| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
De Fransche President.
Het verhaal van den oppassenden werkmanszoon, die door vlijt en degelijkheid een mooie plaats kreeg in een leerlooierij, zich het vertrouwen van zijn patroons wist te verwerven en snel vooruitkwam, een eigen zaak opzette, een van de grootste reeders van Havre werd, door zijn medeburgers tot hun vertegenwoordiger in de Kamer werd gekozen, een kabinetspost kreeg, minister van marine werd en eindelijk zich zag verheven tot het hoogste staatsambacht, hoofd van den staat, President der Republiek - dat verhaal zal niet alleen tot in lengte van dagen zijn aantrekkelijkheid bewaren voor brave huisvaders om er hun kroost mede te onderhouden op Zondagmiddag-wandelingen en de ontwakende eerzucht te prikkelen van veelbelovende jongetjes. Het zal ook zijn waarde behouden voor de karakteristiek van staat en maatschappij in de tweede helft der negentiende eeuw. Het zal aantoonen, hoe ver een vertegenwoordiger van de bourgeoisie - want dat was Félix Faure, die zeer weinig had van een ‘werkmanszoon’ - het brengen kon met behulp van de tot perfectie ontwikkelde hoedanigheden, die bij voorkeur het bezit zijn van de groote en machtige middenklasse.
Waartoe het niet zal kunnen dienen, al poogt men het er gaarne toe te gebruiken, dat is om aan te toonen, dat in een republiek de beste, wijste en krachtigste persoonlijkheid aan het hoofd van den staat geplaatst wordt, ongeacht wat zijn naam, zijn afkomst zij en uit welke lagen der maatschappij hij zij gesproten. Het tegendeel is waar. De verkiezing van Félix Faure tot President van de Fransche Republiek - gelijk trouwens die van Carnot, afstammeling van een voorname, oud-republikeinsche familie - gaf veeleer blijk van een zeker ostracisme, dat den wijste, den krachtigste, in al geval dengene die op het oogenblik het meest en vue was, uitsloot. Beiden. Faure en Carnot, waren afleiders, onschadelijke personen, met zekere goede hoedanigheden toegerust, welke het mogelijk was te kiezen zonder al te opzettelijk hem voorbij te gaan, die het meest in aanmerking scheen te komen.
Het mag bovendien gevraagd worden, of de, stellig niet gering te schatten, eigenschappen die een eenvoudigen jongen het doen brengen tot chef van een groot handelshuis, en dezen tot een politiek man van eenige beteekenis, dezulke zijn die hem tevens geschikt maken tot de vervulling van het hoogste staatsambt. Energie, onvermoeide flinkheid, een gezond en vlug verstand, zekere practische ruimte van geweten, optimisme en dergelijke, kenmerken den self-made-man. In het hoofd van den staat denkt men zich liefst vereenigd: rustige wijsheid, een breede levens- en wereldbeschouwing, een eclectischen aanleg, vreemd van vooroordeel en partijzucht, groote menschenkennis,
| |
| |
de qualiteiten van den rechter, den scheidsman. Dat de loopbaan van een Faure vele der voorwaarden biedt, onmisbaar om van iemand een goed minister te maken, zou ik niet gaarne betwijfelen. Maar een hoofd van den staat? Iemand die de rol van een constitutioneelen koning moet vervullen, zonder de vaste steunselen te bezitten, die een monarchaal stelsel of een historische dynastie biedt?
Daarbij komt nog dit. Een man met de loopbaan van een Faure achter zich loopt licht gevaar, ik zeg niet zich te vergapen aan uiterlijken schijn, maar het evenwicht uit het oog te verliezen, dat er moet blijven bestaan tusschen de uiterlijke praal van het ambt en de innerlijke waarde, welke de drager erin weet te leggen. Hoe weinig is het leven, dat van looiersknecht tot staatshoofd leidt, geschikt om den gelukkige die het doorleeft, een juist begrip te geven van de waarde van den luister, welke den door hem bereikten top omgeeft. Ik schat het decoratieve van de hoogste staatsambten waarlijk niet gering, maar het is niet het eenige noch het voornaamste en ik zou aan den eersten ambtenaar van het gemeenebest, gekozen krachtens den wil des volks, veel hoogere innerlijke eischen willen stellen dan aan den kroondrager, tot regeeren geroepen krachtens erfopvolging.
Van een man als Casimir-Perier weten wij niet veel. Hij was een aristocraat, zij het ook tevens een republikein, een gematigde, een verlichte conservatief. Hij werd gekozen (onder den indruk van den anarchistenmoord op Carnot gepleegd) met de zeer duidelijke bedoeling dat hij zelf zou regeeren, een mán zou zijn op den presidentszetel. Hij verlangde het ambt niet; zijn vrienden, zijn moeder heeft het groote moeite gekost om hem over te halen zich beschikbaar te stellen. Na zes maanden is hij heengegaan, raadselachtig, zeggende in de personen den steun niet te vinden, dien hij behoefde om de Constitutie naar behooren uit te voeren. Sedert heeft hij gezwegen, absoluut, in een land waarin iedereen babbelt, waarin geen geheimen te bewaren zijn, tenzij de bewaarder er persoonlijk belang bij heeft. Dezen man, met den historischen naam, met een vader en een grootvader, die eerste-ministers waren, geloof ik beter op zijn plaats in het Elysée dan den vriendelijken, onbezorgden, succes-vollen handelsman, die het er drie-en-een half jaar heeft uitgehouden en er nog zou zijn, als de onverbiddelijke dood hem niet plotseling had geroepen.
Men heeft aan niets, aan geen enkel teeken ooit kunnen waarnemen, dat Félix Faure ontroerd of verontrust werd door de schokkende gebeurtenissen, de nationale rampen mag men zeggen, waaraan zijn land in het laatste jaar van zijn presidentschap ten prooi was. Ware hij een impassibel man geweest, een ‘houten President’ gelijk Carnot, dan zou zijn onbewogenheid geen bijzondere aandacht waard geweest zijn. Maar dat was hij niet. Hij had een mededeelzame, een expansieve natuur. Hij ‘straalde,’ toen hij den machtigen Keizer en de bevallige Keizerin van Rusland in zijn rijtuig rondtoerde door ‘zijn goede stad Parijs.’ Hij was in zijn kracht en toonde duidelijk, hoe gelukkig hij was, als hij gastheer kon zijn van de schitterende partijen in het presidentieele paleis, als de goudgerokte diplomaten hem
| |
| |
omgaven, als zelfs de onverzoenlijke legitimistische adel toenadering vertoonde bij zooveel voorkomendheid; of als de vaandels voor hem bogen en de duizenden blinkende kurassiers in een daverende charge op zijn tribune kwamen aanstormen te zijner eer. Doch toen de radicale ministers van het kabinet Bourgeois hem meenamen naar het Zuiden als een triomfteeken, geklonken aan hun zegekar; toen men hem grafkransen aanbood en confetti nasmeet en Weg met den Senaat! toeriep zonder Leve de President! - toen hield hij zijn decoratieve rol even vriendelijk vol en bracht zijn reis volgens het program ten einde. En terwijl het ministerie Brisson over de levensvraag van de Dreyfus-revisie moest beslissen, de ministers van oorlog in snelle afwisseling elkander opvolgden, het leger onrustig was, revolutie rommelde aan den horizon, en ‘le bon renom de la France’ met iederen dag verflauwde - toen jaagde de President als een groot jager voor den Heer en liever werd er een ministerraad belegd zonder zijn aanwezigheid dan dat er een jachtpartij zou worden afgezegd op Rambouillet.
Ben ik onbillijk jegens den beminnelijken, goedhartigen, vroolijken Faure? Toch slechts dan, indien ik ten onrechte beminnelijkheid, goedhartigheid en vroolijkheid niet reken onder de eerste hoedanigheden, te eischen van een president der Republiek. Faure is de President van de Russische alliantie geweest. Hij heeft haar niet gemaakt, maar hij was peetvader en met gratie heeft hij de doopplechtigheid geleid. Zijn reis naar Rusland heeft hem de gelegenheid gegeven de hoffelijke welgemanierdheid en élégance opnieuw te te laten bewonderen, die den gemiddelden Franschman waardeering verschaffen in de beste gezelschappen. Hij heeft daar Frankrijk gerepresenteerd op een wijze waarover oude diplomaten en hofcharges zich verbaasd hebben; en het is geen kleinigheid dezen te voldoen, laat staan te verbazen. Hij heeft zich bovendien bij velen bemind weten te maken door de vriendelijkheid en den takt van zijn optreden; bij den minderen man stond hij daarom in goeden reuk.
Niettemin heeft zelfs deze zorg voor het uiterlijk de menschen wel eens verveeld. Dat men spotte met zijn witte slobkousen laat ik daar, de Parijzenaar moet zoo iets hebben; Casimir-Perier werden zijn lage boorden niet vergeven. Maar eens is men werkelijk boos geweest, op den dag dat Faure den toegang tot de rue Lafayette geheel had laten versperren, omdat hij aankwam, eenvoudig van zijn buitenverblijf aankwam, aan de gare du Nord. Zoo iets zouden onze Koninginnen niet gedaan hebben; koningin Victoria zou er niet aan denken; het is iets voor den Duitschen Keizer. En dan heeft men gelachen, maar wat zuur, met eenige ergernis, over de groote plechtigheid, waarmee deze burgerzoon zich de hoogverheven orde van het Gulden Vlies liet uitreiken; de gansche ceremonie was door hemzelven geregeld en er werd goed voor krantenberichten gezorgd.
Dat was alles niet zonder verdienstelijkheid en eenige overdrijving schaadde niet, als er maar wat meer achter had gezeten. Maar in de moeielijke omstandigheden die het land doormaakte, bemerkte men van den President bijna niets. Bij iedere ministerieele crisis schijnt het Faure's voornaamste zorg
| |
| |
geweest te zijn, dat vooral niemand zou weten welke oplossing hij persoonlijk de beste voor het land achtte. Een menigte van staatslieden werd geraadpleegd en vervolgens een lijstje van in aanmerking komende premiers opgesteld: als no. 1 niet wilde no. 2, als het no. 2 niet lukte no. 3, enz. Wat de Dreyfus-zaak betreft, men heeft den President verweten, dat hij zich tegen de revisie verzet of ertegen geïntrigeerd heeft. Het is mogelijk dat dit niet juist is en dat men zich in de enkele teekenen, op grond waarvan naar zijn gezindheid ten aanzien van die zaak werd geraden, vergist heeft. Maar het is dan toch maar waar, dat gedurende die heele crisis van anderhalf jaar Faure nooit een kik gegeven heeft. Dat er dingen gebeurd zijn, die een schande zijn voor zijn presidentschap en besluiten geteekend, waarover de heele wereld zich heeft verontwaardigd. Doemt dan de constitutie of de constitutioneele praktijk den President der Republiek onder alle omstandigheden tot zwijgen en onthouding? Ik neem aan dat Faure zich bv. niet had kunnen verzetten tegen de ‘gelegenheidswet,’ dat monster van wetgeving, waarmede het ministerie Dupuy een aanhangige rechtszaak aan door de wet aangewezen rechters heeft onttrokken om haar aan een college van 49 leden toe te vertrouwen, waarvan sommigen niet buiten politieke invloeden staan. Doch ook het woord van eendracht en verzoening, dat Faure krachtens zijn ambt had kunnen spreken als scheidsman van partijen - men heeft het niet vernomen.
Ik kan er mij daarom desnoods mee vereenigen Lord Salisbury in zijn panegyrie voor Faure in het Engelsche Hoogerhuis te hooren zeggen: ‘De overleden President was ongemeen geschikt voor zijn ambt.’ Dit was een van de vele uitingen, waarmee buitenlandsche vorsten en staatslieden - keizer Wilhelm vooraan - Faure geëerd hebben, die door hen zeer op prijs gesteld werd. Het is mij echter te kras den Engelschen minister aan Faure's opvolger ‘dezelfde onpartijdigheid en denzelfden dorst naar gerechtigheid’ te hooren toewenschen. Hoe nu? dorst naar gerechtigheid? Dit is toch teveel gezegd door den premier van een land, dat meer dan eenig ander heeft uitgevaren over het verlies van den zin voor gerechtigheid en waarheid onder de derde Fransche Republiek. Een dorstende naar gerechtigheid heeft in het huidige Frankrijk een andere rol te vervullen dan die, waarmede Faure zich vergenoegd heeft....
Laat ons niet te hard zijn voor den dooden President, al weigeren wij beslist gehoorzaamheid aan het voorschrift: Van de dooden niets dan goeds. Hij heeft zijn land in zonnige dagen uitnemend vertegenwoordigd; in droeve dagen is hij te kort geschoten. Hij was Felix, de gelukkige, voor tegenspoed niet geschapen. Toen het ongeluk dreigde, naderde, heerschte, is hij gestorven.
Die dood - het kon niet anders, of er moest daaromheen een legende ontstaan en van zekere zijde gevoed worden. Hij kwam onverwacht en ofschoon Méline verklaard heeft van de hartkwaal, waaraan de President leed, reeds lang af te weten, in de romantische omstandigheden van dezen laatsten tijd moest wel de eerste indruk zijn, dat Faure niet op natuurlijke wijze
| |
| |
gestorven was. Ik voor mij geloof geen woord van die verhalen. Een zelfmoord van een man als Faure, vroolijk, gezond van geest, optimist, ware een zielkundig raadsel. Men heeft gezegd, dat het getuigenis van generaal Mercier voor het Hof van cassatie zijn goeden naam ernstig zou geschaad hebben; de oud-minister zou daar verklaard hebben met medeweten van Dupuy en Faure, in 1894 zijn ambtgenooten, de geheime stukken aan de rechters van Dreyfus in raadkamer te hebben laten overleggen. Is het aan te nemen, dat een man als Faure het openbaar worden van zulk een rechtschennis zich zoozeer zou hebben aangetrokken, dat hij uit vrees dáárvoor de hand aan zich zelven zou hebben geslagen? Den steun van het leger, de conservatieven en den adel zou het hem niet gekost hebben en dien behoefde hij zéér. Een moord dan? Dit sprookje trachten Drumont en Millevoye ingang te doen vinden, zonder veel succes; het ‘Syndicaat’ zou er achter zitten! Het zij evenwel opgemerkt dat er ernstiger beletselen bestonden tegen de rehabilitatie van Dreyfus dan de persoon van president Faure; dat diens sterven bedenkelijke gevolgen voor de dreyfusards zou kunnen gehad hebben, indien het Congres eens een man als Cavaignac of zelfs Méline gekozen had en dat een zoo wijze keuze als het nu schijnt te hebben gedaan, nauwelijks was te verwachten. Voorts vergete men niet, dat geringschatting voor menschenlevens en gewetenloosheid tot nog toe niet bij voorkeur waar te nemen geweest zijn in het kamp der dreyfusards....
Een Kamer die herhaaldelijk haar anti-Dreyfus-stemming onverholen aan den dag gelegd heeft en een Senaat, waarvan men de verhouding tusschen voor- en tegenstanders niet juist kent, zouden nu, in Congres vereenigd, een dreyfusard tot Faure's opvolger gekozen hebben. Het is niet te gelooven. En het is ook niet waar. Doordat de candidatuur van Méline, wiens officieele gezindheid maar al te bekend is, door de rechterzijde, nationalisten, antisemieten en alle verklaarde legervereerders is gesteld en ondanks zijn, laat mij maar zeggen onwilligheid, is doorgedreven; doordat Clemenceau den dag voor de stemming triomfantelijk heeft uitgeroepen: Je vote pour Loubet! doordat de meeste radicalen en socialisten ten behoeve van den voorzitter van den Senaat, van een eigen candidaat hebben afgezien en hun pers, dat is bijna de geheele Dreyfus-pers op enkele bladen na, zich over Loubet's verkiezing zeer tevreden toont - daarom heet de nieuw gekozen President een dreyfusard. Maar juist omdat zij het zijn, kwamen b.v. Brisson en Waldeck-Rousseau bij deze verkiezing geheel niet in aanmerking. Men weet niet hoe de nieuwe President over de zaak denkt, iets wat men van weinig menschen in Frankrijk zeggen kan, maar wat Loubet juist tot den geschiksten van alle candidaten maakte. Hij is dus een man, wien zijn hoog, maar weinig tot activiteit dringend ambt van voorzitter van het hoogerhuis, verboden heeft openlijk de zijde te kiezen van de verdedigers van het recht, terwijl het hem niet heeft kunnen bewegen mede te doen aan de sabelverheerlijking, die de rigueur is in ambtelijke kringen. Hij was in den Senaat zeer geliefd, een stille man, huiselijk, lezer en muziekliefhebber. De candidaat van den Senaat
| |
| |
was hij - een groot voordeel voor hem, nu de Kamer zich in het halfjaar van haar bestaan herhaaldelijk onmogelijk en belachelijk gemaakt heeft en tot het nemen van een wijs besluit reeds niet meer in staat geacht wordt. Een man, die lang genoeg aan de actieve politiek had deelgenomen - hij was minister-president van Januari tot December 1892 - om er zich in thuis te gevoelen en te kort om er zich in te verwarren. Een man, van wien men veel nog te weten zal moeten komen, maar van wien men reeds met eenige zekerheid kan zeggen, dat hij niet misplaatst zal zijn in het Elysée. Een man wiens eerste woorden als hoofd van den Staat geweest zijn, dat hij zijn woning wenschte open te zetten voor alle republikeinen en dat geen enkel der beginselen die de eer van Frankrijk en de Republiek zijn, door hem zal worden miskend.
Dat hij van verschillende zijden tot dreyfusard gestempeld is, heeft hem een onaangenamen terugkeer van Versailles en aankomst te Parijs bezorgd en een felle campagne van de schande-pers en den Bond van Patriotten en Patrie gezamelijk. Panama! heeft men hem toegeschreeuwd en dit schijnt het teeken te zijn, waaronder zijn bestrijders ook verder tegen hem te velde zullen trekken. Nu is Loubet in geen enkel opzicht door de Panama-historie bezoedeld, maar hij heeft aan het hoofd van een kabinet gestaan in de ergste Panama-dagen en hij is met zijn kabinet ten val gebracht door een Panama-votum. Baron de Reinach had zich van kant gemaakt; de oppositie eischte een lijkschouwing na opgraving om den zelfmoord te constateeren en het ministerie weigerde dit om redenen, aan de letter der wet ontleend. Men moge deze houding van zeven jaren geleden afkeuren, zoolang niet aangetoond is dat de weigering werd volgehouden uit vrees voor eigen schade of schande - en er is niemand die dat beproeft, zelfs onder de ergste schreeuwers - zoolang is de kreet van Panama! den President toegesnauwd, niet meer dan een ijdel geschetter, dat, laat het ons hopen, dra verstommen zal.
De onsterfelijken, Coppée de dichter en Jules Lemaître de criticus - och arm! Zij hebben een Bond opgericht, die aan alle toetredenden een patriotten-brevet uitreikt; zij spreken gaarne van de ‘tachtig duizend’ aanhangers, waarvan de helft ‘gereed staat gehoor te geven aan den eersten oproep;’ zij hebben de rust der straten van Parijs voor een groot deel in hun hand - en zij konden den drogen Méline niet eens verheffen tot President der Republiek. In de vier-en-twintig uren, die verliepen tusschen het eerste noemen van de namen der candidaten en de verkiezing, hebben zij nog tijd gevonden om een bende te recruteeren welke Loubet zou uitjouwen, en een aantal courantiers aan het werk te zetten, die hun pennen doopen in gal en gif. Het heeft alles niet mogen baten. Zelfs de Kamer van afgevaardigden is een oogenblik verstandig geweest. Hun rest niet anders dan den laster te blijven voeden en de stellige verwachting voor te wenden, dat zij den nieuwen President binnenkort tot aftreden zullen dwingen en hem een opvolger geven naar hun hart.
Maar de verklaring voor het onzinnig en boosaardig drijven van zulke hoog
| |
| |
ontwikkelden, - intellectuels ook zij? Ik poog niet haar te vinden. Rochefort kan ik begrijpen, hij is een misdadiger; Drumont kan ik begrijpen, hij is een dweper tot waanzinnig wordens toe, een fakir van het antisemitisme; Déroulède kan ik begrijpen, hij is te goeder trouw, hij is door chauvinisme bezeten, een ‘sabeldier’, hij zou in den oorlog een held zijn, die als laatste man een post zou verdedigen tegen overmacht. Maar Coppée, le doux Coppée, de dichter van Les Humbles, welk psychologisch proces, bij Pallas! heeft hem tot een bigotten ijzervreter gemaakt? En wat dreef, bij alle goden! Jules Lemaître, den fijnen criticus, den belezen letterkundige, de straat op als een volksopruier om de zonderling saamgestelde benden aan te voeren, die zich de keel schor schreeuwen voor het vuurwerk der bureau's van de Libre Parole?
President Loubet is door de buitenlandsche pers met instemming begroet. De Nationale Vergadering heeft in hem een gematigd en verstandig man gekozen, die den Europeeschen vrede niet in gevaar zal brengen en van wien met betrekking tot Frankrijk's buitenlandsche politiek niets anders kan worden verwacht dan, misschien met iets minder hoffelijke elegantie, de voortzetting der gedragslijn van president Faure. Of hij de kracht zal toonen, die sommigen van hem verwachten; of hij met name uit de veelgesmade Constitutie van 1875, met haar levenlooze gedeelten, zal weten te halen wat erin zit - het zal moeten blijken.
Hij is begonnen met het kabinet Dupuy te verzoeken zijn functiën te behouden - een formaliteit, meer dan een daad. De ‘gelegenheidswet,’ eenmaal door de Kamer aangenomen, zal hij niet tegenhouden; het zou zeer onverstandig zijn, als hij er een poging toe deed, gelijk het misschien het verstandigst zal zijn van den Senaat geen veto ertegen uit te spreken. Over de revisie van het vonnis van 1894 zal nu het volle Hof van cassatie uitspraak doen, maar op het onderzoek, door de strafkamer geleid. En de leden dezer afdeeling, waardige magistraten, zijn niet aan het wankelen gebracht noch tot een bruusk ontslag gedreven door de onwaardige beschuldigingen van hun vroegeren ambtgenoot de Beaurepaire en hebben, van de hoogheid hunner taak bewust, met een rustig handgebaar de vragen ter zijde geschoven, hun door den eersten magistraat van Frankrijk, op ministerieel bevel, nopens hun onpartijdigheid, hun eerlijkheid, hun rechters-eer gesteld.
Men zal mij den eisch niet stellen, in deze maand, over veel meer dan over Frankrijk te spreken.
Er is wel meer gebeurd, dat de aandacht waard is. In Hongarije is de minderheid eindelijk de regeering, door een meerderheid gesteund, baas geworden en heeft andermaal bewezen, dat een politiek van obstructie, als zij onverbiddelijk wordt volgehouden, een parlement dwingen en een sterke regeering verslaan kan. Baron Banffy heeft na een vrij langdurig bewind schouderophalend verklaard, dat, als hij dan de onoverkomelijke hinderpaal
| |
| |
was voor het noodzakelijke rustherstel, hij den Koning zijn ontslag wel zou vragen. De hooghartigheid maakte geen indruk na de koppigheid waarmee hij zich aan zijn ambt had vastgeklampt. Het is een liberaal kabinet, dat heengaat, maar van dat twijfelachtig, Oost-Europeesch liberalisme, dat niet opziet tegen kiesgeknoei en rechterdwang. Koloman Szell, partijgenoot van Banffy, zal hem opvolgen als premier.
De Amerikaansche Senaat heeft het vredesverdrag met Spanje goedgekeurd in dezelfde week, waarin de Filippijnen, op welker annexatie de goedkeuring dreigde af te stuiten, in openlijken opstand tegen hun nieuwe meesters zijn gekomen.
Engeland is wat minder boos tegen Frankrijk gestemd. Het Parlement is geopend. Sir Henry Campbell-Bannerman is tot opvolger van Sir William Harcourt gekozen als leider van de liberalen in het Lagerhuis.
Er is een Belgisch minister-crisisje over een quaestie van kiesrecht, waarvan men zelfs in België het fijne niet weet.
De ontwapeningsconferentie zal vergaderen in den Haag.
21 Februari.
P.v.D.
|
|