenste hoeken, en vestigt zich telkens voor den tijd van zes weken op de een of andere hoeve, om de kinderen uit de omliggende streken te onderrichten. De eigenaar van de hoeve is gedurende dien tijd verplicht den meester te herbergen en te verplegen. Hoewel dit onderwijs erg elementaar is, daar 't maar zes weken in 't jaar duurt voor iedere buurt, waarmede de meester toch gedurende negen maanden van 't jaar bezig is, leeren hier de kinderen lezen en schrijven, wat rekenen en doen ze wat algemeene kennis op. Ik heb altijd gezien, dat de kinderen met pleizier naar deze school kwamen, en op den laatsten dag wanneer de meester weer voor zes weken verder trok, was er een soort examen, waarbij de ouders der kinderen tegenwoordig waren en ook de predikant der gemeente verscheen, die de kleinen overhoorde en liet lezen. Op zoo'n dag werden dan na afloop allen onthaald en de jeugd bewaart dan de aangenaamste herinneringen aan de zes weken studie, aangespoord om die thuis voort te zetten. Ze krijgen boeken en 's winters avonds heb ik 't zelf gezien, hoe ze hun kleine broertjes en zusjes leerden spellen uit 't boekje met de groote letters, dat meester hun toevertrouwd had. De Finnen zijn van hun geloof zonder uitzondering luthersch, alleen in 't Oosten, naar de Russische grens, wonen een paar duizend Grieksch-orthodoxe Finnen. Hoewel het Christendom het eerst door de Russen naar Finland gebracht werd, kreeg het er geen vasten voet, en eerst koning Erik van Zweden voerde het christelijke geloof in en liet de Finnen doopen. Toen de groote hervorming zich over Skandinavië uitbreidde, werd ook in Finland, als Zweedsche provincie, de hervorming ingevoerd en sinds dien tijd is de Luthersche godsdienst de Staats-godsdienst gebleven. Iedere socken of gemeente heeft zijn eigen kerk, die meestal dicht bij 't grootste dorp van de socken op een heuvel gebouwd is. De oudste kerken dateeren uit de late middeleeuwen en vertoonen nog duidelijke overblijfselen van den katholieken tijd. In de kerk van Lojo, in Zuid-West-Finland, zijn nog heel merkwaardige primitieve muurschilderingen, vermoedelijk door nonnen gemaakt. De kerk is uit zware granietblokken opgetrokken en van binnen zijn de muren met kalk besmeerd, en daarop is geschilderd. De muren zijn erg ruw, en soms springen de granietblokken een halven meter naar voren, zoodat het vlak der fresco's als men er langs kijkt op een bulterig golvend doek gelijkt. De voorstellingen uit den bijbel, die de wanden versieren, zijn zeer naïef. De figuren zijn eenige malen meer dan levensgroot, met een enkelen contour geteekend en dan met bonte kleuren aangevuld. De teekening is zeer slecht, alle heiligen gelijken op elkaar, allen hebben dezelfde uitdrukking in 't gezicht, dezelfde houding van armen en beenen. Deze kerk te Lojo, en ook andere | |
[pagina 401]
| |
kerken van dit type, die ik zag, hebben een geweldig hoog, spits dak, dat geheel niet tot de kerk behoort maar als een losse kap op 't kerkgewelf is gebouwd. De beteekenis van dit hooge dak is waarschijnlijk een symbolieke, zooals ook de hooge torenspitsen op onze kerken. Naast de kerk bevindt
De voorstellingen uit den bijbel, die de wanden versieren, zijn zeer naïef.
zich meestal een lage klokketoren. Zondags is het een vroolijk leven op den kerkheuvel. Vóór het aangaan der kerk wordt er gepraat en gebabbeld. 't Is de eenige keer in de week, dat het landvolk samenkomt. Jonge meiden en cavalieren stoeien vroolijk met elkaâr, oude mannen rooken gezellig hun pijpje, zittend op de heg, en op de trappen van de kerk zitten de oude wijven en | |
[pagina 402]
| |
spreken van de slechtigheid van de tegenwoordige jeugd. En, na de kerk, blijven ze nog lang bij elkaar, en er wordt koffie gedronken en limonade, en er zijn koeken en snoeperijen te koop bij een oud vrouwtje, dat Zondags haar tentje vlak naast de kerk opslaat. De paarden van de boeren zijn aan de heg gebonden, en pralen onder mooie, bonte dekkleeden. Voor den Zondag wordt altijd 't mooiste spulletje voor den dag gehaald. En in den winter moet ge ze zien: de rijke boeren, hoe mooie dekens zij in hun sleden hebben: de boerin heeft ze zelf geweven, vuurroode haantjes en paardjes op grasgroene wol. Op het kromhout van 't paard staat een groote bel, die telkens luid rammelt, wanneer 't paard zich schudt. Wanneer zij naar huis gaan, dan is het een rennen, wiens paard maar 't snelst gaat. 't Gaat heuvel op, heuvel af, over de bevroren meren, over de vlakte en door 't bosch in vliegende vaart, de paarden schuimen en dampen, de bellen rammelen, en de kerkgangers lachen vroolijk in de koude winterlucht. De menschen pakken zich goed in tegen de koude, en dikwijls vindt ge u zelf haast niet terug tusschen al die huiden en dekens en kussens. 't Gebeurt nog al eens dat 't paard in een bocht de slede omwerpt, maar dan voelt men zich zeer onbeholpen, en 't sneeuwbad geeft een zeer onaangename afkoeling, na de warme verpakking in de slede. Dan eerst 't paard tot staan brengen, een uitkloppen van dekens, 't terugzoeken van de vilten hooge laarzen, die in de sneeuw zijn blijven steken, en 't duurt weer een tijd voor ge zoo behagelijk warm zat als te voren. Maar 't gebeurt nog al niet dikwijls, gelukkig, als de koetsier wat oppast. De kerk te Lojo heeft een geweldig spits dak.
Hier in Finland kunt ge ook 't echte sneeuwschoenloopen (skida) bestudeeren. In den beginne komt 't u voor, of gewoon loopen te voet veel praktischer is, en tevens sneller gaat, maar hebt ge eenmaal den slag wat beet, dan is is er geen sport zoo pleizierig als het skidor-loopen. Berg af in duizelingwekkende vaart, en ook al valt ge, 't is maar in de zachte sneeuw dat ge een paar maal over uw hoofd buitelt. Dan kunt ge uw skidor naloopen, die alleen met steeds toenemende snelheid hun reis naar beneden voortzetten, tot zij eindelijk toevallig tegen een boom aanloopen en tegengehouden worden. Vooral op de jacht zijn skidor onmisbaar. In de bosschen ligt de sneeuw zoo | |
[pagina 403]
| |
hoog, dat ge er tot de heupen in zoudt zakken. De skidor dragen makkelijk op de sneeuw. In streken waar nog veel groot wild is, gaan de jagers met kleine honden op de wolfsjacht, en vervolgen 't roofdier mijlen ver door bosschen en over velden. Een boer volgt de jagers en raapt hun kleêren op, die zij steeds uitgooien, naarmate zij 't wanner krijgen. Soms ziet men de skidor loopen met niets anders aan dan een los hemd, badend in 't zweet, rood verhit. Ook op wedstrijden zijn de hardloopers, evenals onze Friesche schaatsenrijders, zoo goed als naakt, maar kleeden zich dadelijk, na afloop van den strijd, weer warm aan. De berenjacht is minder vermoeiend dan de wolfsjacht, daar de beer gewoonlijk in zijn hol omsingeld wordt, en de lange vermoeiende jacht daarbij niet voorkomt. Aan kleiner wild is Finland ook bijzonder rijk, vooral de
Wanneer zij naar huis gaan, dan is 't een rennen....
de vossen richten den boer groote schade aan, en er wordt dan ook in den winter dapper jacht gemaakt op Reintje, dat me hier in Finland nog slimmer leek dan ergens anders. De sluwe rekel heeft mij en mijn hond er ten minste verscheiden keeren in laten loopen. Dassen, hazen, verschillende boschvogels, als auerhanen en korhanen en allerlei eendsoorten op de meren, geven een jachtliefhebber ruimschoots gelegenheid, zich aan dit booze vermaak over te geven. Maar laat ons nog eens kijken hoe het met de familie van onzen herdersjongen staat. Onze Kalle heeft, zoo gauw de koeien op stal blijven, niets meer te doen, en daar ik niet geloof, dat de wetenschap hem veel belang inboezemt, zoekt hij zich een warm plaatsje boven op den oven uit, en ligt daar gewoonlijk te slapen. Voor zwaar werk is hij nog te zwak, heeft vader gezegd, maar als er zoo eens wat te rijden valt naar 't dorp, of er hout gehakt | |
[pagina 404]
| |
moet worden, dat zijn alles werkjes, die Kalle wel interessant vindt. Woest en wild moet 't toegaan, dat zit in 't Finsche karakter. Woest en wild maar dan toch alleen te zijn, alleen met de groote natuur, ziedaar 't ideaal. Hoe dikwijls zag ik Kalle niet als een wildeman zingend en schreeuwend en zwaaiend met de leidsels van den steilen boschweg naar beneden razen. De raarste uitdrukkingen vond hij om zijn paard aan te drijven, maar zoo gauw hij mij bemerkte, was hij plotseling stil, en 't paard ging vanzelf langzamer. 't Speet me dan, dat ik hem stoorde. En wanneer hij hout hakte, kijk, dan kreeg 't kleine mannetje kracht. Hij grijnsde van de pret wanneer de splinters hoog opsprongen, 't vernielen gaf hem een genot. Skidor.
Maar ge moet eens met Kalles familie mee in de ‘badstube.’ Een Hollandsch woord kan ik hiervoor niet vinden. ‘Sanna’ zeggen de Finnen en de Zweden ‘badstuga’ voor 't huisje, dat op ieder erf op een honderd pas afstand van 't huis ligt. In dit huisje wordt gebaad, d.w.z. het huisje wordt zoo sterk verhit, dat ge er vanzelf in uw zweet baadt. De grootste plaats van de badstube wordt ingenomen door een oven, waarop zware keisteenen liggen opgestapeld. Al uren te voren wordt de oven gestookt tot dat de keien flink gloeiend zijn. De gloeiende steenen worden daarop met water begoten, waardoor een geweldige heete damp ontstaat. Een laddertje, waarvan de treden met stroo omwonden zijn, anders zoudt ge uw voeten branden, zoo heet is alles, voert naar een zoldertje, evenééns met stroo bedekt. Daar legt men zich neer voor het zweetbad. Moeder de vrouw - ook in de groote badhuizen in Helsingfors wordt men door vrouwen gewasschen - begint dan hare behandeling. Zij knijpt en masseert den patient en wrijft hem en slaat hem met jonge berkentakken, die zij in heetwater doopt. Daarna volgt de behandeling met koud water, een geplons en een gespoel van belang. Het volk maakt druk gebruik van de badstube, en de Sanna is goed voor alles. Alle verkoudheid en ongesteldheid wordt met de Sanna genezen. Helpt de Sanna niet meer, dan wordt | |
[pagina 405]
| |
't bedenkelijker. In den zomertijd, na hard werken op 't veld, gaan de boeren dikwijls iederen avond baden in de heete badstube. Het is merkwaardig te zien hoe gezond 't landvolk is. Kleine kindertjes komen blootvoets uit de heete Sanna gesprongen en dat midden in den winter. Op hun bloote voetjes springen ze door de sneeuw naar huis, waar ze zich voor 't groote haardvuur warmen, en dikwijls loopen ze dan weer naar buiten in de sneeuw, om vader of moeder uit de badstube af te halen. Mannen hebben veelal in den winter de gewoonte zich na 't bad naakt in de sneeuw te wentelen, waardoor hun huid beter gehard wordt tegen de koude. Ik voor mij, heb die proef nooit genomen, maar wel weet ik dat men komende uit de badstube, zooveel warmte aan zich heeft, dat de koude heel weinig indruk maakt. Er wordt dapper jacht gemaakt op Reintje.
Het Kerstfeest duurt in Finland bijzonder lang. Van de Kerstdagen tot aan het Driekoningenfeest wordt iederen dag feestgevierd. Op 't land noodigen de groote boeren elkaar op groote feestmaaltijden. Er wordt overvloedig gegeten en gedronken, in de kamer waar de Kerstboom staat met zijn veelkleurige versierselen, worden de gasten ontvangen, en groote tafels met enorme schotels met gebraden varkens en schapen staan gereed. Het feest bestaat hoofdzakelijk in het eten. Er wordt niet aangezeten aan de tafel, maar een ieder neemt wat van zijn gading is, en verorbert dat zittend met 't bord op de knieën. Gesproken wordt er heel weinig in 't gezelschap, omdat de menschen elkaar haast allen vreemd zijn, en elkaar alleen op de kerstmaaltijden zien. | |
[pagina 406]
| |
Zwijgend nemen de gasten hunne porties mee naar hun stoel, en vergenoegd zwijgend wordt er gegeten. Niemand durft zijn stem te doen hooren. Alleen bij het eten komen de mannen en vrouwen in 't zelfde vertrek, vandaar misschien ook die zwijgende terughoudendheid. De mannen zitten in de kamer van den gastheer, en daar wordt het gesprek langzamerhand, dank zij de toddy, wat levendiger. Eindelijk, laat in den nacht, wordt de vroolijkheid algemeen, de menschen worden weer meer zichzelf.
De vossen richten den boer groote schade aan.
Van 't feest bij den eenen gaat het naar den anderen, die zijn voorganger weer tracht te overtreffen in overvloed van spijzen en dranken. Onder de boerenkinderen bestaat in den kersttijd de aardigheid zich te verkleeden en te vermommen, en als stille geesten de ronde te doen op de verschillende hoeven. De aardigheid bestaat daarin, dat ze niet herkend worden, daarom spreken zij geen woord, en antwoorden op geen enkele vraag. Lapjes en doeken dragen zij voor 't gezicht en soms zijn ze als vreemdsoortige beesten toegetakeld. De schimmen, zoo heeten zij, moeten overal ontvangen worden, wanneer zij zich met 't kloppen van een stok aanmelden, en de huisvrouw heeft altijd wat lekkernijen van den kerstboom voor de kleinen, die na een dans in de stuga weer geheimzinnig zwijgend verdwijnen. Waar zij zich bij 't groote haardvuur warmen.
Al zeide ik dat de lange, strenge winter den Finschen boer binnenshuis houdt, zoo moet men toch niet denken, dat er buiten in 't geheel niet gewerkt wordt. Ondanks de koude, wordt er gewerkt in 't bosch, brandhout gehakt | |
[pagina 407]
| |
voor 't volgende jaar, en boomen geveld, die ontdaan van kroon en takken, op sleden weggevoerd worden naar 't ijs op 't meer of de rivier in de buurt. In 't voorjaar met 't opengaan van 't water, worden de balken vanzelf meegevoerd en houtvlotters langs de oevers besturen de balken naar de groote verzamelplaatsen, waar zij in vlotten worden saamgebonden, om de reis naar hun bestemmingsplaats verder voort te zetten. Deze houtvlotten maken lange reizen door het heele land, dat met zijn ontelbare meren, die haast allen onderling verbonden zijn, zooveel natuurlijke waterwegen biedt. Het hout dat uit Noord- en Midden-Finland met 't smelten van 't ijs vlot geraakt is, bereikt meestal niet voor Augustus of September de bestemmingsplaatsen aan de zuidkust, vanwaar het naar de verschillende buitenlandsche afnemers gaat. Nu geloof ik met eenige vluchtige schetsen iets nieuws verteld te hebben van dit land en dit volkGa naar voetnoot*) waarvan evenwel nog zoo heel veel zou te zeggen
De boerenkinderen verkleeden en vermommen zich.
zijn, (ik moet er dan ook bijzeggen, dat mijn schetsen zeer onvolkomen zijn). Maar ik vrees te uitvoerig te worden, en wil daarom nu eindigen met eenige algemeene gegevens omtrent den oorsprong en de geschiedenis van het Finsche volk. Finland werd voor ± 1000 jaren bewoond door de Lappen en Skandinaviërs hadden eenige nederzettingen langs de kusten. Ten tijde van de groote volksverhuizing trokken de Finnen, behoorende tot het groote machtige Finno-Tartaarsche volk, dat geheel Siberië en de Russische vlakte langs de Wolga-oevers bewoonde, naar 't noordwesten en zetten zich langs de oostelijke kusten van de Oost-Zee neer; de Esthers, Koeren en Lyflanders in de tegenwoordige Baltische provincies, de Karelen, Wepsen en Tarasten in Finland. Deze drie laatste stammen vormen het tegenwoordige Finsche volk. De | |
[pagina 408]
| |
Finnen hebben de Lappen naar 't noorden verdrongen. Het oude Finsche epos, de Kalewala bezingt de heldendaden der Finnen, maar toch schijnt de Kalewala ook al bestaan te hebben vóór de komst der Finnen naar Finland. We leeren uit de Kalewala dan ook veel omtrent de mythologie en den godsdienst van de Oer-Finnen. De hoofdgod uit deze mythologie is de grijsaard Wäinämöinen, die door de macht van zijn gezang de wereld beheerscht. Hij is ongeveer te vergelijken bij den Zeus der Grieken, maar tegelijkertijd speelt hij in andere deelen van de Kalewala weer de rol van een halfgod, van een heros. Zooals Chronos de vader van Zeus is, heet Wäinämöinens vader Oeke, wat eeuwigheid beteekent. 't Epos der Finnen werd door alle eeuwen heen van mond tot mond overgedragen en bestaat uit ongeveer 25.000 runen of verzen; ten minste zooveel heeft Lönrot, de groote Finsche taalvorscher, er verzameld en opgeschreven. De Zweden koloniseerden Finland en maakten het tot eene Zweedsche provincie hetgeen het gebleven is tot 1809, toen in den oorlog van Rusland en Zweden, Finland, dat, hoe ook de uitslag zijn mocht, slechts nadeel van den oorlog moest beleven, zich aan de Russische zijde stelde, en onder het protectoraat van Rusland tot een onafhankelijken staat werd verklaard. In den laatsten tijd, probeert Rusland wel die onafhankelijkheid in te korten, en het doel is blijkbaar Finland tot een Russische provincie te maken, maar dat zal den grooten machtigen Czaar toch niet zoo gemakkelijk vallen. In deze eeuw heeft Finland zich buitengewoon ontwikkeld, het volksbewustzijn is door het goede onderwijs ontwaakt, en dit bewustzijn, gesteund door de kracht die wetten en recht aan 't land verschaffen, zal voorzeker een moeielijke hinderpaal voor de Russische annexatie-plannen zijn. Gelaten en moedig wachten de Finnen de botsing af, die eens tusschen hen en de aanmatigende Russen zal moeten komen. Het komende jaar, wanneer de legerhervormingen, in den landdag besproken zullen worden, en wat reeds vaststaat, niet naar den zin der Russen zullen worden bewilligd, zijn er al ernstige stooten te vreezenGa naar voetnoot*). Erg jammer, en juist met 't oog op deze aanbrekende moeielijke tijden, is de omstandigheid, dat er onder 't Finsche volk een groote verdeeldheid heerscht. Deze verdeeldheid loopt over de taalquaestie, welke taal n.l. de meest berechtigde is, de Finsche of de Zweedsche. In den tijd van 't Zweedsche goevernement heeft Zweedsch altijd als taal der beschaving, als regeeringstaal, gegolden. De wetten waren in 't Zweedsch geschreven, en 't volk, dat uitsluitend Finsch sprak, kende geen andere gedrukte Finsche boeken dan de bijbel. De Finnen, hoewel niet ontevreden met 't Zweedsche bestuur, vroegen meermalen om Finsche vertalingen van 't wetboek, die werden hun evenwel niet verschaft. Kleine oproertjes tegen 't Zweedsche Goevernement, zijn van weinig beteekenis. In deze eeuw begon de Finsche taal zich te ontwikkelen; 't eerst onder de studeerende jeugd, die 't Finsch als eigenlijke moedertaal wilden gaan beschouwen en sinds dien breidde zich 't Finsche | |
[pagina 409]
| |
element steeds meer onder de intelligente klassen uit, ten koste van het Zweedsche. Tegenwoordig zijn van de 2½ millioen inwoners van Finland, ongeveer 350.000 Zweedsch sprekenden. De Zweden behooren tot de burgerij der kustplaatsen en der steden in 't algemeen, en tot den adelstand, terwijl de geestelijkheid en de boerenstand tot de Finschgezinden behooren. Finsch en Zweedsch werden gelijkelijk berechtigd verklaard. Er verschijnen nu kranten en alle mogelijke geschriften op wetenschappelijk gebied in de Finsche taal. Het Finsch is tot een cultuurtaal gemaakt in zulk een kort tijdsverloop, een rijke taal, die van den beginne af, alle nieuwe vreemde woorden vermijd heeft en eigen woorden heeft gemaakt voor velocipède, voor locomotief, enz. De Finschgezinden worden door de Zweden Fennomanen genoemd, terwijl de Zweedschgezinden van de Finnen weer den naam van Isekomonen hebben gekregen. Beide partijen zijn met elkaar in voortdurenden strijd, en wanneer langs goeden weg er geen einde aan dezen strijd gemaakt wordt, zal hij zeker eens eindigen, met den ondergang van de Zweedsche partij, die het nu evenwel nog door de qualiteit harer aanhangers wint van de Finsche, die evenwel zoo veel sterker in getal is. Het is zeker te betreuren, dat deze verdeeldheid 't Finsche volk ondermijnt want met eendracht zou er zeker meer kans op slagen bestaan, om de onafhankelijkheid tegenover Rusland te handhaven. Deze onafhankelijkheid is voor 't Finsche volk van 't grootste belang, want inlijving bij Rusland staat voor een Staat van Europeesche beschaving als Finland gelijk met vernietiging van de geheele cultuur, en een achteruitgang van eenige eeuwen. Laat Rusland eerst zichzelf tot een cultuurstaat maken, voor het er aan denke, zijn beschaving te willen opdringen aan landen, die daarom nooit gevraagd hebben. |
|