Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Van de redactie.Socialistisch naturalisme.Het naturalisme in onze letterkunde is oud, maar heeft zich voortdurend in hoofdzaken gewijzigd. In onze kluchten was het komiek of, ten minste, komiek bedoeld. Het naturalisme van Brederode verwekte lachlust en dit was niet tegen de bedoeling van den schrijver. De zeer vele, zoogenaamd platte kluchtspelschrijvers noemden leelijke dingen met leelijke woorden om te doen lachen. Meestal kwam er wel een preêkje aan het slot, maar, in aanmerking genomen het breede der schildering van als komiek voorgestelde toestanden en de wijze van uitbeelding der personen, mag men gerust beweren dat zoo'n klein sermoen aan het eind nergens anders toe diende dan om den toeschouwer met een gerust geweten naar huis te laten gaan en den schrijver te vrijwaren voor allerlei onaangenaamheden. Hij had het kwaad belachelijk gemaakt. Het doel van het tooneel, - zedenverbetering! - was door hem nagestreefd, de pret der toeschouwers kon doorgaan voor gejubel over 't belachelijk maken van menschelijke zwakheden. Maar ondertusschen! Doch, er waren naturalisten van aanleg, van temperament, die ongetwijfeld met zedelijke bedoelingen het leelijke noemden bij leelijke namen en niet er tegen op zagen scheldwoorden te gebruiken, die den kalm-fatsoenlijken mensch deden ontstellen. Door het kwaad bij den naam te noemen brachten zij het nader tot de toehoorders, rukten zij aan den sluier der conventioneele huichelarij, trachtten zij afgrijzen te wekken met bijna dezelfde middelen als de kluchtspelschrijver bezigde om zijn toeschouwers te doen schateren. Kanselredenaars durfden niet minder ver gaan dan tooneeldichters, indien zij dit noodig vonden en hun talent zich daartoe leende. Naturalisme in letterkunde bleef echter komiek. Restif de la Bretonne wilde naturalistisch leeraren. Wij kunnen hem en zijn werk hier buiten beschouwing laten omdat - voor zoover mij bekend is - niet met zekerheid valt aan te wijzen dat hij hier eenigen invloed uitgeoefend heeft. Ook Engelsche moraliseerende schrijvers kunnen tot de naturalisten gerekend worden, maar men moet, om dat te doen, het woord in ruimer beteekenis opvatten dan gewoonlijk wordt gedaan. Zuiver naturalistisch, in den zin dien men aan het woord is gaan hechten als 't wordt gebruikt in verband met letterkundige onderwerpen, is Emile Zola. Maar ook zijn invloed ten onzent is beperkt geweest. Ofschoon wij dus een realistische schilderschool hebben gehad, ofschoon het naturalisme van onze blijspeldichters nog steeds bewondering wekt, schijnt het genre niet nationaal te zijn gebleven. Waarom niet? | |
[pagina 186]
| |
Ik moet er al dadelijk op wijzen dat, in de wereldliteratuur, Emile Zola wel navolgers, maar geen evenknieën heeft gehad. Geen der andere realistische schrijvers is blijven voortgaan in dat genre met evenveel toenemend succes, naarmate hij meer gaf. Maar men moet daarom nog niet gelooven dat de preutschheid of de goede smaak een groote overwinning heeft behaald. Het naturalisme van Zola is enkel te verklaren uit het temperament van den schrijver, doch het heet te zijn een vrucht van het determinisme. De wetenschapperigheid van Zola is troosteloos, de wereldbeschouwing, die in zijn werken schijnt verkondigd, is verre van bemoedigend en zijn waardeering van den mensch gering. Het ontbreken van een komischen kant aan zijn werken, het zeer laag bij de grondsche gemoraliseer, dat men er in kan vinden, houd ik voor de eerste oorzaken van zijn isolement in de wereldletterkunde: - van het niet-slagen zijner navolgers. De kunst van Zola heeft bewondering gewekt zonder voldoening te schenken. Maar naturalisme is nog geen zolaïsme. Mocht dus de oorzaak der schijnbare onvruchtbaarheid van het genre liggen in het troostelooze - immers bodemlooze - van Zola's wereldbeschouwing, dan zou een ander naturalist, even begaafd en daarbij enthoesiast, eene aan die van Zola verwante maar toch veel meer levenwekkende kunst geven kunnen. Het naturalisme kan een wapen worden in de handen der letterkundig begaafde vijanden onzer tegenwoordige maatschappij. Want wij, met onze preutschheid, wij, die doodsbang zijn onzen kinderen en vrouwen meer dan de allernoodigste inlichtingen te geven omtrent zekere bijzonderheden uit het physiologisch bestaan, omtrent zekere sociale verhoudingen, omtrent de exploitatie der arme, zwakke vrouw door den burgerjongen met wat geld.... wij kunnen zeer gemakkelijk worden voorgesteld als lichtschuwende wezens. De naturalist, die ons doet ontstellen en doet gruwen van zijn taal en zijn personen, kan zeggen: ‘zie, ze willen niet hooren hoe slecht ze zijn, ze willen niet zien het spiegelbeeld hunner zonden. Hun vrouwen en dochters en zonen mogen de waarheid niet vernemen. Voor die allen worden onze boeken achtergehouden. Geen tijdschrift met naturalistische woordkunst komt in de huiskamer van deze huichelaars. Het kwaad, dat zij doen, heeft namen, die wij noemen. Maar het is erger schande, in hun oog, den naam te zeggen dan het kwaad te doen....’ Verwar eerbaarheid en afschuw van het platte met preutschheid en huichelarij, dan zijt ge er al. Meer of minder instinctief is het bovenstaande al dadelijk begrepen toen Zola zijn eerste naturalistische romans had geschreven. Het gevaar van het naturalisme voor de maatschappij werd door sommigen als nauwlijks te groot te achten voorgesteld. Toch berust de kunst-theorie dezer literatuur op niets onrustbarends. De naturalist wil de Waarheid onthullen met forschen greep. Dat is een gevolg van zijn temperament. Zijn methode van beschrijven eischt dat hij het meest teekenende woord gebruike, zonder schroom voor het leelijke en platte. Er zijn voor hem geen ‘leelijke’ en geen ‘gemeene’ woorden. Het woord ontleent niet zijn aard aan het begrip, maar aan zijn kenschetsende hoedanigheid. Hoe beter het een begrip uitdrukt, hoe mooier het is. Er is | |
[pagina 187]
| |
evenmin aristocratie onder de woorden als er voor den socialist aristocratie onder de menschen bestaat. Slechts verschil van bruikbaarheid erkent hij te bestaan. Derhalve vindt de naturalist het woord, dat het ruwst een ruwe handeling, het vuilst een vuile handeling, het walgelijkst een walgelijke handeling uitdrukt - 't zij dan ontleend aan de spreektaal van kroegloopers of achterbuurtbewoners - het mooiste woord: dat is het meest suggestieve. Een beter, ‘fatsoenlijker’ klinkend woord zou de realiteit vermooid, verzacht, ontsmet weergeven en door dit te gebruiken zou de naturalist vinden dat hij loog. Is nu de naturalist waarachtig kunstenaar, werd hij onder het schrijven van zijn werk bezield door heiligen ernst, dan mag hij van den lezer ook vergen dat hij volkomen ernstig zij en het ruwe woord van den modernen schrijver niet anders opneme dan zoo menig ruw woord in den Bijbel, waar toch ook geen waardig mensch om lacht en dat ook geen ergernis wekt bij den verstandigen lezer. Maar een groot bezwaar blijft bestaan, ook al las iedereen, zooals men behoort te lezen. Het is dit: men wil, in zich voortdurend uitbreidenden kring, onvolwassenen en vrouwen wèl op de hoogte brengen van veel, wat vroeger aan dezen niet werd geopenbaard; men gaat de kinderen al meer en meer zóó opvoeden dat de realiteit, ook de physiologische, van het leven hun niet te lang verborgen blijft. De school doet den eersten aanval op de preutschheid. Maar zoolang literatuur wordt beschouwd als middel van vermaak zal men blijven vinden dat het een ongepast vermaak is beschrijvingen en gesprekken te lezen, waarin veel voorkomt van de leelijke werkelijkheid of intieme physiologische handelingen. Een paedagoog zal men meer laten zeggen dan een auteur schrijven mag. Men acht de naturalistische roman een volstrekt ongeschikt middel ter initiatie van hen, die nog van veel kwaads en leelijks onbewust mochten blijven.
Als propaganda-middel voor vijanden der tegenwoordige maatschappij heeft de naturalistische roman dus in zijn voordeel, dat het kwade er naakt, in al zijn walgingwekkende vulgariteit in voorgesteld kan worden; dat de waarheidsliefde van den auteur zich daarin uit op een wijze, die zou kunnen doen veronderstellen dat alle niet-naturalistische romanciers en moralisten huichelaars of zwakkelingen zijn, dat eigenlijk de groote menigte vooral zich toelegt op het loochenen van 't bestaan der sociale wonden en menschelijke beestachtigheden. Maar hij dringt niet ver door en komt in onberekenbaar veel verkeerde handen. De naturalist, die propaganda wil maken, moet - helaas! - rekening houden met die miserable individuën, die geen onderscheid zien tusschen een realistisch kunstwerk en een geniepig-smerige pornografie.Ga naar voetnoot*) Zij lezen zoo'n | |
[pagina 188]
| |
boek om het genot te smaken vuile woorden gedrukt te zien, om in verbeelding de tooneelen van bestialiteit te aanschouwen. Hun schrikt het ruwe woord niet af, op hen maakt de ernst van den schrijver geen indruk en heeft het verhevene geen vat. Aldus werken de naturalisten, tegen hun wil, ook voor 't genoegen van lieden, die zij het diepst verachten; terwijl hun boeken slechts bij uitzondering worden gelezen door het publiek, dat ernstige kunst waardeert en onder den invloed daarvan geraakt. Inderdaad is de naturalistische roman propaganda-middel geworden. Men zag uit Zola's werken reeds waartoe hij zich kon leenen. Ik schreef het bovenstaande naar aanleiding van twee romans, waarvan er een in boekvorm is uitgekomen: ‘Kamertjes-zonde’ door Koos HabbemaGa naar voetnoot†) en de andere (Diamantstad van Heyermans) nog wordt vervolgd in het tijdschrift ‘De jonge Gids’, waarin de eerstgenoemde verscheen. Er zijn redenen, die mij doen vermoeden, dat ook ‘Koos Habbema’ niemand anders dan Heyermans is. Ééne daarvan is dat, in Ghetto, bijna woordelijk wordt gezegd, wat aan het slot van ‘Kamertjes-zonde’ te lezen staat. In elk geval, behooren beide werken tot volstrekt hetzelfde genre en zijn ze met gelijk en gelijksoortig talent geschreven. Dat talent is onbetwistbaar. Tusschen bladzijden, waaruit de vunzige realiteit u tegenwalmt, staan fragmenten van een hoog idealisme, geuit in de kalm-forsche bewoordingen van iemand, die zich, van zijn machtige zeggingskracht bewust, uit als een der grooten onder de woordkunstenaars. En de lezer van Koos Habbema's herinneringen laat zich sleuren door het slijk van 't nachtelijk Amsterdam, hij zit aan met walging waar gemeene wijven haar vuile woorden doen schetteren; hij rilt van afschuw, maar verzet zich niet als de auteur hem met een armzwaai hoog beurt boven al dat gedoe en laat zien dat zelfs in de café-chantant-vrouw het ideale niet behoeft onder te gaan, dat de man die zich, volgens de burgerlijke begrippen heeft verslingerd ‘aan zoo'n mensch’, nog zijn enthoesiasme voor Kunst en Liefde kan behouden en vermag op te heffen, haar die hem liefde schenkt, na een leven van ontucht...... Men vindt in dit boek evenals in Diamantstad, beschrijvingen en gesprekken, die in naturalisme niet onderdoen voor die uit Zola's werken, de Nederlandsche vertalingen daarvan meêgerekend. Vandaar dat de kring der lezers uiterst beperkt moet blijven en dus de invloed evenzoo. Ik zou niet weten in welke families men zulke boeken dulden kan in de huiskamer. En dat is nog niet het erge. Maar ze zullen door de verkeerden worden gelezen en velen goeden nooit onder de oogen komen. De schrijver heeft - of de schrijvers hebben - zelf gemaakt dat weinigen hun werk kunnen lezen en dat er onder die weinigen nog maar enkelen zullen zijn, die dit geheel onbevooroordeeld doen.
P.S. Een tweede artikel over dit onderwerp volgt. F.L. |
|