weer tot het schrijven van een groot historisch werk gekomen is, wat wij van zijne hand toch zoo gaarne zouden ontvangen hebben. Zullen wij het betreuren, wanneer wij denken aan dien rijken schat van opstellen en artikels, welke hij ons geschonken heeft? Hoe hebben deze in velerlei richting den weg gebaand of aangewezen! Welk een onderwijzende kracht, ook buiten zijne collegekamer, is hierdoor van hem uitgegaan! Hoe menigeen, die nimmer het voorrecht had gehad zijne colleges te volgen, hebben zij tot zijn leerling gemaakt!
De man, die zoovele anderen heeft geleerd, heeft zelf voor zijne vorming als historicus weinig of geen leiding gehad; hij heeft zich zelf gevormd, is zijn eigen leermeester en leidsman geweest. Of andere groote historici invloed op hem hebben geoefend, durf ik niet beslissen. Misschien dat Ranke, in wiens werken hij onpartijdigheid meer dan bij iemand anders had aangetroffen, in dit opzicht niet zonder inwerking op hem is geweest.
Voor Ranke koesterde hij groote vereering, en nog in de laatste jaren zijns levens verkwikte hij zich gaarne aan diens geschriften. Toch was die vereering niet onverdeeld. Voor hem bleven de werken van den grooten Duitscher steeds onvolledig en onbevredigend, omdat zij zich bijna uitsluitend bezig houden met den staat en zich te weinig bekommeren om de ontwikkeling ‘van wetenschap en kunst, van geloof en wijsbegeerte, van zeden en gewoonten, van handel en nijverheid.’ Want niet minder dan den staat achtte hij de maatschappij de aandacht van den historicus waardig. En hieruit is het deels te verklaren, dat er geen school van Fruin bestaat. Bij zijne veelzijdigheid was het niet mogelijk, dat, evenals in Duitschland wel gesproken wordt van Rankianer om de vertegenwoordigers eener bepaalde richting in de geschiedbeoefening aan te duiden, zijne leerlingen zich zouden kenmerken door ééne en dezelfde opvatting, hun door den meester ingeprent of van hem overgegenomen. Bij Fruin geen bevoorrechting van politieke of sociale geschiedenis, omdat hij beide met dezelfde liefde beoefende, met gelijke meesterschap beheerschte, in haar samenhang overzag en kende. Maar ook heeft Fruin nimmer de bedoeling gehad om een school te stichten. Hij wilde geen leerlingen drillen op zijne methode of zijne begrippen maar liefde wekken voor de wetenschap, en hij was hun een voorbeeld van liefde en toewijding, van een onophoudelijk streven naar bevestiging en verheldering van onzeker en vaag weten. Bevoorrecht de leerlingen, die zulk een Meester hadden!
Een zooveel omvattend kennen en kunnen als in Fruin vereenigd was is zeldzaam, en beperking is een eisch voor de meesten. Van zijne leerlingen, oudere en jongere, beweegt de een zich bij voorkeur in deze, de ander in gene richting, maar allen hebben steeds den gemeenschappelijken meester als den leidsman voor oogen gehad, in zijne goedkeuring van hun werk den hoogsten lof, de rijkste belooning gevonden.
Welk een gemis veroorzaakt het verlies van een man, tegen wien men zoo hoog kon opzien!
Aan de vereering, welke Fruin als geleerde inboezemde, paarde zich bij