| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
De Keizer aller Ruslanden....
Met pijnlijk speuren hielden wij de blikken gericht op dat gelaat, nu meer dan vier jaren geleden, toen zijn vader stierf, Alexander III, de man wien hij tot vijand zou hebben, die den Europeeschen vrede verstoorde.
Wij zagen slechts weinig sprekende trekken, smalle oogen, een onbeduidenden neus, een gewonen mond. Hij had het voorkomen van een gentleman; meer viel er niet van te zeggen. Hij sprak weinig. Een dichte muur van grootvorsten, hovelingen, feodale staatslieden, was om hem heen. Hij wachtte, achttien maanden, voor hij de kroon der vaderen zich op de slapen zette, in de Oespenski-kathedraal te Moskou.
Iets verschrikkelijks gebeurde er bij die feesten, iets dat onheil scheen te spellen: de ramp op het Chodynskoje-veld. Ongeteld bleven de slachtoffers. De Tsaar bezocht de hospitalen en deelde geld uit, gelijk een monarch behoort en pleegt te doen.
Gedurende de symbolieke kroningsplechtigheid was hij een symbool. Hij droeg de kroon, den mantel en den staf, gelijk de koning Pharao die gedragen heeft en de keizer Charlemagne. Deze Nikolaas kon zoo goed een Iwan de Verschrikkelijke worden als een der goede Alexanders.
In October 1896 maakte hij zijn Europeesche reis. In Frankrijk, het land der openbaarheid, waar hij als een vertrouwelijke gast rondreed door de Parijsche straten naast den verblijden Faure, en geen vorm verzuimde, die de republikeinen voor hem kon innemen zonder de monarchisten te krenken - niets van hém. Altijd niets van hem. Even onbekend kwam hij op Peterhof terug, als hij het had verlaten.
De benoeming van graaf Moerawjóf tot minister van buitenlandsche zaken was een eerste persoonlijke daad, die binnen het bereik der publieke beoordeeling viel. De opvolger van prins Lobánof was, zoo vernam men, een verlicht man. Den boozen naam, dien zijn vader zich in Polen had verworven, was hij bezig uit te wisschen. Hij was de vertrouwde van het Deensche koningshuis, een gunsteling van Alexander III, een diplomaat met liberale begrippen, op tijd geboren. Het was niet veel, wat de keuze van Moerawjóf Europa leerde omtrent den keizer, die voor een goed deel Europa's lot zou beheerschen, maar het was iets en dat weinige was goed.
En eindelijk, daar kwam het. 't Lang verwachte teeken, dat Tsaar Nicolaas iemand, dat hij een man was. Daar kwam die blijde boodschap, die met een hartelijke naïeveteit, ongewoon aan het einde dezer eeuw, genoemd is: het Vredesmanifest. Er mocht gewezen worden op de onjuistheid van de betiteling; op de te hooge verwachtingen die zij wekte; op de onbereikbare idealen die zij voortooverde - hardnekkig bleef een ieder spreken van het Vredesmanifest.
| |
| |
Het manifest verwekte een vredesbeweging. Nikolaas was de Vredesvorst. Rusland's uitbreidende en onweerstaanbare politiek week geen duimbreed uit den koers. Maar een dadelijke omkeer kon immers niet verwacht worden en welk een teeken, welk een teeken! deze machtigste heerscher, die vier jaren gezwegen had om dan, gansch onverwacht, tot de wereld te zeggen: ‘Deze overeenkomst zou tot een machtigen bundel binden de pogingen van alle staten die oprecht er naar streven het groote beginsel van den algemeenen vrede te doen zegevieren over de elementen van troebelen en tweedracht’...
Dat was hij dus, Nikolaas II, een vredesvorst, zooals zijn vader, meer nog dan deze. Een idealist op den troon, in deze eeuw! Had niet Stead, de bekendste der Engelsche journalisten, hem bezocht te Liwadía en daar zijn trekken zich zien verhelderen en zijn oog zien stralen, als hij sprak van den Vrede?
Toen hoorden wij van Finland....
Het kon niet zijn, niet waar? dat dit aldus zou voortgaan. Het vrije Noorderland, verbonden aan het Slavische reuzenrijk, mocht een oogenblik botsen tegen den onwil en de dommekracht van willekeurige satrapen. Het mocht door den fieren vorm eener weigering machtige dienaren van den Tsaar gekrenkt hebben, die niet gewoon waren verzet te ontmoeten, waar of hoe dan ook. De grootheid des Rijks mocht eischen dat voor zulk een krenking boete gedaan werd: dat de vrijheid der drukpers tijdelijk werd verkort. De eenheid des Rijks mocht het noodig maken, dat ook aan het grootvorstendom Finland zwaardere militaire lasten werden opgelegd dan het in zijn bevoorrechte stelling tot nu toe te dragen had. Maar tegenover dat alles stond immers het keizerlijke woord van den Vredesvorst, bij de machtsaanvaarding gesproken:
‘Wij hebben goedgevonden hierdoor opnieuw te bevestigen en te bekrachtigen, den godsdienst, de grondwetten, de rechten en privilegiën, welke alle standen van het grootvorstendom in 't bijzonder en alle daarin wonende onderdanen, hoog en laag, tot heden hebben genoten volgens de bepalingen van dat land.’
Wonder! Er ging een nieuw manifest van den Keizer uit, en het besliste dat Rusland voortaan, zonder de constitutioneele goedkeuring der Finsche vertegenwoordiging, de wetten zou maken, die het aan het grootvorstendom geliefde op te leggen. De rechtskundige commissie uit den Finschen Landdag besliste dat dit in algemeene termen vervatte besluit geen rechtskracht had in Finland, als in strijd met 's lands bestaande wetten. Taalverordeningen werden uitgevaardigd, bepalende dat de kennis van het Russisch noodig zou zijn om tot ambten in Finland benoemd te worden. De Finsche Senaat (regeering) verzette zich slechts in zooverre, dat de taalverordening aanvaard werd voor de hoogere ambten. Generaal Bobrikof, een Moskoviet van de oude, uit Polens geschiedenis bekende soort, voerde een onbloedig schrikbewind in. De pers ried den vreedzamen Finnen aan voorzichtig te zijn met schrijven, telegrafeeren, telefoneeren, spreken. In een woord, er werd een begin gemaakt plotseling, onweerstaanbaar, met de russificatie van het grootvorstendom.
Dit was ongeloofelijk. De plechtige belofte van den Keizer was eerst vier jaren oud. Er was niets gebeurd: geen verzet, geen uiting van ontevreden- | |
| |
heid, wat zulk een onderdrukking ook maar eenigszins kon verklaren. Er waren geen omliggende rijken, die op Finland aasden als eens Pruisen en Oostenrijk op Polen. Het volk was monarchaal gezind, de pers was eerbiedig. De Keizer-Grootvorst moest slecht ingelicht, verkeerd geraden zijn. Men zeide het en werd gestraft. Een ongehoorde preventieve censuur hief alle persvrijheid op en de Russische bladen meenden broederlijk, dat het hoog tijd was. Requesten, smeekbeden, petities, bleven zonder antwoord. Hier was wel de snoode, blinde, redelooze onderdrukking in haar schandelijksten vorm.
Aan gewapend verzet viel zelfs geen oogenblik te denken. Het Finsche volk kleedde zich in zwart. De schouwburgen van Helsingfors vulden zich bij de vertooning van een vaderlandsch stuk met een in rouw gehulde, stille menigte. Het standbeeld van Alexander II, Finland's weldoener, werd met bloemen bekranst. Het was niet mogelijk, dat de Keizer deze tyrannie wilde; slecht werd hij gediend; mocht niet het Finsche volk als Willem van Oranje voor God belijden, dat het ‘te geenen tijden, den Koninck had veracht?’ De heerscher zou de klachten hooren. Het Finsche volk besloot te gaan spreken in Petersburg.
Vierhonderd gingen er, met de machtiging van vele honderdduizenden uit alle rangen en standen der bevolking. Zij gingen naar de Russische hoofdstad, tot hem dien zijn volk ‘vadertje’ noemt. Toen zij daar gekomen waren, werd hun aangezegd, dat zij onmiddellijk naar hun land moesten terugkeeren. Voor hen was geen toegang tot den vredesvorst.
De Keizer aller Ruslanden...
Zoo ondenkbaar schijnt dit alles, dat er zelfs een verhaal ontstaan is, als zou Tsaar Nikolaas ernstig ziek, als zou hij vergiftigd zijn en de teugels des bestuurs geheel in handen gegeven hebben van reactionaire bloedverwanten. Het is niet zoo, helaas! Het is de Keizer zelf, die zijn woord heeft gebroken. Als hij dat gewild heeft, wee hem; hij zal een tiran zijn voor de geschiedenis, trots vredes-manifest en conferentie. Als hij slecht geraden en verkeerd ingelicht is, wee hem; hij zal een zwakkeling genoemd worden op den sterksten troon van de wereld.
Het moet misschien zoo gebeuren in deze verlichte eeuw met haar barbaarschheid en haar geweld. Zoo'n zelfstandig, verlicht, beschaafd landje, vlak tegen een logge massa aan; afgesloten door een lastig douane-cordon; genietend van een vrijheid van schrijven, spreken en gelooven op weinige uren afstand van de Russische hoofdstad, is misschien uit groot-Russisch oogpunt bezien, een onding dat verdwijnen moet. Finland klinkt vreemd tusschen ‘alle Ruslanden.’ Siberië incluis. Maar hoe is het mogelijk dit te begrijpen, zich hierbij neer te leggen, voor ons, en hoeveel minder voor de Finnen? Te begrijpen, dat hun vreedzaam, beschaafd, trouwhartig volkje, verdwijnen moet, omdat het te fier is en niet gewillig genoeg den rug kromt voor de knoetslagen? Zich er rekenschap van te geven, dat het daar niets tegen kan, niet met gewelddadig en niet met lijdelijk verzet, tegen dat vreeselijke woord: russificatie? Er in te berusten dat de Vrede-keizer hun bij zijn troons- | |
| |
bestijging iets beloofd heeft - iets, hun vrijheid, hun bestaan, hun leven! - en dat hij het niet houden wil en dat de eerbied en de bewondering van gansch vrijzinnig Europa voor hun bewonderenswaardig gedrag daar niets tegen vermag?
O, de vredesconferentie, hoe gaarne zou men er ook nu nog aan gelooven. De vredesconferentie in de rustige Statenzaal aan den Vijverberg in de Nederlandsche hofstad.... Hoe meesterlijk wordt zij voorbereid! Een Engelsche marine-begrooting, die de vorige met millioenen ponden sterling te boven gaat; Frankrijk, dat zich onderzeesche vernielings-werktuigen aanschaft, waarvan de vreeselijke werking al wat vroeger werd uitgedacht zal overtreffen; een nieuwe vermeerdering van het Duitsche legercontingent. En de Tsaar, de verlosser, de idealist, de man des vredes, plotseling weer de harde, wreede, ontoegankelijke en als het noodlot onverbiddelijke ‘Keizer aller Ruslanden’ geworden, wiens politiek het niet dulden mag, dat er vrije burgers bestaan in een aangrenzend grootvorstendom en die zijn keizerlijk woord offert aan het vage begrip van rijksbelang.
Die andere Keizer, Wilhelm II, is een autokraat van wien wij meer weten. Wel is zijn wil de hoogste wet, maar hij is tegelijk een onderhandelaar, een man die gaarne spreekt, overreedt, de menschen overtuigt dat hij gelijk heeft; iets waar de Russische heerscher zich nooit in eenigen deele om bekommert. Wilhelm II houdt niet van het parlement, wel van het parlementeeren. Hij heeft het weder getoond bij wat in deze maand bij de wet tot versterking van het legercontingent is voorgevallen.
De Rijksdag heeft eenig verzet gesimuleerd tegen de nieuwe legerwet. Daar komt het heele ‘conflict’ eigenlijk op neer. Het is niet onmogelijk dat het dreigement met Rijksdag-ontbinding, hetwelk den uitslag der stemming over de legerversterking eenigszins interessant maakte, in het centrum zelf verzonnen is. De vooruitzichten in geval van ontbinding waren voor de regeering niet gunstig. Dien uitersten maatregel toe te passen bij een weigering om 7000 man meer toe te staan bij een verhooging van vredessterkte tot 495,000 man, ware doelloos en taktloos geweest. Het sterke centrum, de eenige monarchale partij die niet verbrokkeld is, zou positie tegen de Kroon genomen hebben, waarvan het thans het hechtste steunsel is en dagelijks meer wordt. Zeer onzeker was het, of een nieuwe Rijksdag gewilliger zou zijn, of de socialisten er niet in grooteren getale zouden terugkeeren. Zoo ooit, dan was toegeven voor den minister von Gossler, voor den Keizer gemakkelijk, nu alle wapens niettemin uitbreiding verkregen en het centrum bereidwillig bleek tot toegeven binnen een jaar of drie vier, ‘indien bij de uitvoering der nieuwe wet de onmogelijkheid (sic) mocht blijken den tweejarigen diensttijd te handhaven’ met een vredessterkte van bijkans een half millioen krijgslieden.
Wat een onzin! Het is om voorgoed genoeg te krijgen van vredes-ideeën.
De Keizer kon gerust slapen op zijn ‘concessie’. Tenzij herinneringen hem
| |
| |
de nachtrust mochten rooven, bijvoorbeeld aan een wereldberoemd telegram, op den gedenkwaardigen Nieuwjaarsdag van 1896 gezonden aan een ouden Boer, wiens stoute makkers de vrijbuiters, met gansch Engeland achter zich, de Transvaalsche grenzen overjoegen. Het geheugen van monarchen is kort. Zijn zij eigenlijk wel zoo machtig als wij denken? Of zijn zij ten slotte maar een speelbal van de omstandigheden, rollend hierheen en daarheen, al naar de bodem rijst of helt? Als er toch iets uit het fameuse onderzoek van het South-African Committee overtuigend is gebleken, dan is het dat de stichter van Rhodesia achter het komplot zat, waardoor de onafhankelijkheid van den Boerenstaat een oogenblik ernstig werd bedreigd. En thans had diezelfde Cecil Rhodes, men zou zeggen hopeloos gecompromitteerd in twee werelddeelen, maar even naar Berlijn te komen om de deuren van het winterpaleis wijd open te vinden. Nog nooit misschien stapte een ‘particulier’, hij mocht Right Honourable zijn, met zoo weinig plichtplegingen het keizerlijke vertrek binnen. Hoog-conservatieve bladen verwijten hem zijn grijze jas. 't Mocht wat; als Wilhelm eenmaal den Zuid-Afrikaanschen Napoleon ontving, waarom dan niet in diens werkpakje? Er werden immers zaken gedaan en in zaken negeert men elkaar niet om het uiterlijk - noch om het innerlijk.
Er is tusschen de twee machthebbers over telegrafen en spoorweglijnen gesproken. Wat precies, weet men niet; de onderhandelingen duren voort. Het is aan eenigen twijfel onderhevig of Duitschland zich zware opofferingen zal getroosten voor Rhodes' grootsch ideaal: den spoorweg Kaïro-Kaapstad. Het noordelijke deel en het zuidelijke deel beloven het meest, zullen de onkosten dekken, misschien rendeeren, Het middelste gedeelte, waarvan Duitschland voor een groot part de kosten zou hebben te dragen, als liggende over Duitsch gebied, belooft zeker het minst, aangezien men wel mag aannemen, dat weinigen hun persoon en niemand zijn goederen zal wagen aan een bijna veertien dagen lange spoorreis door gloeiende gewesten, waar men er om Oost en West gemakkelijker over zee kan komen. Intusschen is de aanleg van telegraaflijnen al van genoeg belang om Cecil Rhodes een mondgesprek, meer dan één, te verzekeren met den Duitschen Keizer. Het zijn alevel rare vrienden, zegt Nurks: Rhodes en de Sultan.... Maar Wilhelm is zeer vrij in zijn bewegingen, sinds de oude Bismarck dood is en begraven, en andermaal begraven, deze maand in het mausoleum van Friedrichsruhe, dubbel gekist!
Een nieuwe lijn is over de kaart van Afrika getrokken, ter afbakening van de invloedssferen, beter gezegd van het bezit, van Frankrijk en Engeland. Hiermee zijn het Fasjoda-incident en zijn directe gevolgen uit den weg geruimd. Men herinnert zich, dat die geschiedenis volstrekt niet uit was met het aan kapitein Marchand gegeven bevel om het moeizaam bereikte dorpje aan den Nijl te ontruimen. Ook op Bahr-el-Gazal handhaafde Engeland zijn aanspraken ten volle. Het heeft zijn zin weten door te drijven. Daar in het enkele telegram, dat ik voor mij heb - het is van gisteren en ik mis dus op dit oogenblik nog de mogelijkheid om mij beter in te lichten - niet opgegeven wordt, langs welken lengtegraad de denkbeeldige afbakeningslijn geacht wordt
| |
| |
te loopen, is de regeling mij niet volkomen duidelijk, maar dit is zeker, dat met Darfoer ook de geheele Bahr-el-Gazal aan Engeland is toegewezen. Frankrijk wordt schadeloos gesteld met Wadai, Tibesti, het land rondom het Tsjad-meer en alles wat ten westen ligt van een lijn, getrokken van den Kreeftskeerkring naar het Zuiden, langs den rand van de Libysche woestijn tot den 15den graad N.B.
Velen mijner lezers zal deze aanduiding waarschijnlijk niet veel zeggen; laat ik er dus aan toevoegen, dat in grove trekken de regeling hierop neerkomt, dat Engeland een betrekkelijk klein, maar vruchtbaar en vrij bekend grondgebied erlangt, terwijl aan Frankrijk, behoudens eenige uitzondering, een aantal half bekende of door woeste stammen bewoonde streken en oases worden toegewezen, benevens vijf zesden van de Sahara. Om zand zal de Republiek dus nooit verlegen behoeven te zitten. Zij heeft een reusachtig getal vierkante mijlen verkregen en kan nu bijna geheel Noord-West-Afrika, Marokko uitgezonderd, het hare noemen.
De gevolgen van deze verdeeling zijn nog niet te voorzien, evenmin dus haar beteekenis. Hoe de pers aan weerszijden van het Kanaal haar zal ontvangen, is mij onbekend. Het is Engeland niet gelukt Frankrijk van den Nijl af te sluiten. Wel ligt die geheele stroom buiten Fransch gebied, maar de overeenkomst bevat mede de bepaling, dat de onderteekenaars elkaar wederzijds gelijkheid van behandeling toestaan in een gebied, waarbinnen o.a. ook een gedeelte van den Nijl valt.
Wie ten slotte met deze overeenkomst aan het kortste eind trekt, zou ik niet durven zeggen. Ik ben altijd geneigd aan te nemen, dat het niet Engeland zijn zal.
Het eilandenrijk behoudt die meesterlijke brutaliteit, waarvan weinig landen zulk een gebruik durven maken. Men denke weer aan wat er in het begin dezer maand met het rijk van Oman, aan de Perzische golf is geschied. Een Engelsch oorlogsschip heeft den Sultan (Imam) van Maskate eenvoudig gedwongen een met Frankrijk gesloten overeenkomst in te trekken, op grond van de vrees, dat deze wel eens strijdig zou kunnen zijn met een met Engeland bestaand tractaat. Engeland doet net als de fiscus tegenover te hoog aangeslagen belastingschuldigen: eerst moeten ze betalen, dan kunnen ze klagen en zal men verder zien of ze wat terugkrijgen. Zoo ook weer hier. De Fransche regeering, gealarmeerd, protesteerde; de zaak werd onderzocht en het eind was dat de Republiek haar begeerde kolenstation op de kust van Oman gekregen heeft. Maar Engeland moest het goedvinden. Het was nu bijna een concessie!
Volstrekt onbegrijpelijk is mij Engeland's optreden in China. Het kabinet van Lord Salisbury heeft ontelbare malen de politiek der ‘open deur’ in het Verre Oosten aanbevolen en verdedigd. Toen het Wei-Hai-Wei inpalmde, was deze inbreuk op het beginsel zeer wel verklaarbaar, waar gewezen werd op de begeerigheid van Rusland, dat Taliën-Wan en Port Arthür bezette en er den vreemdeling geheel buitensloot. Maar daarna? Engeland laat Duitsch- | |
| |
land rustig Sjantoeng annexeeren, moedigt de Belgen aan ook een spoorwegconcessie te zien te krijgen en... belooft officieel Italië te zullen steunen, als dit de Sanmoen-baai voor zich opeischt. Daarentegen krijgt het hooggaande ruzie met Rusland over een spoorweg door Nioetsjwang.
Het is wel te wenschen, dat het waar zij, het gerucht als zou een schikking van algemeenen aard tusschen Rusland en Engeland nopens China ophanden zijn. Gelijk de belangrijkste landveroveringen daar zonder slag of stoot in hun werk gaan, zoo ook kunnen de geringste geschillen daar een gevaarlijk conflict scheppen. Een algemeene regeling voor de toekomst tusschen de voornaamste belanghebbenden, zou het veiligst zijn.
Italië heeft in het Verre Oosten min of meer een gek figuur geslagen. Het is eerst laat aangekomen met een verzoek om ook wat te mogen hebben, de eene hand bedelend open en de andere dreigend tot een vuist gebald. Het Tsoengli-Jamen, gelijk het heette onbekend met de rol van groote-mogendheid, die Italië in Europa speelt - is het niet heerlijk, die mandarijnen, die niets van Italië's ‘grootheid’ wisten? - zonden het request eenvoudig terug. De Italiaansche gezant stelde een ultimatum en... werd door zijn regeering gedesavoueerd en teruggeroepen. Is de gezant werkelijk onhandig geweest of heeft men te Rome eerst willen dreigen en daarna plotseling ingezien, dat dit te gek was, waar Engeland wel krachtigen, maar niet meer dan diplomatieken steun had toegezegd? Hoe dit zij, Italië krijgt zijn brokje, dat misschien wat geld zal kosten, maar waarvan het allicht meer pleizier kan hebben dan van zijn Afrikaansche wingewesten.
Hoe lang is het toch geleden dat de ‘integriteit’ van het Chineesche rijk voor sommige Europeesche mogendheden een heilig en onaantastbaar beginsel was? Werd zij niet ingeroepen tegen het zegevierend Japan? En Japan heeft nog altijd geen ‘erfpacht’ of ‘concessie’ gekregen, nu de verdeeling al lang begonnen is. Zou het niet willen? Eilandenrijken zijn zelden zoo onhebzuchtig.
23 Maart.
P.v.D.
|
|