Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| ||||||||
Een nieuwe leus.
| ||||||||
Personen:
Het toneel stelt een eenvoudig, net gemeubeld vertrek voor. Midden in het achterdoek een schoorsteen, links daarvan een deur, rechts een buffet. Links vooraan een deur en daarachter een venster; rechts een deur tegenover het venster en een venster tegenover de deur. Vóór het venster rechts een tafel, waarop een ontbijt klaar staat voor vier personen. Links vooraan een kleinere tafel, waarbij een sofa en een stoel. Dicht bij de deur links een stoel. Bij de schoorsteen een prullemand vol papier. Op de schoorsteenmantel lusiefers.
| ||||||||
Eerste Toneel.Lina, Mietje, later Van Overbruggen
Mietje
(door de achterdeur opkomend).
Brieven en sirkelèrs voor meneer en een brief voor de juffrouw. Lina
(aan de grote tafel gezeten en bezig met het teeblad).
Freule, Mietje. - Leg alles maar naast het bord van meneer. (Als Mietje reeds bijna weer uit de kamer is en nadat zij onder de trekpot heeft gekeken). Mietje, nu is 't waarlik al weer zo!
Mietje
(zich omwendend).
Wat? Lina.
Voor de derde maal in één week heb je vergeten de spierietus onder de tee aan te steken! Mietje
(brommig de lusiefers van de schoorsteenmantel halend en het spierietus-vlammetje aanstekend).
Zo. - 't Is ook geen wonder. Lina.
Geen wonder, dat je je plicht verzuimt? Mietje.
Neen, geen wonder. De hele winter ben ik minstens twee keer in de week tot drie en vier uur 's nachts op moeten blijven, omdat juffrouw Euzenie.... Lina.
Freule. Mietje.
Voor mijn part: freule Euzenie naar een partij was en laat t'huis zou komen. Denkt u soms, dat een mens daar op den duur niet suf van wordt in zijn hoofd? Nou hebben we Mei en is 't warempel weer van 't zelfde laken een pak. Lina.
Dat is een buitengewone omstandigheid. De freule moest naar twee bruiloftspartijen. Je weet heel goed, dat er anders in Mei niets meer te doen is. Mietje
(grommend).
Anders, anders; 't is hier altijd anders dan anders. En als een mens dan nog een hoog loon kreeg; maar voor die paar misselike senten! | ||||||||
[pagina 216]
| ||||||||
Lina
(hooghartig).
Mietje, als 't je hier niet bevalt, dan moet je niet blijven. Voor het loon, dat wij geven, kunnen wij dienstboden genoeg krijgen. Maak je daarover niet ongerust. Mietje.
Ongerust? Ik maak me zó weinig ongerust, dat ik nog liever van avond wegga dan morgen! (Van Overbruggen komt binnen door de achterdeur).
Lina.
Vertrek dan van avond maar! Mietje.
Heel goed mevrouw; 't zal gebeuren ook. (grommend zich verwijderend) Haast niet genoeg te eten en toch nog groots! (tot Lina) Als u mij niet nodig heeft, ik u ook niet. (in 't heengaan) 't Is wat moois: kaal maar rejaal! (af).
| ||||||||
Tweede Toneel.Lina, Van Overbruggen, later Mietje.
Lina.
't Is schandelik zo 'n toon als dat mindere volk tegenwoordig durft aanslaan. Van Overbruggen
(in eenvoudig morgen-kostuum, bijv. luuster jasje).
Ja wel; maar.... Lina.
Wat? Van Overbruggen
(brood snijdend).
Zo 'n goede meid op eens weg te zenden.... Lina.
Ze gaat uit eigen beweging, omdat ze niet genoeg loon naar haar zin krijgt. Heb jij niet zelf geweigerd haar opslag te geven? Van Overbruggen.
Zeker; maar dat is nog geen reden om.... Lina.
Moet ik me laten brutaliezeren, omdat wij niet meer willen betalen? Van Overbruggen.
Dat niet; maar.... waar haal je nu midden in de tijd op eens een andere van daan? Lina.
Ik kan toch een noodhulp nemen. Van Overbruggen
(plaats nemend).
Dat komt nog veel duurder uit. Lina.
Je kent mijn stelregel: houd je groot. Daar wijk ik niet van af. Van Overbruggen.
Heel mooi en wel; maar hoe groter jij je houdt, hoe kleiner mijn beurs wordt. (Lina haalt de schouders op en schenkt tee in; daarna neemt zij de krant op en gaat lezen).
Lina.
Hier is je tee. Van Overbruggen.
Dankje (na een ogenblik stilte waarin beiden eten en drinken). Zeg eens Lien: nu loopt het met de kinderen toch de spuigaten uit. Over tienen en nog geen Eugénie, nog geen Constant te zien!
Lina.
Eugénie is van nacht pas over vieren t'huis gekomen en Constant ....ja, wat wil je, als een jong mens niets om handen heeft? Bovendien.... jij geeft zelf het slechte voorbeeld. Van Overbruggen
(circulaires openend).
Een man, die op wachtgeld is gezet, telt niet meer mee. De regering heeft gezegd: Van Overbruggen, je bent nog heel bruikbaar en we hebben een hoop lui in dienst, die nooit bruikbaar zijn geweest; maar toch moet jij maar zien, dat je rondkomt met de helft van je traktement. En terwijl ik niet goed genoeg meer ben om geld te verdienen, ben ik nog wel goed genoeg om elk jaar meer aan belastingen te betalen! Je zult me toegeven, dat ik daarvoor niet vroeg hoef op te staan. Lina
(de krant lezend).
Voor die belastingen geniet je toch hetzelfde als andere mensen. Van Overbruggen.
Zeker. Dat vergeet ik dan ook nooit. Als ik langs onze grachten loop, waar 't zo heerlik ruikt, dan denk ik altijd: laat ik mijn neus nog eens flink ophalen; ik betaal er immers voor! Wanneer ik 's avonds in onze ellendig verlichte straten mijn afgewaaide hoed niet vinden kan, wanneer ik bij een parade door de schildwachten uit de Maliebaan word gedrongen, wanneer ik bij het uitgaan van Kunsten en Wetenschappen een onhebbelike snauw van een poliesieinspekteur naar mijn hoofd krijg, wanneer ik in een benauwd belasting-kantoor een uur lang file mag maken om mijn geld kwijt te raken, dan zeg ik telkens tot me zelf: geniet nu toch: je betaalt er immers voor. | ||||||||
[pagina 217]
| ||||||||
Lina.
Wat zijn dat nu voor praatjes! (na een stilte) Hè; daar moesten wij eens heengaan!
Van Overbruggen.
Waarheen? Lina.
Naar de komedie! Ze geven van avond: De kleine man. Constant heeft het stuk gezien. Hij vond 't alleraardigst. 't Is de geschiedenis van de kleine man, wie ze het hoofd op hol brengen door hem voortdurend toe te roepen: voor de kleine man moet eindelik iets gedaan worden. Van Overbruggen.
En daar wou je mij naar toe hebben? Ik dank je hartelik, hoor! We kunnen ons geld beter gebruiken. De kleine man in de komedie! Wel zeker! Alsof ik nog niet genoeg van hem had op straat! (Toont een circulaire) Zie je dit?
Lina.
Een circulaire. Van Overbruggen.
Juist. Voor kinderbewaarplaatsen. Onze kinderen? Maak je geen illuzies! De kinderen van de kleine man: met andere woorden: voor de kleine man zelf, als hij nog waarlik klein is. Hier zijn er twee andere voor voedsel op school en voor vakansie-kolonies; dus weer voor de kleine man tegen dat hij wat groter is. Wordt hij nog groter, dan kan je betalen voor zijn kleren, voor zijn schoeisel, voor zijn onderhoud, voor zijn woning en als je hem gekleed, gevoed en gehuisvest hebt, dan breekt hij bij je in en mag je ook nog dokken voor zijn gevangenis! En nu zou ik in de komedie om die kleine man gaan lachen? Huilen wil ik om hem, huilen! Lina.
Je overdrijft. Van Overbruggen.
Betaal ik aan Armenzorg? Ja. Betaal ik aan alle schaalkollekten? Ja. Betaal ik aan Hulp in nood en andere liefdadigheids-inrichtingen? Lina.
Neen. Van Overbruggen.
Maar anderen doen 't wel! Worden de belastingen jaarliks hoger ter wille van allerlei sosiale hervormingen? Ja. Wie profieteert van dat alles? De kleine man! Wie betaalt? De rijke man.... dat wil zeggen de man, die voor rijk doorgaat.... wat lang niet altijd 't zelfde is. (opstaande om de prullemand te halen) En nu zou ik nog niets zeggen, als je me één kleine man kon tonen, die tevreden is; maar als jij die vindt, dan laat ik hem op de kermis kijken. - Waar is de prullemand? - Daar! Daar! Daar! (Hij gooit de onverscheurde circulaires met woedende gebaren in de mand en zet die naast zich neer).
Lina.
Anton, houd je toch groot! Van Overbruggen.
Dat is ook nog zo iets! Omdat je een inkomentje bezit - waarvan het eind heus wel te vinden is - moet je maar altijd doen, of de ellendigste en de meest onvoorziene uitgaven je niets kunnen schelen! Wil jij de lui soms in de waan brengen, dat we jaarliks nog opleggen? (weer op zijn plaats aan de tafel zittend). Wat heeft Doef van morgen gezegd?
Lina.
Dat hij zijn rekening onmogelik kan verminderen. De lasten, waarop hij zit, worden steeds hoger. Van Overbruggen.
De mijne zeker niet! Lina.
De werklui eisen voortdurend meer loon. Van Overbruggen.
De kleine man, hè! En daarom moet ik maar betalen, betalen, altijd betalen! Doef denkt zeker, dat ik naar de mienister kan gaan en zeggen: Excellensie, ik moet meer wachtgeld hebben omdat ik ieder jaar op hogere lasten kom te zitten en steeds meer te betalen heb aan meneer Doef en andere troetelkinderen van de tegenwoordige polietieke tinnegieterij! Lina.
Doef komt nog van daag terug, dan kan je zelf met hem spreken. Mietje
(door de achterdeur opkomend).
Meneer, daar zijn ze om antwoord op die sirkelèr van.... | ||||||||
[pagina 218]
| ||||||||
Van Overbruggen
(haar de boordevolle prullemand overreikend).
Hier Mietje, laten ze maar uitzoeken! Dat is de voorraad van de laatste twee dagen. Wat van oudere datum is, ligt al in de vuilnisbak. Mietje
(brommend met de mand af).
Is dat nu een manier! Lina.
Hè, Anton, dat je je waardigheid niet een beetje beter weet op te houden! Van Overbruggen
(zijn lektuur hervattend).
Met waardigheid houd je geen knagende muizen uit je huis. Lina.
Het spijt me vreselik, dat je van morgen in zulk een dwarse stemming bent. Ik had juist eens met je willen spreken over nieuwe meubelgordijnen in de voorkamer. Van Overbruggen.
Daar is natuurlik geen denken aan! | ||||||||
Derde Toneel.Van Overbruggen, Lina, Constant, later Mietje.
Constant
(in een veel eleganter morgentoilet dan zijn vader door de achterdeur opkomend).
Zijn wij al weer aan de dubbeltjes-kwestie? Je hoort hier tegenwoordig over niets anders. (Hij begroet zijn moeder met een handdruk en gaat daarna ontbijten). Goeie morgen!
Van Overbruggen
(gebelgd).
Ja, wij zijn aan de dubbeltjes-kwestie en 't wordt hoog tijd, dat jij daar ook eens ernstig over nadenkt, meneer de langslaper. Constant
(leuk).
Waarom? Wat zou dat denken baten? Heb ik mijn examen voor leerling-konsul gedaan? Ja of neen? Lina.
Dat heb je. (Zij geeft hem tee).
Constant.
Zou ik niet liever in China of in Japan een paar duizend gulden verdienen dan hier in huis te moeten luisteren naar het gejeremiëer over geld? Van Overbruggen.
Dat zou je! Constant.
Kan ik 't dan helpen, dat het goevernement me niet aanstelt? Lina.
Anton, Constant heeft gelijk. Van Overbruggen.
Hij heeft gelijk en hij heeft ongelijk. 't Is zeker een schandaal, dat de regering
Hier Mietje, laten ze maar uitzoeken!
een moeilik examen van een jong mens vordert en hem laat leeglopen als hij er door is gekomen. Maar.... dit belet niet, dat ik al veel te dikwijls mijn best heb gedaan om hem een ander baantje te bezorgen. (Ondertussen is hij op de sofa gaan zitten en heeft hij enige meegenomen brieven en kranten op de kleine tafel gelegd)
Constant.
Is 't mijn schuld, dat ik niets gekregen heb? | ||||||||
[pagina 219]
| ||||||||
Van Overbruggen.
Ik begin 't te geloven. Tal van hooggeplaatste personen hebben je al bij zich laten komen en of je te bleu bent dan wel te brutaal.... ik weet 't niet; maar.... Constant
(kalm nijdig).
Als u 't niet weet, praat er dan ook niet over. Ik verlang er genoeg naar iets te doen te krijgen. Hier verveel ik me gloeiend. Beweert u nu, dat ik me niet goed genoeg voordoe, dan vraag ik, of u misschien niet genoeg invloed heeft en u in de luren laat leggen door beloften en mooie praatjes. Van Overbruggen
(verontwaardigd).
In de luren! Wel zeker! Ik laat me.... Lina.
Anton, de jongen heeft gelijk en jij bent onbillik. Ik weet niet, wat je van morgen bezielt. Als we over geldkwesties spreken, ben je wel altijd opgewonden; maar zo erg als van daag.... Van Overbruggen
(opstaande).
Wil ik je dan eens vertellen waarom ik altijd zo opgewonden ben en van daag meer dan ooit? Constant.
Ach, lieve hemel! Lina.
Dankje zeer. Geldzaken.... daar bemoei ik me niet mee. Dat is jou departement. Van Overbruggen
(uitbarstend).
Geloof me dan ook, als ik je zeg, dat het niet langer zo kan! Constant moet eindelik eens voor zich zelf gaan zorgen. Wij hebben nu.... Mietje
(door de achterdeur opkomend en Van Overbruggen een papier overhandigend).
Asjeblieft, dat ligt in de bus. Van Overbruggen.
Mijn aanslag in de Hoofdelike omslag. Al weer dertien gulden meer dan verleden jaar! (Mietje af).
Lina.
Betaal en laat je humeur niet in de war brengen door zo 'n kleinigheid. Van Overbruggen.
Wat kleinigheid? Begrijp je niet, dat zo'n kleinigheid van daag en een andere kleinigheid morgen en een derde kleinigheid overmorgen aan het eind van het jaar uitmaken een grotigheid? Constant
(opstaande om heen te gaan).
Is dat een gebrom op je nuchtere maag! Lina.
O, 't is onuitstaanbaar! Van Overbruggen.
Natuurlik! Mama bemoeit er zich niet mee, jij loopt de kamer uit en ik ben de boze man! (Hij is weer op de sofa gaan zitten).
| ||||||||
Vierde Toneel.Van Overbruggen, Lina, Constant, Eugénie.
Constant
(op het ogenblik, dat Constant door de achterdeur heen wil gaan ziet hij Eugénie van links vóór binnenkomen).
A, daar is Eugénie! Welkom, lieve kleine zus, welkom in dit leven! Eugénie
(geeuwend en zich uitrekkend).
Goeie morgen. (Zij valt terstond op de stoel bij de deur neder).
Constant.
Heb je nog zo'n slaap? Je bent er ook zo vroeg bij. 't Is pas even tien uur. Zou je je laatste droom niet hervatten? Eugénie.
Constant, houd asjeblieft je mond. Ik heb hoofdpijn en voel me erg onplezierig. Van Overbruggen
(haar een brief overhandigend, die zij opent).
Hier is een brief voor je. Lina.
Drink maar gauw een kopje tee; dat zal je goed doen. Constant.
Katterig? Ja, dat komt van al dat fuiven! Op dit ondermaanse wordt elk plezier een mens ingepeperd. Van Overbruggen.
En bovendien de pretjes van de kinderen aan de ouders. Eugénie
(aan de grote tafel zittend, snibbig).
Ach, wat pretjes! U weet heel goed en Constant weet 't ook, dat van al die bals en partijen voor mij de pret al lang af is. Lina.
Dat spreekt van zelf. Constant.
Antwoord dan voortaan, dat je met veel genoegen van de vererende uitnodiging gebruik zoudt maken, als je niet met nog meer genoegen.... t'huis bleef. | ||||||||
[pagina 220]
| ||||||||
Eugénie.
Constant, ik heb je al gezegd, dat ik hoofdpijn heb. Houd asjeblieft je aardigheden voor je. Anders ga ik heen. Constant.
Dan ga ik nog liever zelf. (af).
| ||||||||
Vijfde Toneel.Van Overbruggen, Lina, Eugénie.
Lina.
Heb je je heus niet geamuzeerd? Eugénie.
Ach, wel neen, mama! Van Overbruggen.
Dan begrijp ik niet, waarom je het rijtuig tot vier uur hebt laten wachten. Eugénie
(kribbig).
Moet ik de mensen dan achter mijn rug laten zeggen, dat ik heenga om een paar gulden van het rijtuig uit te zuinigen? (aan Lina de brief overhandigend). Nu ben ik weer bij Van Doornik gevraagd.
Lina.
Hoe kan je nu zo spreken, Anton? Eugénie moet zich toch groot houden. (aan Eugénie de brief teruggevend). Je neemt die invietasie aan, hoor.
Van Overbruggen.
't Is waar ook! Ik dacht er niet aan. Eugénie moest zich groot houden; de kosten bedragen vijf gulden te voldoen door papa. Eugénie.
U gunt me ook niemendal. Lina.
Man, wat wordt je meskijn in je opvattingen! Zou je niet willen, dat Eugénie een goed huwelik deed? Ja, niewaar? Vind je zelf niet, dat Eugénie meer heren moet leren kennen dan de paar jongelui, die bij ons aan huis komen? Ja, niewaar? Is 't daarom niet noodzakelik, dat ze veel uitgaat en onder mensen komt? Ja, niewaar? Dus.... Van Overbruggen
(geprikkeld opspringend).
Dus is 't nog niet nodig, dat ze op elke partij een nieuwe japon aan heeft! Dus is 't evenmin nodig, dat zij 't laatst van allen naar huis gaat! Eugénie
(heftig).
Wie zegt u, dat ik 't laatst van allen.... Van Overbruggen.
Aan al dat geld-wegsmijten moet een eind komen! 't Baat toch niets, als jij je niet aangenaam en lieftallig voor weet te doen. Eugénie
(huilend van boosheid).
Hoe weet u, dat ik....? Van Overbruggen.
Dat zegt me mijn gezond verstand! We hebben maar twee kinderen en de naam van rijk te zijn. 't Kost me waarachtig genoeg die naam op te houden. Als jij dus niet gevraagd wordt, terwijl andere meisjes 't wél worden, dan ligt dat aan jou en aan jou alleen. (Hij gaat weer op de sofa zitten).
Lina.
Hè! Eugénie.
Zo! Heeft mama me niet geleerd hoe een fatsoenlik meisje zich gedragen moet? Lina.
Dat zal wel waar zijn. Eugénie.
Zou u willen, dat ik me mal aanstelde? Lina.
Natuurlik niet! Eugénie.
Dus.... Van Overbruggen.
Dus.... dus! Je wordt waarachtig net je moeder. Jelui roept maar: dus en dan denk je bewezen te hebben, dat je volkomen gelijk hebt! Eugénie en Lina.
Dat hebben we ook! Van Overbruggen.
Roep ik eens dus.... en ik zou 't ieder ogenblik met vrij wat meer recht kunnen doen.... dan gaan jelui te keer alsof ik.... Eugénie
(die ondertussen op is gestaan).
U is er maar op uit me te laten voelen, dat ik u tot last ben. Maar 't is goed: ik zal bij Van Doornik wel bedanken. Dan hoeft u ten minste dat rijtuig niet te betalen. En voor één ding waarschuw ik u: als ik de eerste de beste man neem, die me vraagt en ik met die man heel ongelukkig word, dan is 't uw schuld en dan zal u 't u zelf levenslang te verwijten hebben! (links vóór huilend af).
| ||||||||
[pagina 221]
| ||||||||
Lina.
Kind, kind! Van Overbruggen
(Eugénie naroepend).
O, dat op mijn kop alles neer moet komen; dat weet ik al lang! | ||||||||
Zesde Toneel.Van Overbruggen, Lina, later Mietje.
Lina.
Nu zou ik toch wel eens willen weten, wat jou in de laatste tijd bezielt? Van Overbruggen.
Wil je dat eindelik? Nu.... 't doet me recht veel genoegen en ik zal proberen heel duidelik te spreken. Luister maar met aandacht en roep niet weer dadelik: dat zijn jou zaken, die gaan mij niet aan. Lina.
Dus alles zit 'm in dat ellendige geld! Van Overbruggen.
Presies! Alles zit 'm in dat ellendige geld. (Mietje komt door de achterdeur binnen). Wat is er Mietje?
Mietje
(een kwietansie overreikend).
Acht honderd gulden, meneer. Van Overbruggen.
Niet meer? Ach, kom! Wie vraagt om dat bagatel? - Wel zeker! De kleermaker.... ik wil zeggen: de taylor van meneer mijn zoon, volgens nota van.... Uitstekend! In twee jaar heeft Constant niets betaald. 't Is de moeite waard! Mietje, breng die kwietansie maar naar mijn zoon. Zeg hem, dat dit nu mij eens niet aangaat. (Mietje af).
Lina.
Kan je je nu niet groot houden tegenover de dienstboden? En wat moet die kleermaker wel van ons denken? Van Overbruggen.
Wat hij verkiest! Ik heb die som niet en daarmee uit! Constant heeft genoeg klee- en zakgeld en meerderjarig is hij ook. Wil hij zijn duiten aan rackets, fietsen en de hemel weet welke andere lorren verkwisten, dan.... Lina.
Anton, wat ben je weer kleingeestig! Begrijp je dan niet, dat iemand als Constant.... Van Overbruggen.
Zich groot moet houden, niewaar? Lina.
Zeker. Iemand van zijn poziesie. Van Overbruggen.
De poziesie van een werkloze! Lina
(schouderophalend).
Zolang Constant bij ons inwoont kan hij zich onmogelik aan alles onttrekken en dat hij nu en dan een rekening eens onbetaald laat.... Van Overbruggen.
Dat is in jouw ogen misschien een verdienste; maar in de mijne een.... een.... haast een misdaad! Lina.
Hè! Van Overbruggen.
Alweer dat geld, niewaar? Dat verachte aardse slijk! Maar wat drommel, als alle mensen daar zo de neus voor optrekken, waarom troggelt iedereen 't mij dan af? Lina.
Je weet, dat ik van geldzaken geen verstand heb. Van Overbruggen.
Altans niet van geld verdienen of krijgen; maar juist daarom waarschuw ik je, dat wij binnen tien jaar geruïneerd zijn als wij voortgaan te doen zoals.... Lina.
Daar geloof ik eenvoudig niets van. Van Overbruggen.
Heb ik nu ooit van mijn leven! Wil je dan eens in mijn brandkast.... (Mietje komt op) Weer een kwietansie?
Mietje.
Neen, een brief. Lina
(die de brief heeft aangenomen van Mietje, die heengaat).
Van je bankier. Lees eens gauw. Wie weet, of je geen hoge prijs in de een of andere loterij hebt getrokken. Van Overbruggen.
Dat kan je begrijpen (na gelezen te hebben) Presies het tegendeel, hoor. Vijf obliegasies uitgeloot! (lezend). U zal u met minder rente moeten vergenoegen. Wij raden u aan te nemen.... (sprekend) vier persent.
| ||||||||
[pagina 222]
| ||||||||
Al weer vijftig gulden minder per jaar! Zo gaat het nu met alles! Ieder jaar verminderen onze inkomsten en vermeerderen onze uitgaven. Heb je aandelen in een maatschappij die slecht gaat, wees niet bang, dat de staat je te hulp zal komen; maar gaan de zaken goed, dan is de regering er als de kippen bij, om je winst op alle mogelike manieren te besnoeien. Betaal ik mijn rekeningen niet dadelik.... asjeblieft een kwietansie; maar moet ik zelf geld ontvangen, dan laat iedereen me wachten en mag ik ten slotte de vijf senten van het zegel er nog zelf bij leggen. En nu spreek ik niet eens van de keren, dat ik deurwaarders en advokaten nodig heb.... en dus betalen moet.... om mijn duiten binnen te krijgen. Ik heb mijn best gedaan het schip drijvend te houden door Amerikanen te kopen, die veel rente beloofden; maar de Amerikanen zijn helemaal naar de kelder gegaan en het schip is lekker geworden dan ooit. Ik zeg je, Lien, het gaat niet langer zo; het gaat niet langer zo! We moeten ons verminderen of over enige jaren lijden wij gebrek. Ik heb nu al slapeloze nachten genoeg gehad! Lina.
En ik zeg je: wij kunnen en wij mogen ons niet verminderen! Me dunkt, dat ik zuinig huishoud. Wil jij maar driemaal in de week vlees eten en in 't geheel geen wijn meer drinken.... mij is 't wel. Van Overbruggen.
Lapjes voor het bloeden helpen niet meer. We moeten op een mindere stand gaan wonen, geen dienees meer geven; Constant moet zijn eigen kost verdienen en Eugénie.... als die absoluut onder mensen wil komén, laat ze dan ziekenverpleegster worden of juffrouw van gezelschap.... 't is mij om 't even; maar met het hengelen naar een man op partijen moet het uit zijn.... daar vangt ze toch niets! Lina.
Wat je daar zegt is zotteklap! Van Overbruggen.
Kijk dan toch in mijn brandkast! Lina.
Ik verlang niets te zien; maar ik verlang 't ook niet op mijn geweten te hebben, dat door onze misplaatste zuinigheid de kinderen belet zouden worden goede partijen te doen en vooruit te komen in de wereld. Dus.... Van Overbruggen.
Wat dus? Als ik je zeg.... (Mietje verschijnt). Kunnen we dan geen ogenblik ongestoord praten? Wat is er?
Mietje.
De kompelementen van baron Van Heerelen en of meneer deze lijst eens in wil zien. Van Overbruggen
(de lijst aannemend).
Vervloekte kerel! Geef me een pen om te tekenen. Lina
(terwijl Mietje naar een pen zoekt).
Waarom.... als je bezuinigen wilt? Van Overbruggen.
Heb jij dan niet zelf gezegd, dat wij voor ons fatsoen op die beroerde lijsten tekenen moeten? Lina.
Zeker; maar de omstandigheden zijn veranderd en daarmee mijn mening. (hem de lijst afnemend). Geef die lijst maar terug, Mietje en neem dan het teegerij weg. (Mietje met de lijst af).
Van Overbruggen.
Ik vind 't best; maar.... Mietje
(zich bij de deur omwendend).
Ook nog een brief. Die zou ik haast vergeten. (af).
Van Overbruggen
(die de brief heeft aangenomen).
Nu begrijp ik toch volstrekt niet waarom.... Lina.
Hoe is 't mogelik? Als je niet tekent op zo'n lijst, dan word je aangezien voor gierig, niewaar? Dat is onaangenaam; maar 't doet geen kwaad. Als je je vermindert, dan word je aangezien voor arm. Dat is ook onaangenaam; maar.... het doet nog kwaad er bij. Dus.... Van Overbruggen.
Dat is ook een uitrekening! Lina.
En nu we toch over dat ellendige geld schijnen te moeten spreken, vertel me nu maar in eens hoeveel we achteruit zijn gegaan. Van Overbruggen.
Een ton. Lina.
Dat is zeker heel veel. | ||||||||
[pagina 223]
| ||||||||
Van Overbruggen.
Zie je nu eindelik in, dat ik gelijk heb? Lina.
Integendeel! We moeten ons groot houden. Nu meer dan ooit. De belangen van de kinderen gaan voor en dus.... Van Overbruggen.
Maar de leveransiers.... Lina.
Kunnen wachten! Denk je, dat wij de enigen zullen zijn, die niet betalen? Geloof me: ze weten je behoorlik interest te berekenen, zonder dat je daar iets van merkt. Van Overbruggen.
Lien.... het gaat niet! Lina.
Anton.... het moet gaan! Van Overbruggen.
Wil jij dan aan je kinderen schulden nalaten in plaats van kapietaal? Lina.
Juist niet; maar lees nu toch die brief eens. Wie weet of.... Van Overbruggen.
Ja, wat zal dat nu weer zijn? (lezend). A! Waarachtig een straaltje licht! Waar is Constant? (hij gaat naar de achterdeur).
Lina.
Wat is er nu op eens te doen? Van Overbruggen.
Je zult 't horen. (naar buiten roepend). Constant! Constant! (tot Lina) Een straaltje licht! Een straaltje licht!
| ||||||||
Zevende Toneel.Van Overbruggen, Lina, Constant, later Mietje.
Constant.
Roept u mij? Van Overbruggen.
Kom eens hier. Ik heb goede tijding voor je. Constant.
Ben ik benoemd? (Mietje komt de tafel afnemen en bergt het ongebruikte in het buffet).
Van Overbruggen.
Het scheelt niet veel. De Sekretaris-generaal van Buitenlandse Zaken wil je spreken. Lees maar. Lina.
Eindelik. Constant
(na lezing).
't Is waar; maar het zal wel weer de oude dreun zijn. Heel aangenaam kennis te maken. Ga zitten, meneer.... en dan.... het spijt me zeer.... we hopen in uw belang werkzaam te kunnen zijn, maar voor het ogenblik.... Van Overbruggen.
Daarmee zal 't deze keer niet aflopen. Je weet, dat de tegenwoordige Sekretaris-generaal een schoolkameraad van me is geweest. Zodra hij benoemd was, heb ik hem weer eens opgezocht en hij heeft me vast beloofd aan je te zullen denken. Ga dus maar dadelik naar hem toe en zet nu eindelik je beste been eens voor, hè. Lina.
Zeg bijvoorbeeld, dat je het vaderland wenst te dienen, dat je naar arbeid verlangt, dat je je nuttig wilt maken. Constant.
En andere dergelike leugens meer. Van Overbruggen.
Juist en dat je je vader niet langer tot last wilt zijn. Lina.
Dat zou al heel onhandig wezen. Van Overbruggen.
Waarom? Lina.
Hoe dikwijls, Anton, moet ik je toch zeggen, dat wij ons groot moeten houden? Van Overbruggen.
Maar 't is toch de waarheid, dat hij met zijn onbetaalde kleermakersrekeningen.... Constant
(hooghartig).
Ik zal doen wat ik kan, papa; maar u hoeft me van die rekening geen verwijt te maken. Als u me niet onderhouden kan in de stand, waarin u me heeft opgevoed, dan had u me maar niet van de wieg af moeten wijsmaken, dat ik tot die stand behoorde. Lina.
Zie je nu wel? Van Overbruggen.
Zie jij nu wel! | ||||||||
[pagina 224]
| ||||||||
Lina.
Ach, man, jij hebt geen gevoel van eigenwaarde. Kom, ik heb nog wat met Mietje te bespreken. (af).
| ||||||||
Achtste Toneel.Van Overbruggen, Constant, later Lina.
Van Overbruggen.
Dat is nu je dank, als je je kinderen een fatsoenlike opvoeding hebt gegeven. Constant.
't Is immers uw eigen schuld. U valt tegenwoordig op een sent dood. Van Overbruggen.
Een sent? Noem jij acht honderd gulden een sent? Constant.
Neen, neen; maar laten we nu asjeblieft over dat ellendige geld eens zwijgen. Ik spreek u zo zelden onder vier ogen en ik heb u toch iets te vragen, waar haast bij is. (Hij gaat ruiter te paard op een stoel zitten naast de sofa, waarop Van Overbruggen zit).
Van Overbruggen.
Weer wat beroerds? Gauw dan maar. Constant.
Niets beroerds. Ik wilde maar weten, of het gerucht waarheid bevat, dat u Eugénie bij haar huwelik f 1500 jaarliks meegeeft. Van Overbruggen
(verontwaardigd).
Wel zeker; wel zeker! Wat is dat voor malligheid! Een gerucht! Nu nog mooier! Je snapt toch wel, dat ik zulk een vraag pas tegelegener tijd en aan mijn aanstaande schoonzoon zal beantwoorden. Constant.
Dat snap ik in 't geheel niet. Als u aan dat beginsel vasthoudt, dan loopt u kans nooit een aanstaande schoonzoon te krijgen. Van Overbruggen.
Waarom dat, als ik vragen mag? Constant.
Omdat tegenwoordig niemand meer dwaas genoeg is aan een meisje zijn hof te maken, eer hij presies weet hoeveel dat meisje meekrijgt. Eugénie staat gekoteerd voor f 1500. Van Overbruggen.
Wat blief? Gekoteerd? Constant.
U weet toch wat gekoteerd betekent? Van Overbruggen.
Zeker. Gekoteerd betekent de beurswaarde van een effekt; maar.... Constant.
Welnu, zo hebben de meisjes ook hun beurswaarde, die 's middags wordt opgemaakt in de Veenestraat. Je hebt freules van twee duizend en juffrouwen van een paar honderd; maar ook juffrouwen van tien duizend en freules van niemendal. In de regel zijn die schattingen vrij juist; maar dit belet niet, dat iemand, die over een meisje denkt, toch eerst zekerheid wil hebben. Van Overbruggen.
En dus heeft een van je vrienden gehoord, dat Eugénie bekend.... ik wil zeggen: gekoteerd staat als een juffrouw van vijftien honderd en wil hij ze vragen als ik jou de verzekering geef, dat meneer op die f 1500 kan rekenen. Constant.
Net zo. Van Overbruggen.
Ik maak je mijn kompliement niet over je vriendschap met dat heer. (Hij staat op, terwijl Constant blijft zitten).
Constant
(leuk).
't Is toch een beste jongen, welgemaakt van lijf en leden, met een helder verstand en een papa, die er warmpjes in zit. Van Overbruggen.
Des te meer reden, dat hij niet hoeft te trouwen om het geld. Constant.
Dat doet hij ook niet; maar hij verdient f1400. Van zijn vader krijgt hij nog f1000. Met f 2400 kan hij toch geen huishouden beginnen. Van Overbruggen.
't Is wel mogelik; maar eerst te willen weten hoeveel een meisje meekrijgt en haar dan pas je hof te willen maken.... hoor eens, dat verraadt toch een erg berekenende natuur Ik verlang de kennis van die sinjeur niet te maken en nog veel minder mijn dochter aan hem te geven. | ||||||||
[pagina 225]
| ||||||||
Constant.
Nu.... als u er zo over denkt, dan moet Eugénie er maar in berusten als oude vrijster te sterven. Van Overbruggen.
Maar, sakkerloot! Als ik een kleine man was.... zo'n kleine man, voor wie tegenwoordig alles gedaan wordt.... dan zou ik het recht hebben aan het baasje, dat om mijn dochter kwam, te zeggen: vriendjelief, vertel jij me eerst eens, of je wel een vrouw kunt onderhouden. Worden de rollen nu omgewisseld, omdat ik rijk heet en mag hij nu aan mij vragen: vertel me eerst eens, of je dochter wel genoeg meekrijgt? Is de wereld dan helemaal ten onderste boven gekeerd? Constant.
Dat weet ik niet en ik kan 't ook niet helpen, dat de dingen zijn zoals ze zijn. Van Overbruggen.
Jij hadt aan die vriend behoren te zeggen, dat hij beginnen moest met zijn genegenheid voor Eugénie eens duidelik te tonen en te onderzoeken, of zij van haar kant hem genegen was en dat hij daarna zelf bij mij.... Constant.
Ach, papa, aan die romannetjes zijn wij immers ontgroeid. Van Overbruggen.
Jij misschien; maar ik niet. Zeg dus maar, dat ik me niet laat uithoren of polsen. Wie iets van me wil weten, kan 't me persoonlik komen vragen. En laat je vriend er nu maar niet op rekenen, dat ik hem dan dadelik als aanstaande schoonzoon aan mijn hart zal drukken. Het geldt hier het geluk van mijn enige dochter, zie je. Ik zal dus de vrijheid nemen informasies in te winnen en waarborgen te eisen voor de toekomst. Is meneer daar minder op gesteld, laat hij dan gerust wegblijven. Constant.
Maak u maar zo dik niet! Mij kan 't heus weinig schelen, of Eugénie al dan niet met een groengemaakte zweep naar het stadhuis en naar de kerk toert. Van Overbruggen
(naar de deur gaande en telkens om kerend).
Des te beter, des te beter! Breng dan mijn woorden maar presies aan je vriend over. - Gekoteerd! - 't Heeft er waarachtig wat van, of je tegenwoordig onder de rovers leeft! - Je kunt letterlik met geen mens meer te doen hebben, of hij zet je een piestool op de borst en roept: je geld. (Na enige aarzeling geheel terugkerend). Hoe heet het jonge mens eigenlik?
Constant
(opstaande).
Wat kan dat u schelen, als u hem toch niet hebben wil? Van Overbruggen.
Schelen.... schelen.... dat is mijn zaak. Is 't soms Jansen van Driebergen? Constant.
O, neen. Van Overbruggen.
Hilderda Blommestein? Constant.
Als u nu één voor één al mijn kennissen gaat verdenken, dan zeg ik maar liever terstond zijn naam. 't Is Schakel. Van Overbruggen.
Die kwiebus met omgeslagen broekspijpen, een lange soepjas en boorden tot aan zijn oren, waarin hij zijn hoofd haast niet draaien kan? Constant
(lachend).
Dezelfde. De zoon van de rechter. Van Overbruggen.
En de kleinzoon van Schakel, die in kruidenierswaren zijn fortuin heeft gemaakt. 't Is wat fraais! Constant.
Met uw verlof. De firma handelde in comestibles. Grootpapa Schakel heeft nooit achter een toonbank gestaan. Van Overbruggen.
Schakel! Is dat nu een naam! Constant.
Heel rijk.... maar twee kinderen.... de moeder is dood en pa, de rechter.... heeft een kwaal. Van Overbruggen.
Mij dunkt toch, dat Eugénie wat beters zou kunnen krijgen. Constant.
Dat hoop ik van harte, nu u hem niet hebben wil. | ||||||||
[pagina 226]
| ||||||||
Van Overbruggen.
Niet willen.... niet willen! Ik heb er nooit aan gedacht Eugénie te dwingen. Als ze mij om raad vraagt, zal ik van mijn hart geen moordkuil maken; maar ze is oud genoeg en ze moet ten slotte zelf beslissen. Als Schakel zo'n puik exemplaar is als jij beweert en als Eugénie van hem houdt, dan mag ik me niet tegen dat huwelik verzetten om.... om bijredenen. Want, niewaar, een naam is toch maar een bijzaak. En als 't niet was zijn naam, wat zou ik dan op dat jonge mens aan te merken hebben? Ik ken hem immers niet. 't Is alleen de manier waarop, zie je.... Constant.
Maar hoe kan u er Schakel nu een verwijt van maken, dat hij voorzichtig te werk gaat en een meisje het hoofd niet op hol wil brengen, eer hij zeker weet, of hij haar overeenkomstig haar stand zal kunnen onderhouden? Van Overbruggen.
Dat verwijt ik hem ook niet.... in 't geheel niet. Dat vind ik zelfs verstandig, heel verstandig. Maar, ik zeg je nog eens: 't is de manier, waarop.... Constant.
Wat had hij dan moeten doen volgens u? Van Overbruggen.
Hij had.... hij had.... Och, dat zijn van die dingen: je voelt ze of je voelt ze niet. Ik beken eerlik: ingenomen ben ik niet met hem. O, neen, volstrekt niet. Maar.... wie met hem trouwen moet, is Eugénie en niet ik, niewaar? Wie kan zeggen, of die Schakel misschien niet juist de man is, die zij hebben moet en zij de vrouw, die voor hem past? 't Is best mogelik. Mag ik die twee mensen dan van elkaar af houden? Denk je, dat ik 't op mijn geweten zou willen hebben mijn dochter, mijn enige dochter, ter wille van een zekere vooringenomenheid.... Constant.
Laat ik dan maar aan Schakel zeggen, dat u f 1500 meegeeft. Van Overbruggen.
Nu ja, nu ja; daar heb ik ook niet tegen; maar.... ga voorzichtig te werk. Zeg nu bijvoorbeeld niet: ik heb de oude heer gepolst en hij is bereid f 1500 mee te geven. Constant.
Wat dan? Van Overbruggen.
Nu.... iets anders.... Bijvoorbeeld zo: Ik heb de oude heer zo slim uitgehoord, dat hij niet eens gemerkt heeft, waar ik heen wilde. Ik heb hem wijs gemaakt, dat Jeanne van Toornen in de smaak was gevallen van een van mijn vrienden en toen vroeg ik zo langs mijn neus weg: wat denkt u wel, dat Jeanne meekrijgt? De oude heer liep in de val en antwoordde: Jeanne krijgt zeker niet meer mee dan Eugénie. Wat krijgt Eugénie dan.... heb jij toen weer gevraagd aan mij. Wel.... heb ik gezegd.... Eugénie krijgt toch minstens f1500. Constant.
Minstens. Dus.... u zou misschien bereid zijn Eugénie wel f2000 mee te geven. Van Overbruggen.
Dat is nu een tweede kwestie. Zeg maar eerst, wat ik je heb voorgezegd. (ter zijde) Eenmaal getrouwd zeg ik: onze omstandigheden zijn helaas veranderd; meer dan zeven honderd kunnen wij onmogelik geven. (luid) En begin met naar de Sekretaris-Generaal te gaan, hè.
Constant.
't Zal gebeuren; maar eerst nog een verzoek. Zwijg voorlopig tegenover Eugénie. Ik heb Schakel beloofd, dat ik haar eerst zou polsen. Van Overbruggen.
Net als mij. Constant.
Juist. Van Overbruggen.
Dat jonge mens schijnt zelf zijn woord in 't geheel niet te kunnen doen. Constant.
Dat zal u meevallen. Als alles goed gaat, komt hij nog vandaag bij u. Van Overbruggen.
Zo'n haast? Constant
(met een beetje ironie).
Als je verliefd bent (hij wil heengaan).
Van Overbruggen.
Verliefd? Ja, ja. (Lina komt door de achterdeur op).
| ||||||||
[pagina 227]
| ||||||||
Negende Toneel.Van Overbruggen, Lina, Constant.
Lina.
Anton Constant
(haastig terugkerend en zacht tot Van Overbruggen).
Mama mag ook niets weten. Lina.
Geheimen? Van Overbruggen.
Ja, ja, een groot geheim. Wil je 't weten? Lina.
Dat spreekt van zelf. Constant.
Maar papa.... Van Overbruggen
(na Constant met een gebaar gerust te hebben gesteld).
Ik ga naar de kelder om een fles Champagne te halen. Constant
(lachend).
Dat is best! (af).
Lina.
Waarom? Van Overbruggen.
Omdat ik in mijn schik ben, heel erg in mijn schik! Lina
(wantrouwend).
Nu op eens in je schik, nadat je zo even.... Wat is er dan gebeurd? Van Overbruggen
(geheimzinnig).
Nog niets; maar er zal wat gebeuren.... Er zal misschien veel gebeuren. Lina.
Ik begrijp er niets van. Maar.... als je zo goed gemutst bent, kom dan eens mee. Van Overbruggen.
Waarheen? Lina.
Naar de voorkamer. Heus, 't kan niet langer met die meubelgordijnen. Je zult 't zelf toegeven. Van Overbruggen.
Ik geef 't al dadelik toe. We zullen morgen nieuwe kopen. Lina
(verbaasd).
Wat is dat nu? (na Van Overbruggen strak aangekeken te hebben). Anton, houd me niet langer voor de gek. Wat is er gebeurd?
Van Overbruggen.
Ik zeg je immers: nog niets; maar er zal iets heel belangrijks gebeuren en.... nog van daag. Lina.
Wat dan toch? Van Overbruggen
(haar onder de arm nemend).
Je zult 't zelf wel merken. Laten wij nu eerst die gordijnen gaan inspekteren. (Lina haalt de schouders op; beiden rechts af).
| ||||||||
Tiende Toneel.Constant, Eugénie.
Constant
(Eugénie, die tegenstribbelt, bij de hand door de achterdeur naar binnen trekkend).
Kom nu even hier! Ik heb je iets te vragen, dat niet voor andere oren bestemd is. Hoe kan ik dat nu in de gang doen? Eugénie.
Vragen en plagen is bij jou één. Wat wil je toch? Ik heb hoofdpijn en dus.... Constant.
Dus zal ik als rechtgeaarde broeder mijn best doen om die hoofdpijn te genezen. Eugénie.
Maak nu geen gekheid. Je weet, dat ik daar niet van t'huis ben. Constant.
Ik zweer, dat ik 't akelig ernstig met je meen. Eugénie.
Komt de vraag haast? Constant.
Ga eerst zitten. Zo.... en zeg me nu met wie je gisteren avond 't meest hebt gedanst. Eugénie
(op de sofa zittend).
Ach! (zij wil boos weglopen, maar Constant houdt haar terug).
Constant.
Loop nu niet weg! Geloof toch, dat ik je van je hoofdpijn wil verlossen. Ik heb een onfeilbaar middel. Eugénie.
O Constant, wat ben je een sar! Ik heb nu eens met de een gedanst en dan weer met de ander. Nu weet je 't. Laat me dus gaan! | ||||||||
[pagina 228]
| ||||||||
Constant
(haar weerhoudend).
Ik denk er niet aan. Daarvoor stel ik veel te veel belang in je. (Eugénie lacht minachtend) Weet je, wat ik van je gehoord heb?
Eugénie.
Hoe zou ik....? Constant.
Dat een zeker iemand je 't hof maakt. Eugénie
(nieuwsgierig, maar schijnbaar onverschillig).
Zo. Ik zou niet weten wie, hoor. Constant.
Laten wij dan eens samen zoeken. Is 't van Driessen? Antwoord nu oprecht. Eugénie.
Wie je dat verteld heeft, is al biezonder slecht ingelicht. De hele wereld weet, dat Van Driessen geangaazjeerd is met die dikke zobbezak Betsy Duran. Constant
(met geveinsde verbazing).
Is 't waar? Kent de hele wereld dat geheim en heeft hij zo'n slechte smaak? Vergis ik me dan misschien en heet de schone jongeling, die jou aanbidt, Ferdinand Ter Haar? Eugénie.
Ben je dwaas. Constant.
Je zegt niet neen. Herinner je eens goed. Heb je niet meer met Ter Haar gedanst dan met andere heren? Eugénie.
Volstrekt niet. Ik heb met Ter Haar maar één polka gehad. Weet je aan wie die zijn hof maakt? Aan Anna Wouters. Constant.
Aan die magere spriet? Eugénie.
Juist. Aan dat skelet. Hoe is 't mogelik, hè? En hij stelt zich zoo bespottelik aan aan! Als een kapel fladdert hij om haar heen. Constant.
Maar ik heb toch gehoord, dat een van onze uitgaande jongelui in de laatste tijd erg druk was met jou. Schakel dan? Eugénie.
Schakel is druk met iedereen. Constant.
Dus ook met jou. Eugénie
(opstaande en overgaande).
Schakel is een aap! Och; je houdt me voor de gek! Dat gevraag verveelt me en ik heb geen lust meer je te antwoorden. Kent de hele wereld dat geheim?
Constant
(zittend).
A, je wordt boos! Dat is verdacht, heel verdacht. En je weet wel, wat men zegt als een meisje een heer uitscheldt: Met je spot.... Eugénie
(Constant weer naderend).
Weet je met wie Schakel trouwt? Met Josien Van Brandenburg. Schakel zoekt een meisje met geld. Constant.
Ben jij dat dan niet? | ||||||||
[pagina 229]
| ||||||||
Eugénie.
Naar papa's jammeren te oordelen, zou ik 't betwijfelen. Constant.
Stel je gerust. Je bent een juffrouw van twee duizend. Eugénie.
Wie zegt dat? Constant.
Ik.... en.... nog iemand anders. Eugénie.
Meen je 't? Constant.
Geloof me en zwijg. Maar.... als Schakel.... die aap.... je vroeg.... zou je hem nemen? Eugénie.
Ik heb er nog nooit over gedacht. Constant.
Doe 't dan eens. Eugénie.
Op staande voet? Constant.
Ja. Hij heeft geen staart; daar blijf ik borg voor. Eugénie.
Hè, wat ben je flauw! Ik keur meneer Schakel heus zoveel aandacht niet waard. Constant.
Ik zou toch zo graag willen weten wat voor een zwager ik mettertijd te wachten heb. En, als ik presies op de hoogte ben van het soort aap, dat jij verlangt, dan kan ik ook eens voor je rondkijken. Eugénie.
Geef je geen moeite en verveel me niet langer met je aardigheden. Voor het ogenblik zie ik de noodzakelikheid van te trouwen nog in 't geheel niet in. Ik heb een best leventje. Constant.
Dat is waar. Voor iemand, die zo verzot is op uitgaan als jij.... Eugénie.
Daar doel ik niet op. Constant.
Hier in huis is 't ook dol amuzant. Dageliks een even gevariëerde als geaniemeerde konverzasie; nooit vervelend gezeur of gekibbel over geldzaken. Eugénie.
Aan die dingen raak je wel gewoon. Constant.
O, ja en het leven van een oude vrijster is heel aardig. Met een poes en een papegaai kan.... Eugénie
(boos).
Ach, ik ben wel goed jou nog tegen te spreken! Constant
(haar weerhoudend).
Loop nu niet weg zonder me ten minste nog één vraag te beantwoorden. Wat moet ik aan Schakel zeggen, als hij eens vraagt: hoe denkt je zuster over me? Eugénie
(die weer heen wil gaan).
Wat je wil, hoor. Constant.
Dan zeg ik: waarde vriend, mijn zuster vindt je een aap. Eugénie
(zeer onthutst terugkerend).
Dat laat je, Constant! Ik zei 't immers maar uit gekheid. Ik vind Schakel in 't geheel geen aap. Hij is altijd keurig gekleed, hij kan aardig praten en ik geloof, dat hij een heel goed hart heeft. Constant.
Kijk eens aan, kijk eens aan! Dus zal ik hem zeggen: Eugénie vindt, dat je altijd keurig gekleed bent, dat je.... Eugénie.
Denk je, dat ik die man kompliementjes wil maken? Constant.
't Heeft er alle schijn van; maar geef me dan maar een ander antwoord in de mond. Wil ik zeggen, dat je van plan bent nooit te trouwen? Eugénie.
Natuurlik niet, want dat zou een leugen zijn. Constant.
Wat dan? Eugénie.
Als je zelf niets kunt verzinnen, zeg dan maar: mijn zuster leeft in de verbeelding, dat je trouwen zult met Josien van Brandenburg en in die verbeelding heeft ze gezegd: ik zal Josien oprecht en van harte gelukwensen, als ze zo 'n goede man krijgt - Dat is ook de waarheid. | ||||||||
[pagina 230]
| ||||||||
Constant
(lachend).
Dank je, zus. Dat is nu juist, wat ik horen wilde. Ik ben er. Aanstonds zal ik Schakel wel zien en wie weet, of niet van daag nog zeker iemand je komt vertellen, dat hij trouwen wil met.... Josien van Brandenburg. Dag zus. Eugénie
(heel ernstig).
Dag broer. (Constant lachend door de achterdeur af) Schakel.... Mevrouw Schakel.... Voornaam klinkt het niet; maar.... 't kon erger. En hier in huis.... daar heeft Constant gelijk in.... hier in huis is 't op den duur niet uit te houden. Dan werd ik nog liever ziekenverpleegster. Ja, die doen meestal goede huweliken.
| ||||||||
Elfde Toneel.Van Overbruggen, Eugénie, Schouten.
Van Overbruggen
(met een in papier en stro gewikkelde Champagne-fles in de hand door de achterdeur met Schouten opkomend).
Eugénie, kind, ga jij eens even naar je kamer. Mijn kantoor wordt schoongemaakt en ik heb met meneer Schouten een woordje te wisselen over zaken. (hij zet de fles op het buffet).
Eugénie.
Goed, papa. (Links vóór af, na Schouten gegroet te hebben).
Schouten
(groetend).
Freule. | ||||||||
Twaalfde Toneel.Van Overbruggen, Schouten later Doef.
Van Overbruggen.
Zeg maar juffrouw, hoor. Ze is een juffrouw van twee.... Ik bedoel, ieder wat hem toekomt. Ga zitten, ga zitten. Wat een weer, hè! Schouten
(plaatsnemend).
Afschuwelik. Ik benijd de mensen, die van daag niet uit hoeven te gaan. Van Overbruggen.
Dat zal wel waar zijn; maar waaraan dank ik nu eigenlik de eer van je bezoek? Schouten.
Bezoek? Ik zou u immers komen halen om samen op de rechtbank de uitspraak te gaan horen in liet onteigeningsproses? Is u dat vergeten? Van Overbruggen.
Om de drommel niet; maar ik verwachtte die uitspraak pas over acht dagen. Schouten.
Neen, neen. Van Overbruggen.
Nu, des te beter, ofschoon.... meegaan kan ik van morgen niet. Schouten.
Niet? Van Overbruggen.
Neen; ik.... ik wacht iemand; maar je wilt me het vonnis wel komen vertellen, hè. Schouten.
Met genoegen. Van Overbruggen.
Denk je, dat ik er nog wat bij verdienen zal? Schouten.
Ik vertrouw van ja. Zoals u weet heb ik bij mijn schatting in aanmerking genomen, dat door de kolossale uitbreiding van onze stad uw grond nu reeds als bouwterrein moet worden beschouwd en derhalve een grote waarde vertegenwoordigt. Mijn konkluzie luidt dus, dat de gemeente, die onteigent, verplicht is u te vergoeden de waarde, waarop die grond als bouwterrein moet worden getakseerd. Yan Overbruggen.
Heel zuiver geredeneerd. Mij dunkt, daar valt niets tegen in te brengen; vooral nu mijn grond voor de vermogensbelasting al lang als bouwterrein me wordt aangerekend. Schouten.
Presies. Van Overbruggen.
En dus heb je de waarde bepaald op....? Schouten.
Twee ton. Van Overbruggen
(verheugd).
Dan win ik zuiver anderhalve ton! Nu.... 't is eerlik verdiend, al zou van Houten een mens dit voordeeltje ook al willen afkapen. Zijn dat tegenwoordig tijden! Iemand met een beetje fortuin is er waarachtig slechter aan toe dan een stuk jachtwild. Dat wordt ten minste pas na zijn dood geplukt en gevild. | ||||||||
[pagina 231]
| ||||||||
Schouten.
Dat komt van al die mooie sosiale hervormingen. Van Overbruggen.
Je zegt 't lachend; maar is 't eigenlik niet om te huilen? O, wat zou ik daar graag in de Tweede kamer mijn hart eens over luchten! Schouten.
Stel u kandiedaat. Ik heb 't al eens meer gezegd. Mannen als u moesten zich niet onttrekken aan de belangen van hun land. Van Overbruggen.
En ik heb je al eens meer geantwoord, dat daar nooit iets van komen kan. Bij welke partij zou ik me moeten aansluiten? Ze hebben 't immers allemaal op mijn duiten voorzien. Schouten.
Sticht dan een nieuwe partij. Er zijn ontevredenen genoeg, die net denken als u.... Van Overbruggen.
Dat er een eind moet komen aan dat geldafpersen, geldverkwisten en geldverknoeien, niewaar? Schouten.
Zeker. Van Overbruggen.
Dat het geld gevonden moet worden door bezuinigingen. Afschaffing van het leger, dat toch niets doet dan soldaatje-spelen! Afschaffing van de mariene, die schepen bouwt, waarmee je naar de kelder gaat! Afschaffing van de pensioenen voor mienisters, die minder dan tien jaren achtereen in funksie zijn geweest! Afschaffing van de overbodige ambtenaren, die betaald worden om een paar uur per dag op hun pennen te kauwen! Afschaffing van al het sosiale geknutsel, dat toch niemand tevreden stelt! Schouten
(op de tafel kloppend).
Naar mijn hart gesproken! Van Overbruggen.
Ja; maar, mijn goede vriend, wat zal de leus zijn van die nieuwe partij? Je voelt, dat een partij een leus moet hebben. Als een groepje mensen zegt: wij zijn de partij van de school met de bijbel, dan weet iedereen dadelik wat ze willen. Wat moet nu onze leus zijn? Schouten.
Bijvoorbeeld: wij zijn de partij, die afschaffingen beoogt. Van Overbruggen.
Waarachtig niet! Dan worden we nog voor sosialisten of anarchisten aangezien. Schouten.
Dat is waar. Van Overbruggen.
Daarom zeg ik: ontevreden zijn we; wij zijn ontevreden; wij blijven ontevreden! Heel goed; maar toch valt aan het stichten van een nieuwe partij niet te denken, eer wij een klinkende leus hebben gevonden. Weet jij er een? Schouten.
Voor het ogenblik niet; maar ik wil er wel eens over denken. Van Overbruggen.
Doe dat; maar ga eerst naar de rechtbank en kom me gauw het bericht brengen, dat ik mijn anderhalve ton heb verdiend. Schouten.
Dat zal gebeuren (hij neemt zijn hoed).
Van Overbruggen
(ter zijde).
Heb ik de duiten, dan kunnen voor mijn part alle partijen naar de duivel lopen! (Doef komt door de achterdeur op).
Doef.
Morgen, heren. Van Overbruggen.
A, Doef. Ik ben tot je dienst. Tot straks, Schouten. (Schouten af)
| ||||||||
Dertiende Toneel.Van Overbruggen, Doef, later Mietje.
Van Overbruggen
(zonder Doef een stoel aan te bieden).
Wel, wel, meneer Doef! Kan u dus niets aan uw rekening veranderen? Doef.
Onmogelik, meneer. Ik moet mijn werklui betalen, mijn materialen inslaan, mijn gezin onderhouden en.... | ||||||||
[pagina 232]
| ||||||||
Van Overbruggen.
En u is een kleine man, voor wie eindelik iets gedaan moet worden, niewaar? Doef.
Ik hoor niet tot de grote bazen. Van Overbruggen.
Terwijl meneer Van Overbruggen niet het voorrecht heeft een kleine man te zijn, geen werklui hoeft te betalen, geen materialen moet inslaan en zijn gezin best van honger kan laten omkomen, niewaar? Doef.
Meneer, ik heb de drie huizen, waarvan u de huur geniet, netjes onderhouden en ik verlang alleen wat me daarvoor toekomt. Van Overbruggen.
Dat ben ik ook bereid je te geven; maar.... geen sent meer. Er zijn nog rechters in Nederland en ik zal je vordering behoorlik laten takseren. Want één ding wil ik je wel zeggen, meneer Doef, kleine man, ik heb genoeg van al de bloedzuigers, die zich hebben vastgeklemd aan mijn beurs en ik ben vast besloten al dat volkje eens flink van me af te schudden. Doef
(steeds leuk).
Zo, meneer. Nou.... u mag me gerust voor een bloedzuiger houden. Ik weet toch, dat ik 't niet ben en dat u daar iedereen voor uitmaakt Van Overbruggen.
Met reden zou ik denken. Kijk eens: als ik mijn hele verdienste op die huizen weg moet gooien aan ververs, timmerlui, loodgieters en andere kleine lieden, dan doe ik liever dadelik die huizen zelf weg. Misschien krijg ik er maar een appel en een ei voor, als ik ze publiek verkoop; maar dan zal 't me toch plezier doen de markt zó te hebben gedrukt, dat al de aannemers.... Doef.
Bloedzuigers. Van Overbruggen.
Juist, dat al de bloedzuigers er een klap door krijgen. Doef.
U is wel vriendelik. Van Overbruggen.
't Is al heel mooi, dat ik niet woedend ben! Je zoudt 't tegenwoordig worden, hoor. Ik verlang niet veel. Met een paar kamers in een goede pension in het buitenland.... ergens waar 't minder regent en minder stinkt dan hier en waar ik van mijn geld een beetje plezier kan hebben.... zal ik voor de rest van mijn levensdagen heel tevreden zijn. Maar ik bedank
En u is een kleine man, voor wie eindelik iets gedaan moet worden, niewaar?
er voor nog langer het oude paard in de vijver te zijn, waarop de bloedzuigers - ik herhaal het woord - gewoon zijn zich vol te zuigen. Begrepen? Doef.
Heel goed, meneer. U moet maar doen, wat u niet laten kan. Van Overbruggen.
Dat zal ik ook! Dag, meneer Doef. Doef.
Uw dienaar, meneer. (af)
| ||||||||
[pagina 233]
| ||||||||
Van Overbruggen.
(alleen)
Aan die heb ik ten minste mijn hart eens gelucht! - 't Is toch grappig: als je een slaatje hebt gemaakt, durf je altijd veel flinker van je afspreken. (hij ontdoet de Champagne-fles van het stro en het papier). A, daar zie ik eindelik mijn geliefkoosd merk Moët et Chandon, Grand Crémant Impérial eens terug. Toch een mooi gezicht zo'n glanzige, dikgebuikte fles, waarin vrolikheid en levenslust zijn
Ben je daar nog? Wat scheelt je?
samengeperst en waaruit ze aanstonds als sneeuwwit schuim zullen ontsnappen en onze zenuwen doortintelen! Ik word zowaar poëties! Mietje
(door de achterdeur opkomend met een brief).
Een brief, meneer. (zij blijft staan en begint te huilen).
Van Overbruggen.
Wat is dat nu weer? Vermogensbelasting? (lezend) Daar het sijfer van uw aangifte juist dezelfde vermindering van vermogen aantoont als dat van verleden jaar, vermoed ik, dat uw vermogen niet nauwkeurig door u is berekend, maar slechts ongeveer geschat. Ik verzoek u dus beleefd mij alsnog binnen drie dagen een nauwkeurige berekening te doen toekomen. (sprekend) Wel zeker! Met een prijskoerant de waarde van al mijn papieren uitrekenen, als een schooljongen twee dagen lang optellings- en herleidingssommetjes maken en dat alles voor niemendal? Dat kan je begrijpen? Ik zeg met de kleine man: wil je werk, geef me loon. Werd de mienister soms niet betaald, toen hij die vervloekte wet maakte? (tot Mietje) Ben je daar nog? Wat scheelt je?
Mietje.
Ach, meneer, ik heb van morgen in drift aan mevrouw de dienst opgezegd; maar ik heb er zo'n spijt van. Van Overbruggen.
Heb je spijt? Dan spreken wij er niet meer over en je blijft. Mietje.
Heus, meneer? Van Overbruggen.
Op mijn woord en wat meer is: ik geef je vijf gulden opslag en hier heb je een extra-tje (hij geeft haar een rijksdaalder).
Mietje.
O, meneer, wat is u goed. Van Overbruggen.
Zoo ben ik als.... als de zon schijnt. Mietje.
Dank u, meneer, dank u wel. (bij het venster) Als de zon schijnt? Het plasregent. (af door de achterdeur).
Van Overbruggen
(de fles van het ijzerdraad ontdoende).
Constant een betrekking. Eugénie een man en nog anderhalve ton winst. Er komt licht! Er komt veel licht! Weet je wat? Ik schiet een geklede jas aan. Die Schakel kon me wel eens overvallen en dan kan 't geen kwaad, als ik er een beetje deftig uitzie. (af door de achterdeur).
| ||||||||
[pagina 234]
| ||||||||
Veertiende Toneel,Eugénie, Lina, daarna Van Overbruggen (Eugénie en Lina komen van verschillende kanten op en hebben beiden toilet gemaakt).
Lina
(van rechts).
O! Eugénie
(van links).
Hé! Lina.
Wat heb jij je mooi gemaakt op de vroege morgen. Eugénie.
Waarom heeft u toilet gemaakt? Lina.
Ik dacht, dat je hoofdpijn hadt. Eugénie.
Dat had ik ook; maar het gaat beter. Ik meende, dat u niet uit zou gaan met dat hondeweer. Lina.
Ik blijf ook stilletjes t'huis. Eugénie.
Maar dan begrijp ik niet waarvoor u.... (zij wijst op haar toilet).
Lina.
En jij dan? Eugénie.
O, ik.... ik krijg misschien vieziete. Lina.
Van wie? Eugénie.
Van.... Josien van Brandenburg. Lina.
Met dat hondeweer? Eugénie.
Dat kan haar niet schelen. Maar.... wat ik zeggen wilde: Ik zal die invietasie van Van Doornik toch maar aannemen. Lina
(verwonderd).
Heb je nu op eens weer wél plezier in die partij? Eugénie.
Ja, eigenlik wel. Lina.
Zonderling. (ter zijde) Er is iets aan de hand.
Van Overbruggen
(opkomend in een geklede jas, die openhangt en een wit vest laat zien).
Wat is dat?.... Toilet gemaakt?.... Allebei? Eugénie, Lina
(tegelijk).
En u dan? En jij dan? Wat is dat?.... Toilet gemaakt?.... Allebei?
(Van Overbruggen kijkt betekenisvol Eugénie aan; zij begint te lachen; daarop kijkt Van Overbruggen Lina aan, die ook meelacht. Een poos lachen alle drie).
Lina.
Ik lach, omdat jelui lachen; maar nu zou ik toch wel eens willen weten, waarom er eigenlik gelachen wordt. Van Overbruggen.
Wel, ik lach, omdat Eugénie lacht. | ||||||||
[pagina 235]
| ||||||||
Lina
(tot Eugénie).
Waarom lach jij dan? Eugénie.
Omdat papa lacht. Lina
(beurtelings beiden verwonderd aanziende).
't Lijkt wel een samenzwering! Van Overbruggen
(Eugénie lachend onder de kin strijkend).
Denk jij, dat je voor je vader iets verborgen kunt houden? (tot Lina) Wat ziet ze d'r goed uit, hè!
Eugénie.
(koket lachend).
Och, pa! Van Overbruggen.
Ben je van daag niet trots op je dochter, vrouw? Lina.
Ik ben altijd trots; maar.... Van Overbruggen.
Daar heb je ook reden voor; maar.... als je nu van daag eens.... Neen, neen, ik zeg niets.... Ik verraad niets. Lina.
Wat is er dan toch te verraden? Je stelt je zoo wonderlik aan. En Eugénie.... Wat scheelt jelui toch? Van Overbruggen.
Dat heb ik je al gezegd. Wij zijn in ons schik. Niewaar, kind? Mag dat niet? Ik bijvoorbeeld ben in mijn schik met mijn knappe dochter. (hij neemt achtereenvolgens Eugénie en Lina onder de arm). Ik ben in mijn schik met mijn knappe zoon; ik ben in mijn schik met mijn knappe vrouw en ik ben in mijn schik met.... me zelf.
Lina
(haast boos van verwondering).
Van morgen had je toch ook die knappe dochter, die knappe zoon, die knappe vrouw. Wat is er op eens je gevaren, dat je....? Van Overbruggen.
Dat ik van daag eens lekker wil eten, lekker wil drinken en naar de kleine man gaan, voor wie eindelik iets gedaan moet worden, hé. Lina.
Nu juist. Van Overbruggen.
Ga zitten, dan zal 't je duidelik worden. (de fles nemend, die op de tafel staat tussen hen in). Wat is hier in? Champagne niewaar? Wanneer haalt een mens Champagne uit zijn kelder? Als hij feestelik gestemd is. Wat doet hij, wanneer de Champagne feestelik in de glazen schuimt?
Lina.
Drinken. Van Overbruggen.
Niet dadelik. Wat doet hij eerst? Eugénie.
Klinken. Van Overbruggen.
Juist. Zij weet 't. Klinken! En waarop zullen wij vandaag klinken? Lina.
Hoe kan ik dat raden? Van Overbruggen.
Zeg jij 't eens, kind. Eugénie.
Zeg u 't maar zelf. Van Overbruggen.
We zullen klinken op.... op.... (tot Lina) Eugénie lacht. (tot Eugénie) Ja, ik zie 't wel: je lacht. Jij begrijpt me.
Lina.
Wat begrijpt ze? Eugénie.
Niets, mama. Lina.
Ach, jelui bent onverdragelik. Ik ben in 't geheel niet gesteld op zulke geheimzinnigheden. Zou ik nu eindelik eens mogen weten.... Van Overbruggen.
Waarop we zullen klinken? Luister maar. We zullen klinken op een omwenteling in ons aller bestaan. Op een omwenteling zonder bloedvergieten, een jolige omwenteling. Er zal misschien een beetje bij gehuild worden; maar dat zal geen kwaad doen aan de algemene vrolikheid. | ||||||||
[pagina 236]
| ||||||||
Lina.
Ik geloof heus, dat jij je verstand hebt verloren. Van Overbruggen.
Omdat ik trots ben op mijn dochter, trots op jou en trots op mijn zoon, mijn stamhouder? Je zult eens zien, hoever die jongen 't zal brengen. Bij die dingen komt het er maar op aan een voet in de stijgbeugel te hebben. Lina.
Was hij maar zo ver. Van Overbruggen.
Zover is hij! Als je, zoals ik, met een Sekretaris-generaal op de schoolbanken hebt gezeten, als die Sekretaris-generaal alles van je afweet: van je famielie, van je carrière, van je opienies, van je omstandigheden, dan begrijp je, dat er een band is ontstaan met de regering, die ten goede moet komen aan je kinderen. Constant is voor de mienister eigenlik al geen vreemde meer. Hij heeft zich natuurlik maar te vertonen gehad om.... | ||||||||
Vijftiende Toneel.Van Overbruggen, Lina, Eugénie, Constant.
Constant
(naar de laatste mode gekleed, hoge hoed, wandelstok, door de achterdeur opkomend).
Nu.... dat is voor 't laatst geweest, hoor! Lina, Eugénie, Van Overbruggen
(tegelijk).
Wat is voor 't laatst....? Hè? Wat blief je? Constant.
Denk je, dat ik nog langer de mienisteries wil aflopen om me telkens te horen afschepen met een beleefde fraze? Van Overbruggen, Lina, Eugénie
(tegelijk).
Wat afschepen? Wat fraze? Dacht ik 't niet. Al weer mis? Constant.
Is die man een vriend van u? Van Overbruggen.
De Sekretaris-generaal? Een schoolkameraad. Constant.
Dan is 't toch waar, dat je 't van je vrienden hebben moet. Van Overbruggen.
Ben je dan waarachtig alweer onhandig geweest? Eugénie.
Dat zal wel. Constant.
Hij heeft er me niet eens de tijd voor gelaten. Lina.
Constant.... ik hoop, dat je je groot hebt gehouden. Constant.
Ik heb haast geen woord kunnen zeggen. Eugénie.
De man was toch beleefd. Constant.
O, wat dat betreft.... Ga zitten.... aangenaam kennis te maken.... ik heb uw vader wel gekend.... Van Overbruggen.
Wel gekend? Een schoolkameraad? Constant.
En dan hetzelfde refrein: zodra zich een gelegenheid voordoet.... we hopen in uw belang werkzaam te kunnen zijn.... maar voor 't ogenblik zijn er voor elke opengevallen betrekking zo ontzettend veel solliesietanten en daarbij mannen, die 't hoog nodig hebben, terwijl uw vader een gefortuneerd man is, dat.... Van Overbruggen.
De kleine man dus weer? De kleine man, voor wie ik geplukt word.... de kleine man, die mijn bloedzuiger is! Moet die kleine man nu ook nog mijn zoon het brood uit de mond nemen? Lina.
Anton, houd je groot. Eugénie.
En laten we die fles maar wegzetten. | ||||||||
[pagina 237]
| ||||||||
Van Overbruggen.
Waarachtig niet! Je moeder zegt, dat ik me groot moet houden en ik zal me groot houden. Constant, van dit ogenblik af zal je me nooit weer over een betrekking horen spreken. De maatschappij is niet van je gediend? Goed! Voortaan zal jij in ledigheid je dagen doorbrengen. Slenteren zal je; slenteren, zoveel je wilt. Slenteren langs 's Heren straten als een levend protest tegen al de ongerechtigheden, waaronder wij gebukt gaan! Jij alleen als een optocht van de werkloosheid, die werken wil, maar geen werk kan krijgen. Lina, Eugénie, Constant
(tegelijk).
Maar, Anton, hoe kan je nu zo spreken? Wat betekent dat nu? En wie zal dat betalen? Van Overbruggen.
Ik weet wat ik zeg. We zullen voor Constant een rijk meisje zoeken. Dan hoeft hij niemand naar de ogen te zien. Dan kan hij de hele regering laten fluiten. Constant.
Heel goed, als ik maar niet zelf hoef te zoeken. Lina.
Net, of je de rijke meisjes zo maar voor het oprapen hebt. Van Overbruggen.
Als je zelf geld hebt, krijg je er zo veel je wilt. Mietje
(met een brief opkomend).
Een brief voor de juffrouw. (Eugénie leest)
Lina.
Als je geld hebt; maar.... Constant.
Het spreekwoord van de duivel. Lina.
Je zegt immers zelf, dat wij hard achteruit zijn gegaan. Van Overbruggen.
Dat zijn wij ook; maar de dag is nog niet om. Eugénie
(zeer ontsteld).
Hemel! Van Overbruggen Constant, Lina,
(tegelijk).
Wat is er nu weer? Wat gebeurt er? Is dat schrikken! Eugénie.
O, God, o, God, wat zijn de mensen toch slecht! Van Overbruggen, Constant, Lina,
(tegelijk).
Wie zijn slecht? Welke mensen? Kind, Kind! Eugénie
(tot Constant).
Lees jij die brief maar eens en zeg me dan, of ik geen gelijk heb gehad. (zij valt wenend op een stoel neer)
Van Overbruggen, Lina,
(tegelijk)
Wat is er toch? Gelijk? Waarin gelijk? Constant
(lezend).
Lieve Eugénie, In vliegende haast een paar woordjes om je te melden, dat ik geangaazjeerd ben. Schakel was.... (sprekend) Schakel!
Van Overbruggen, Eugénie, Lina,
(tegelijk).
Schakel! Zie je 't nu? Wat betekent dat? Constant
(lezend).
Schakel was van morgen al vroeg hier en heeft me gevraagd. Ik deel het grote nieuws het eerst aan jou mee, omdat ik overtuigd ben, dat je oprecht en van harte delen zult in mijn geluk. Je toegenegen: Josien van Brandenburg. Eugénie.
Delen? Delen in haar geluk? (zij springt op en ontrukt Constant de brief) Ik wou, dat ik haar geluk in elkaar kon knijpen en in stukken scheuren, zoals ik nu haar brief doe! Daar, daar, daar! Slang! Valse kat! (zij gooit de stukken van de brief weg) O, God, o, God!
Van Overbruggen.
Wat een gemene sinjeur! | ||||||||
[pagina 238]
| ||||||||
Constant.
Ik begrijp er niets van. Waarom heeft hij me dan gevraagd haar te.... Lina.
Arm kind, had je je daar zo mooi voor gemaakt? Dacht je, dat die man jou.... Eugénie.
Ik dacht niets, mama. 't Is alles de schuld van Constant. Wat moest die van morgen ook.... Constant.
Wat drommel, als Schakel me zelf vraagt je te polsen, kan ik dan.... Van Overbruggen.
Kinderen, nu zeg ik met je moeder: houdt je groot! (tot Eugénie) Geef jij de moed maar niet op. Al val je niet algemeen in de smaak,.... wat wel aan jou zal liggen.... je kunt en je zult een veel betere partij doen. Wat is nu zo'n meneer Schakel?
Eugénie.
Een aap! Een lelike, grijnzende aap! Van Overbruggen.
Een aap van hoegenaamd geen famielie! Een aap, die zich bespottelik toetakelt! Zijn grootvader stond achter de toonbank. Lina.
Wees maar blij, dat hij een ander heeft gevraagd. Eugénie.
Dat ben ik ook. Constant.
Ik zal hem toch eens.... Eugénie.
Maar als wij ons verminderen moeten, zoals papa zegt, dan.... Van Overbruggen.
Ik zeg er niets van. Integendeel! Laat ik 't jelui nu maar vertellen. Ik heb een mooie spekulasie gedaan en op dit ogenblik zijn we minstens anderhalve ton rijker dan van morgen. Eugénie, Lina, Constant,
(tegelijk).
Wat zegt u? Wat blief je? Is 't heus waar? Lina.
Dat zou een uitkomst zijn! Van Overbruggen.
Aanstonds komt Schouten me vertellen hoe het onteigeningsproses op de rechtbank is afgelopen en van avond.... | ||||||||
Zestiende Toneel.Dezelfden, Schouten.
Schouten
(in de achterdeur tot Mietje, die geacht wordt hem terug te willen houden).
Neen, neen; mij behoef je niet aan te dienen. (binnen) Meneer Van Overbruggen.... 't is.... 't is.... Neem me niet kwalik. Kan ik spreken in tegenwoordigheid van....?
Van Overbruggen.
Ga je gang, Schouten; spreek vrij uit. Schouten.
't Is een schandaal! Een ongehoord schandaal! Lina, Constant, Eugénie, Van Overbruggen
(tegelijk).
Hè? Wat? Een schandaal? Een schandaal? Van Overbruggen.
Je komt me toch niet vertellen, dat,... Schouten.
Dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met mijn taksasie! Zo iets is me nog nooit overkomen! De advokaat van de stad heeft beweerd, dat mijn schatting indruiste tegen artiekel 40 van de wet op de onteigening, dat verbiedt de denkbeeldige waarde van de grond in aanmerking te nemen. Van Overbruggen.
Denkbeeldig? Is nu het enige voordeeltje, dat ik eens krijgen kan, nog denkbeeldig? Schouten.
De rechtbank is met hem meegegaan en in plaats van winst heeft u nog tienduizend gulden verlies. Constant.
En dat is niet denkbeeldig. | ||||||||
[pagina 239]
| ||||||||
Van Overbruggen
(verslagen).
Gerechte goedheid! Constant, Lina, Eugénie
(tegelijk).
Wat een vuile boel! Ik vreesde 't wel. Och, lieve hemel! Van Overbruggen.
Ik ben kapot. Wat moeten wij nu
't Is een schandaal! Een ongehoord schandaal!
in 's hemelsnaam beginnen? Tienduizend gulden verlies in plaats van honderd-vijftig duizend winst! Constant.
Nu wordt me op eens wat duidelik! Van Overbruggen.
Wat dan? Constant.
Wel, de ommekeer van Schakel. Zijn papa is rechter. Hij zal er achter gekomen zijn, dat u.... Eugénie.
Zie je nu wel, dat Schakel alleen een rijk meisje wilde hebben? Lina.
Zo'n spekulant! Van Overbruggen.
Zo'n duitendief! Eugénie.
Ach, moe, nu wil ik ook in 't geheel niet meer uitgaan. Bij Van Doornik schrijf | ||||||||
[pagina 240]
| ||||||||
ik af. Ziekenverpleegster worden, dat is het enige, wat mij overblijft. Constant.
Ik ga naar de Transvaal! Lina.
En wij moeten maar in Voorburg gaan wonen. Schouten.
Ja, 't is een schandaal! Maar ik weet wel, waar de schoen 'm wringt. Ik weet 't best. Van Overbruggen.
Waar dan? Schouten.
In de tijdgeest, meneer! Denkt u, dat de uitspraak niet anders zou uitgevallen zijn, als u een kleine man was geweest? Van Overbruggen.
Al weer? Mijn zoon geen betrekking, mijn dochter.... hm! Ik gevild, door mijn leveransiers, uitgezogen door de belastingen, gekortwiekt door de weldadigheid, bestolen door de rechters en dat allemaal ter wille van de kleine man? O, hier houdt alles op. Alles, alles, alles! Nu is 't uit met mijn geduld. Er moet verandering komen! Goedschiks of kwaadschiks! Zo kan 't niet langer! Wij gaan te niet. Ik, mijn vrouw, mijn kinderen, alle fatsoenlike mensen! Het wordt de strijd om het bestaan! Lina.
Anton, houd je groot. Van Overbruggen.
Lien, daarvoor is de tijd voorbij. Schouten, van dit ogenblik af kan je op me rekenen. Wij stichten een nieuwe politieke partij. Schouten.
Maar de leus? Wij hebben immers geen leus. Van Overbruggen.
Geen leus? Ik heb een prachtige leus. Allen.
Wat dan? Van Overbruggen.
Voor de rijke man moet eindelik iets gedaan worden! |
|