Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 96]
| |
In den Herfst, - olieverfschilderij van Alb. Baertsoen.
| |
[pagina 97]
| |
I.Ik behoor niet tot degenen, die de mooie uitspraak: ‘heureux les peuples qui n'ont pas d'histoire, - gelukkig de volkeren zonder geschiedenis,’ voor gegrond en onweerlegbaar houden. Volkeren, die geen historie hebben, zijn volkeren die noch geleden noch gestreden hebben, en zulke volkeren - indien | |
[pagina 98]
| |
zij inderdaad al mogelijk waren, - zouden ongetwijfeld wel steeds, ik bedoel: tot zij eindelijk een geschiedenis zouden krijgen of - wat hetzelfde is - er een ‘verdienen,’ onrijp, onmondig, onvolgroeid blijven en onbekwaam tot elke groote beweging of daad. Intusschen, wat ik verwerp op het breedere terrein van de Volkerengeschichte, dát ben ik integendeel wél geneigd te onderschrijven op het engere terrein van de... geschiedenis van enkele menschen. Hier acht ik het, althans in zekeren zin en tot een zeker punt, volkomen waar, dat het een zegen is voor een individu, geen... geschiedenis, laat mij het juiste woord gebruiken: geen levenshistorie, geen biografie te hebben. En in de allereerste plaats acht ik dit een zegen voor die enkele menschen, welke van de natuur een aanleg hebben ontvangen, waarvan men terecht mag zeggen, dat hij dien van de overgroote meerderheid van de gewone stervelingen in fijnheid, teergevoeligheid, lenigheid, maar ook krenkbaarheid even ver overtreft als b.v. de fijnstbesnaarde stradivarius de ruwe strijkinstrumenten van een midden-afrikaanschen negerstam; voor die enkele menschen, dus, om ze met hun naam te noemen, welke zich zullen ontwikkelen tot dichters met woord of toon, vorm of kleur, tot beoefenaars van de letter-, muziek-, bouw-, beeldhouw- of schilderkunst. Een geschiedenis, een biografie hebben, dat staat immers voor de artiesten van allen aard maar al te vaak gelijk met moeten worstelen met allerlei stoffelijke en zedelijke, vooral stoffelijke hinderpalen; het staat gelijk met ontbering, schamele armoe, honger, moedeloosheid, erger nog -: het staat gelijk met een bladzijde uit La Vie de Bohème in het beste, met een tegenhanger van Zola's aangrijpend L'Oeuvre in het slechtste geval. Wat ik hier zeg, is ernstiger dan men over het algemeen wel denkt, ook nog op ónze dagen..., ook nog - en misschien vooral - in onze eigen Nederlanden. Het kán zijn, dat het schril, - onwaarschijnlijk, - dat het, komaan! wij zullen het woord maar neerschrijven - romantisch, hyper-romantisch klinkt, wanneer men zoo hoort zeggen, dat hier, op enkele uren of... schreden van elk onzer, te Brussel evengoed als te Amsterdam en te 's Hage niet minder dan te Antwerpen, mannen van groote, ja, uitzonderlijke begaafdheid, geen beginnelingen, daarenboven, maar gerijpte en gelouterde artiesten, meesters zelfs, niet alleen al datgene moeten ontberen, wat de gelukkigen, die toch vijf- en tien- en honderdmaal te veel hebben, met een genadig eufemisme ‘weelde’ gelieven te noemen, maar dat zij, wat erger en veel erger is, voor zichzelf en voor de hunnen niet éens beschikken over datgene, wat zij, die... te weinig hebben, het volstrekt noodige, le strict nécessaire, heeten. Zekere oproep, niet zoo heel lang geleden door Prof. Dake in een Amsterdamsch weekblad afgekondigd, zal zeker wel velen uit den zoeten waan geholpen hebben, dat - op ónzen tijd, de woorden kunst en broodsgebrek elkaâr onmeedoogend uitsluiten. Ik zelf zou Noord- en Zuidnederlandsche artiesten kunnen noemen, wier lof tal van tijdschriften en bladen sedert jaren reeds hebben rondgebazuind, en wier leven toch éen enkele, lange worstelstrijd is geweest met wel kunstig en fier verborgen, maar daarom niet minder nijpende ellende of... gêne. | |
[pagina 99]
| |
Men late toch eindelijk het wreede vooroordeel varen, - een vooroordeel, dat ik zoo dikwijls door rijke kooplui of renteniers heb hooren uitspreken, - namelijk, dat ‘zoo'n beetje armoe,’ ‘zoo'n beetje getob,’ eigenlijk elken artiest ten goede komt; dat die lui toch nooit beter werken dan... als de nood nijpt; dat armoe eigenlijk en werkelijk is het accompagnement obligé en, ja, - zóo ver gaan ze wel eens, de conditio sine qua non van... talent en genie. In waarheid hebben welvaart en rijkdom geen enkel -, armoe, echter, nu en vroeger, menig wezenlijk krachtig talent verhinderd óf te ontluiken, óf datgene voort te brengen, waartoe het zichzelf en waartoe vaak ook anderen het in staat achtten. Mist, - olieverfschilderij van A. Baertsoen.
Men denke zich een Schiller, geboren en opgegroeid in even gunstige voorwaarden als Goethe; Vondel los van alle stoffelijke zorg en kwelling, zoowat in den toestand van Hooft of... Cats; is het niet waarschijnlijk, dat beiden, de Nederlandsche zoowel als de Duitsche dichter, dan nog vrij wat meer zouden beteekend hebben voor de litteraire kunst van hun volk dan nu? ‘Unter solchen fortwährenden Umständen würden ich gewiss zu Grunde gegangen sein,’ zei Goethe later van den tijd, toen hij te Frankfort als advokaat gevestigd was. Bach, Weber, Lortzing, Poe, Villiers de l'Isle-Adam, Verlaine...; zeker, ook zóo, d.w.z., ondanks hun levensvoorwaarden, zijn zij iets geworden; doch zouden zij, in andere conditiën, niet meer en véel meer geworden zijn? En hoevelen - qui avaient pourtant quelque chose dans le ventre - ondergingen het lot van Claude Lantier uit Zola's roman? | |
[pagina 100]
| |
II.Deze wellicht wat lang uitgevallen inleiding houde de lezer mij ten goede. Zij was hier overigens op haar plaats, vooreerst, omdat zij dingen bevat die toch maar al te zelden tot de ooren komen van zeker publiek, ten tweede, omdat de hier vooropgezette gedachten als van zelf moeten worden opgewekt in dengene, die zal spreken over een artist als de nog jeugdige Zuidnederlandsche schilder, wiens naam boven dit opstel prijkt. Albrecht Baertsoen behoort tot de zeldzame gelukkigen, die geen noemenswaarde biografie hebben. In een drietal regelen is alles saam te vatten, wat
Huizen langs het water, - olieverfschilderij van A. Baertsoen.
ik, uit zijn eigen mededeelingen, van z'n leven - hij bereikte nauwelijks zijn drie-en-dertigste jaar - mocht vernemen. Geboren te Gent in Januari 1866, werd hij door zijn ouders opgeleid voor de nijverheid; voltooide, met het oog daarop, den volledigen zevenjarigen cursus op het Koninklijk Atheneum; begon op zijn negentiende jaar zijn studiën als schilder en debuteerde in 1886 in de kunstvereeniging L'Essor, te Brussel. Baertsoen is een zondagskind in den volsten zin des woords. O! niet in finantieel opzicht alleen, als zoon en afstammeling van een geheel geslacht van door eigen arbeid en vernuft rijk geworden fabrikanten; ook om zijn buitengewone begaafdheid als schilder, zijn ernstig en eerlijk karakter, zijn groote, zeldzame volharding verdient hij dien naam. | |
[pagina 101]
| |
En nog in ándere opzichten overigens. Bij nader toezien komt het mij haast voor, alsof, bij hem, alles - wat eenigszins van invloed zijn kan op de ontwikkeling van een talent - heeft saamgewerkt, om èn het gehalte van zijn kunst èn den aard van zijn gave te bepalen. Ik wil dit even toelichten. Noch het toeval, dat hij te Gent, noch dat andere, dat hij even vóor 1870 het licht zag, houd ik voor geheel waardeloos. Een straat te Veere, - teekening van A. Baertsoen.
Dankt hij aan zijn geboorte uit een sedert lang tot welstand en weelde opgeklommen geslacht van burgerlijke patriciërs - als ik het zoo mag noemen - evenzeer de onderscheiding van zijn geheele uiterlijke verschijning als de verfijning van zijn gevoel en de distinctie van zijn smaak; aan zijn verblijf van kindsbeen af in een van de in bouw- en oudheidkundig opzicht merkwaardigste steden van geheel Nederland, is hij het zeer biezondere innerlijke karakter van zijn kunst -, en aan zijn omgang met de jonge artiesten, die rond 1880 debuteerden, is hij het moderne van zijn werkwijze verschuldigd. Deze beide laatste dingen - met andere woorden - de inwendige en uitwendige hoedanigheden van zijn werken toe te lichten, ziedaar het doel van dit opstel. | |
[pagina 102]
| |
III.Zelden vond een artiest met zooveel gemak en zekerheid - bijna van zijn eerste proef af - zijn weg als Baertsoen. Ik vergis mij wel niet... Het was wel degelijk in 1887 dat ik, in de jaarlijksche tentoonstelling van L'Essor, van hem een tweetal werken zag, welke - ondanks alle mogelijke gebreken van factuur - toch reeds de kiem bevatt'en van al het meest eigenaardig-treffende, dat zijn latere, en onder deze zelfs zijn beste schilderijen kenmerkt. De oude haven te Veere, - ets van A. Baertsoen.
Een Vlaamsche Steenbakkerij en Langs de Vaart, beide, overigens, al dadelijk door de Brusselsche bladen opgemerkt als ‘beloften’ van een meer dan gewoon begaafde, spraken, in hun nog wat zware, ruwe, ook wel te donkere tonaliteit een indruk uit, welke de Vlaamsche veldnatuur wel heel dikwijls, en zeker al even dikwijls maakt als... zekeren anderen, doch dien slechts weinigen, en dan noch slechts in het voorbijgaan, als bij uitzondering, meer als een vlugge aanteekening dan als een heusch gewilde kunstvertolking, tot dusver hadden uitgesproken..., ik bedoel: de melancholie van onzen noorderhemel Hoe kwam het nu, dat een jongeling van pas éen en twintig jaar, zoo van den eersten keer den juisten toon had weten te treffen, al had hij dien toon dan ook wat al te ruw of al te fel aangeslagen? Vooreerst was Baertsoen volkomen vrij gebleven van den alles behalve gunstigen invloed van het nog zoo in alle opzichten gebrekkig onderwijs, dat aan de kunst-akademies van dien tijd gegeven werd. De toen in zijn volle kracht optredende landschapschilder, Isidoor Meijers, had hem veel meer wat nuttige wenken dan heusche lessen gegeven, en het ordewoord van het jonge volkje, hetwelk zich op dat oogenblik had geschaard rond het vaandel van L'Essor, luidde eensgezind en krachtig: ‘Sinceriteit! Oprechtheid!’ | |
[pagina 103]
| |
Dillens, de beeldhouwer, - Frans van Leemputten, de Greef, Leo Frédéric, Hannotiau, schilders, - allen, wat zich dan ook in hun uiterlijke manieren moge hebben gewijzigd, bleven zij in hun latere loopbaan hoofdzakelijk getrouw aan deze leus uit de eerste dagen van hun strijd. ‘Oprecht’ zijn - dit beteekende voor hen: schilder alleen wat gij begrijpt, wat gij voelt; wat gij van jongs af zaagt om u heen; waarin gij geboren zijt en opgegroeid; wat in u leeft zooals gij zelf daarin -: uw volk en uw land. Schilder het, zoo als het zich openbaart aan u, in overeenkomst met uw aangeboren temperament: blij, zoo gij zelf blij -, weemoedig, zoo gij zelf weemoedig zijt. En - wat betreft het uitwendige procédé, - weet, dat er maar éen enkel is, dat deugt en bestand is tegen alle
Zeeuwsche weg, - ets van A. Baertsoen.
mode en - alle kritiek: dat, namelijk, hetwelk men het minst opmerkt, hetwelk uw indrukken, uw stemmingen het zuiverst en volledigst weergeeft. Ik geloof niet, dat het geheele artistieke onderwijs, dat Baertsoen ooit genoot, een enkel voorschrift méér zal hebben bevat dan ik zooeven aanhaalde. En dat onderwijs is hij, van 1887 tot heden toe, onwrikbaar als niet éen getrouw gebleven. Hij heeft geschilderd wat hij het best kent; wat hij kent, door jaren lang verkeer of allerminst herhaald en langdurig bezoek: Gent, Brugge, Nieuwpoort, de boorden van de Schelde, de Noordzeekust, Veere en Walcheren. Hij heeft ze geschilderd, zooals ze zich vertoonden aan hem, in het intiemst | |
[pagina 104]
| |
mogelijk verband met zijn inborst, zijn ik, - het ik van een tot droomerij gestemd, zich in weemoed verblijdend Noorderling. Hij is niet afgedwaald op de kronkel- en zijpaden van allerlei leeren en methoden; hij heeft meegedaan noch aan neo-impressionisme, noch aan symbolisme en mysticisme; hij heeft de gewone procédés van alle tijden en scholen goed genoeg gevonden, om er mee te zeggen wat hij te zeggen had, - en hij heeft er alleen aan getornd, om ze steeds onschadelijker, steeds eenvoudiger te maken, om zooveel mogelijk te ontsnappen aan hun... tirannie. | |
IV.Een paar jaren geleden, in een opstel, dat ik hem wijdde naar aanleiding van een te Brussel gehouden tentoonstelling van een geheele reeks van zijn werken, noemde ik Baertsoen den schilder van den weemoed en stelde ik hem - in die hoedanigheid - tegenover Emiel Claus, den schilder van de Vlaamsche landschap-blijheid. Wie de melancholie begrijpt, die de achter- en volksbuurten van onze Vlaamsche steden, van de groote en bloeiende zelfs, of de ver strekkende weiden en akkerlanden van Oost- en West-Vlaanderen uitspreken, zoo vaak de zon ze niet beschijnt bij dag en in haast al onze nachten, die zal, na te hebben kennis gemaakt met de voornaamste schilderijen van Albrecht Baertsoen, zeker gereedelijk toegeven, dat deze schilder dien weemoed als geen tweede in kleuren heeft weten te vertolken. Zeker is ook Verstraete een melancholiek schilder; doch hij schilderde bij voorkeur zijn eigen weemoed of den weemoed van de menschen, die hij zag en hoorde rondom zich in het hoekje van de Kempen, waar hij woonde. Ook Heymans, Rosseels en Crabeels waren wel eens weemoedig -; hun weemoed was echter steeds getemperd door een onverheelbaar, zijn eigen zwaar- en donkerheid toch doortintelend licht van hoop; hij was verlicht door iets als het bewustzijn, dat het... spoedig anders zou worden, dat zonneschijn zou komen na de regenbui. Baertsoen schildert den weemoed van de dingen zelf, en hij geeft hun een diepte en een omvang, die wellicht van alle modernen alleen Thaulow heeft weten te bereiken. Wat hij geeft is als het ware de gekwintessensieerde droefheid van de beggijnhoven, waar, zelfs bij vroolijken zonneschijn, de effen witheid van de muren en de venstergordijntjes klagen en de ongestoorde eenzaamheid van de straatjes weent; de droefheid van een pleintje, waar, in een uithoek van de stad, de huisjes staan van zooveel arme wroeters, die alleen bij nacht of op zon- en feestdagen van hun tehuis genieten, vervallen en als het ware zieke huisjes, die vertellen van hun verlatenheid en van hun leêgte; de droefheid van de oude grachtjes, in wier traag voortkruipende wateren de verweerde vooreeuwsche gevels gelaten neerstaren; de droefheid ook van den wijden, | |
[pagina 105]
| |
hoogstaanden vloed, waarop, in stille maanschijnnachten, de visscher zit te waken bij het uitgehangen net... Ongetwijfeld zijn er, ook in Zuid-Nederland, schilders, die een grootere veelzijdigheid van onderwerpen en gevoelens, wellicht ook grooter stout- en nieuwheid van uitdrukkingsmiddelen aan den dag leggen. Zulke zijn b.v. Claus, Ensor, of die zijn leven door schandelijk miskende Vogels, de vermetelste en wonderbaarste impressieman, dien ik ooit kende! In éen opzicht overtreft Baertsoen de meesten. Intenser dan Baertsoen het heeft gedaan, heeft, vóor
In 't Achterbuurtje, - olieverfschilderij van A. Baertsoen.
noch na hem, geen ander Vlaming deze éene zijde van onze Vlaandersche buitennatuur weergegeven. Vooral zij niet, die het hem hebben nagedaan - al heeft ook wel een enkele dezer meer dan gewonen bijval verworven in kringen, waar men - b.v. te Parijs - van den eigenaardigen weemoed van onze Vlaamsche steden geen flauw begrip heeft. | |
V.Ik weet niet, of wel velen zich een voldoende denkbeeld vormen van al de moeilijkheden, welke een zoo bij uitstek gevoelige kunst als die van Baertsoen | |
[pagina 106]
| |
moet overwinnen. Kracht, - b.v. die van een met gespannen spieren arbeidend mensch of dier; blijheid, - b.v. die van een heerlijken zonnedag in de zomerweide of van een uitgelaten menigte, die feest viert; moed, - b.v. die van een... soldaat in een veldslag of van een jager op de leeuwenjacht; wanhoop, - zooals die van de moeder naast het doodsbed van haar eenig kind; vervoering, - zooals die van den martelaar, stervend voor zijn geloof; kortom, alle hevige gevoelens, zijn veel dankbaarder onderwerpen dan de, op zich zelf beschouwde, zoo bij uitstek stille, bescheiden weemoed van een stadgezicht of een hoekje veld - vooral, wanneer de zeldzame personages, welke de schilder ons op die plaatsen toont, in hun uiterlijk doen weinig of niets vertoonen, dat ons ontroeren kan Straat in een oude stad, - ets van A. Baertsoen.
Haast aan al die uiterlijke hulpmiddelen, waarmede anderen weten te woekeren, heeft zulk een vertolker van melancholieën bij voorbaat al verzaakt: noch de kloeke menschenfiguren van de la Laing, noch de weelderige dieren van Verwee, noch de verrukkelijke kleurenbontheid van Claus, noch de aandoenlijke groepjes van Verstraete, noch de pittoreske samenstelling van Frans van Leemputten blijven in zijn bereik. Met een paar kleuren, ja, vaak met veel minder nog, met niets dan een enkele in verscheiden schakeeringsgraden aangewende kleur, zal hij het moeten doen. Voor zulk een komt het er dus op aan, de natuur niet alleen te zien, maar ze op te nemen in zich zelf. Niet zijn gevoel uitstorten of overgieten in haar; neen, het gevoel, de stemming, die van haar uitgaat, die uit haar spreekt, | |
[pagina 107]
| |
vereenzelvigen met -, maken tot de zijne, ziedaar wat hij doen moet. De natuur moet zijn heengegaan door zijn ziel, eer hij aanvangt, ze te schilderen. Alleen op die voorwaarde zal hij boeien, ontroeren, doen genieten. Zijn kunst is als een van die, meestal zeer eentonige, oude gezangen, waarvan de voordracht alle denkbare virtuoziteit à priori uitsluit, doch welke men niet moe wordt aan te hooren of zelf te zingen en nog te zingen, als men maar is doorgedrongen tot de innerlijke kern, tot het diepe sentiment, dat slaapt in die kleurlooze melopee. In een Volksbuurt te Brugge, - olieverfschilderij van A. Baertsoen.
| |
VI.Weinige schilders, vooral in Zuid-Nederland, geven, zoo zeer als Baertsoen, den brui van alle uitwendig effekt. Van al de schilderijen, die ik, van 1887 tot heden toe van hem zag, zijn er wellicht geen tien, - de allereerste natuurlijk uitgezonderd, - waarbij men denkt aan procédé of manier, of waarbij men in de eerste of zelfs tweede plaats zijn bewondering gaat uitschreeuwen voor de knapheid, waarmeê het gedaan is. Bij Baertsoen denkt men niet alleen niet om verf, - de leelijke, prozaïsche stof, - maar zelfs nauwelijks om wat men met die stof het liefst verwezenlijkt, het koloriet. Dit is zóo waar, dat ik meer dan éen zoogezegd kenner met het ernstigste gezicht, dat een kenner zetten kan, heb hooren verklaren: | |
[pagina 108]
| |
Te Veere, - teekenschets van A. Baertsoen.
| |
[pagina 109]
| |
‘Dichterlijk is hij genoeg! Maar hoe jammer, dat hij geen kolorist is!’ Een oud en heel leelijk vooroordeel, lezer! Het oude Vlaamsche vooroordeel, dat koloriet verwart met bontheid en rijkdom boven diepte verkiest. Ook aan dit vooroordeel moest men, ten slotte, voor goed verzaken! ‘Een kolorist, die dien naam verdient,’ zegt Fromentin in zijn voortreffelijk boek, Les Maitres d'Autrefois, ‘is een schilder, wiens kleuren - of zijn kleurenschaal al dan niet rijk, al dan niet gebroken, veel- of eenvoudig zij - haar beginsel, eigenschappen, uitwerking en juistheid behouden en dat wel
Grachtje in Vlaanderen, - olieverfschilderij van A. Baertsoen.
overal en altijd, in de schaduw, in den halven toon en in het schelste licht. Neem een nameloos schilderij; onderzoek de hoedanigheid van den lokalen toon; wat daarvan wordt in het licht; of hij in de middeltint, in de donkerste schaduw stand houdt, en gij zult met zekerheid kunnen zeggen of dat schilderij al of niet het werk is van een kolorist, in welken tijd, welk land, welke school hij thuis hoort.’ Aan deze eischen nu - door een man van het volk hier zoo uitstekend geformuleerd - toetse men gerust wat Baertsoen sedert weldra tien jaar schilderde; evengoed dien Avond op de Schelde, waarmee hij te Antwerpen in | |
[pagina 110]
| |
1888 een medaille verwierf, als zijn Avond in een Vlaamsche stad, uit 1891-1892, eigendom van den heer Borguet, te Parijs, of zijn Sneeuwmorgen in een Vlaamsche Stad, uit 1895, nu in het muzeum te Gent, zijn Oude Vlaandersche Vaart, mede uit 1895, nu in Le Luxembourg, of - eindelijk - zijn Pleintje in een Volksbuurt, 1897, nu in het muzeum te Antwerpen. Alle zijn zij het werk van een meester, die niet alleen de waarde van de tonen kent als de besten onder zijn hedendaagsche vakgenooten, maar die daarenboven door het volmaakt in evenwicht brengen van de plans, en niet het minst door het uitnemend weergeven van de athmosfeer, het luchtbad, elk onderdeel van elk van zijn werken in volkomen harmonie weet te doen zijn met het geheel. Vooral op deze laatste hoedanigheid - wat de schilders, met een Fransch woord, l'enveloppe noemen, - stelt onze kunstenaar den hoogsten prijs. Daaraan offert hij alles op, niet alleen wat er gerust mag voor gegeven worden, b.v. gemakkelijke kleureffektjes, maar een enkele maal ook wel meer dan volstrekt nuttig of geoorloofd is, - namelijk: de stevigheid en soliditeit van een of andere bijzaak van belang, - een boomstam op den voorgrond, de steenen van een bruggetje, het dak van een huis. | |
VII.Ik zei: Baertsoen is een zondagskind. Ik geloof, dat ik gelijk had. In stormpas veroverde hij al de departementen van de kleine wereld der hedendaagsche publiciteit; in minder dan twaalf jaar wist hij, door de drukke en woelige gelederen van... zoovelen, vooruit te dringen tot in het voorste gelid van degenen, welke men, en niet in zijn klein vaderland alleen, noemt als de voornaamste vertegenwoordigers van de moderne kunst; voor een vijftal muzea werd een van zijn werken aangekocht; De Vlaamse School, Studio, Emporium, Artist, reproduceerden van zijn schilderijen of wijdden hem geheele opstellen; en met al deze betuigingen van eer en hulde moet elk onbevoordeeld vakgenoot des te meer vrede hebben, omdat zij zoo volkomen verdiend zijn. ‘Une seule ombre à ce tableau!’ Niet zonder zeker gevoel van angst vraagt men zich af, hoe de nu even twee-en-dertigjarige het zal aan boord leggen, om hooger, altijd hooger te stijgen? Zal hij zijn manier wijzigen? Zal hij andere onderwerpen kiezen? Zal hij een ander worden in het tweevoudige opzicht van stof en manier tegelijk? Laten wij vertrouwen hebben! Baertsoen is een van de loyaalste, onvermoeibaarste werkers, die de kunst ooit opleverde. Men kan er staat op maken, dat zijn talent zich zal hervormen en voort-ontwikkelen op een wijze, die én zijn nu tienjarig schitterend verleden, én zijn uitzonderlijke gaven van oog, hand en gemoed volkomen zullen waardig zijn. |
|