Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Van de redactie.Samuel Falkland.Deze, zeer bijzonder begaafde schrijver bezit alle hoedanigheden, die men in de eerste plaats verlangt van hem, die kleine schetsen wil geven aan zoo'n anti-litterair publiek als doorgaans onze groote dagbladen - dagbladen vol marktberichten en politiek - ter hand neemt. Het genre is tot bloei kunnen komen in de Fransche krant, in sommige Fransche kranten, althans. Natuurlijk! Daar verschijnen, te Parijs, amusements-dagbladen, gelezen door een vrij artistiek ontwikkeld, wereldsch publiek. Die kranten zijn niet in hoofdzaak bestemd voor den zakenman, integendeel juist. Geen zwaarwichtig hoofdartikel neemt daar een groot deel der eerste pagina in beslag. Soms prijkt aan het hoofd reeds een keurig geschreven kroniek, gevolgd door een of twee ‘contes’ van de allerbest bekende schrijvers. Maar ten onzent kan zelfs de Telegraaf aan een Samuel Falkland niets beters geven dan haar kelderwoning, eens in de week. En Samuel Falkland blijft alleen. Geen ander zorgt voor afwisseling, opdat hij in den toon zou kunnen blijven, die hem het liefst is. Hij zelf moet voor afwisseling zorgen. Zijn vindingrijkheid moet van zijn kelderwoning maar een Salon des Variétés weten te maken, waar het Telegraaf-publiek hem gaarne opzoekt. En, mirakel! mirakel! Falkland is daarin geslaagd. Hij wordt gelezen. Hij wordt gewaardeerd. Hij is een populaire figuur geworden, den Telegraaf-lezers dierbaar als een Justus van Maurik, niettegenstaande zijn onbesproken artisticiteit. Het element in de Falklandjes, dat ze populair maakt, zal wel zijn de eigenaardige, misschien zeer oordeelkundige, even waarschijnlijk maar toevallige keuze der onderwerpen. Zij brengen den Amsterdammer in zijn Jodenbuurt, zijn achterhoek, zijn Nes, zijn vunzige bovenwoningen, onder het ‘volk’ en onder de ‘burgerluidjes.’ Daar hooren de fatsoenlijke Amsterdammers graag wat over. En al neemt Falkland, nu en dan, met zijn eigen, hoogst fatsoenlijke lezers een loopje, dat hindert niet, dat trekt geen hunner zich aan. De ironie, zoo al opgemerkt, wordt, met de gehuurde krant, door de meid naar den buurman gebracht of aan den ombrenger mee terug gegeven. Er is nog een ander element, dat Falkland populair moet hebben doen worden: het overweldigende van zijn stijl. Hij beukt zijn visie er bij de lezers in. Elk woord, elk zinnetje hamert en wederhamert. Soms herhaalt hij een typisch-raken volzin, maar dat behoeft niet eens. Hij vindt en maakt woorden, die krachtiger zijn dan een reeks herhalingen, zuiverder in hun effekt, en zekerder dan alle mogelijke verouderde kunstmiddeltjes bij elkander. Zijn realiteit is verblindend. Falkland gaat te werk als de bedienaar van een elektrisch zoeklicht. Even vliegt het van hut naar her en dan - dáár zie je het gezochte ding, hel | |
[pagina 91]
| |
verlicht, met alle eigenaardigheden overdreven: het heldere van kleur is nu kleurschittering geworden; de schaduwen liggen als afgronden daar vlak naast... Weg nu weêr het zoeklicht. Een paar seconden zijn voldoende geweest om dat voorwerp in uw gezichtsmemorie vast te leggen voor goed. Nu een ander punt gezocht, verlicht, gefotografeerd in uw hoofd... Maar de man met het zoeklicht moet het voorwerp nemen van den kant, waar hij 't bereiken kan met zijn stralen; terwijl Falkland terstond het karakteristieke raakt met bewonderingswaardige juistheid, zonder ooit treuzelig te moeten zoeken; althans daarvan bespeurt de lezer niets. En nu komt het er niemendal op aan dat zijn ruimte in het dagblad zoo beperkt is. Hij heeft maar enkele regels noodig om u even, zooals ge een landschap ziet in bliksemlicht, het gekozen stuk werkelijkheid voor oogen te tooveren. Ge ziet weinig, maar uw geheugen kan het geziene aanvullen met wat gij zelf wel eens hebt waargenomen. Noem, indien er een etiketje wezen moet, de kunst van Falkland impressionistisch; noem haar vooral suggestief.
Wat Falkland den lezer wil doen zien, laat hij hem zóó aanschouwen. Maar hij zou geen groot kunstenaar, enkel een knap technicus wezen, indien hij niet méér deed dan dit. De schetsjes van Falkland, de best geslaagde stukjes althans, doordringen u van zijn geest. Hoe volmaakt hij ook achter zijn werk blijft, zijn persoonlijkheid ligt er in. Zoo echt gezien à travers un tempérament is alles, wat hij geeft. En dat kunstenaars-temperament is forsch en sympathiek. Niet alleen de dingen doen hem hevig aan, ofschoon weinigen zoo gevoelig zijn als hij voor het gelaat der voorwerpen; - men kan zien dat ze hem aandoen als menschen met zeer sprekende gezichten - ook de geringste ziele-openbaringen brengen deze kunstenaarsziel in beroering. En hij blijft zijn emotie den baas; hij onderwerpt haar tot kunstenaarsmateriaal; doch niet met ijzige kalmte in zijn meesterschap. Lees maar eens aandachtig zoo'n litterair kleinigheidje als Moos komt, met die joodsche vrouwtjes op het plankier en in de derde-klas wachtkamer van een spoorweg-station. Uiterlijk niets dan beschrijving. Reeds het zich streng onthouden van alle komiekerigheid bewijst hoeveel de auteur voelt voor die arme stakkerds: leelijk, groezelig, arm; - en nòg meer dan dat het afwezig zijn van alle sentimenteel gedoe. Elk woord geldt de situatie. Maar, om dàt te maken van drie rimplige jodenvrouwtjes, moet men een schat van teederheid in zich omdragen voor de kleine lieden met hun eng horizontje, waarbinnen toch zoo hevige aandoeningen kunnen komen en gaan voor die enge zieltjes. Voor haar is een akelig gewoon feit een gebeurtenis met onmeetlijke proporties. Dit laat Falkland u gevoelen en om zoo iets te kunnen moet men sympathie hebben voor zijn modellen en geen oppervlakkig koejig-goejig sentimentje volstaat, dàt verzeker ik u.
Falkland moest voor afwisseling zorgen. Nu en dan, diende hij komiek of ironiek te wezen. Ik zeg niet dat hem dit minder goed afgaat. Met ge- | |
[pagina 92]
| |
noegen merk ik op dat Falkland maar een zeker soort van luidjes grappig ziet. Ze zijn voor hem de narren, die lamlendig slenteren door de namelooze tragedie des levens en er het hooge van bederven door misselijk mal te doen tusschen de wereldjammeren. De personen, door Falkland als komiek voorgesteld, zijn allen kleinzielige, akelige menschjes. Het moet den schrijver onmogelijk wezen een goed mensch komiek voor te stellen. Een goed mensch is alleen maar komiek in de oogen van een waarnemer zonder gevoel. Straatjongens lachen om de gerimpelde jodenvrouwtjes uit Moos komt; kunstenaars nemen ze waar met belangstelling; maar zij gieren van pret als een stelletje hartelooze luidjes, gelijk die uit Angstavond, vreeselijk in de ‘penurie’ zitten als er tusschen half elf en elf uur wordt gebeld. Bij vele komieke auteurs is het gegeven het tegendeel van komisch. Men zou zeggen dat zij het leven parodieeren, niet er het komische uit weten te vinden. Falkland lacht (daar hij zoo nu en dan ook eens lachen wil) om nare menschen, die hij misschien eigenlijk nog meer als hatelijk dan als komiek ziet. In Angstavond ontwaart men duidelijk zijn procédé. Een regeltje of tien - en de menschen met het keeshondje staan er. Nu de catastrofe. Er wordt gebeld. Dan de heldendaad van meneer Duimelaar: ‘La-bellen, Jans.’ Het gelui houdt aan. De heer Duimelaar doet de deur met ketting op een kier; ziet een bedelvrouw en wil de deur dicht smijten. Maar ze meenen dat de vrouw haar voet zet tusschen deur en post. Nijdig gaat de man slaan; de vrouwen schelden. Machtsvertoon komt er ook bij. Het keeshondje krijgt namen van diverse bloedhonden. Duimelaar doet zijn best om den voet van de bedelvrouw te verbrijzelen. Einde: - het is de vloermat! En Falkland hoort men niet. Hij komt nergens, ook niet waar het verleidelijk kon schijnen, tusschen beiden om ‘een mopje te tappen.’ Ik wil toch wedden dat hij geschaterd heeft om die angsten, dat machtsvertoon, die geniepige wreedheid.... alles voor een vloermat. Een enkele maal geeft Falkland zich wat meer. Zijn open brief aan den burgemeester van Amsterdam b.v. is niet meer een ‘echt Falklandje’. De schrijver heeft wel getracht zijn lezers een beetje te vermaken met zijn praatjes van fuif en zijn uitvoerig spreken over goedkoope bedden; maar 't gaat niet van harte. Hij heeft een kind zien koorddansen om drie uur in den nacht. ‘Zwaar was mij de verzoeking om van 'tgeen ik zag een lieve schets te maken.’ (Lief? - 'k geloof er niets van!) ‘Want wij, schrijvertjes, zijn in die mate gedegenereerd, dat wij bij de minste aandoening, ons gevoel aaien en streelen en verwarmen om er een lief of een mooi of een sensatie-makend schetsje, novelle, sonnet, roman van te bereiden. (Falkland neemt hier een loopje met de lezers, die denken dat ze wel weten wat te denken van artiesten-sentiment!) Wij zijn zoo. Er valt niets aan te doen. Wij zijn gevoelspasteibakkers en bespioneeren het leven op listige wijze om er een beroemdheidje uit te distilleeren. Op mijn woord: dokters, begrafenisondernemers, rechters en schrijvers, ze worden allemaal éven cynisch.’ (Hoeveel lezers van de krant zouden dit nu wel voor ‘kijkje achter de schermen’ gehouden hebben?) | |
[pagina 93]
| |
En dàn het kind. De toon blijft quasi gemoedereerd; maar je hoort Falkland hijgen van kwaadheid onder 't schrijven. Hij is, in artistieke voornaamheid, bang één woord te veel te zeggen, nog banger één phraze te gebruiken, die men voor rhetorisch houden kan. Maar hij moet pleiten voor dat kind en voor zooveel andere kinderen. Hij kan ook niet anders, al gaat hij dan eindigen met een schijnbare aardigheid, die inderdaad een nieuw pleidooi is voor zijn toekomstideaal: ‘Komt het u voor, dat er eens een tijd zal zijn van beslapen bedden, overal?... 't is niet duur, niet duur, niet duur....’
Ziet ge, wie week aan week de menschen in een krant aangenaam moet bezig houden, wie werken moet met zijn hoofd, dag aan dag, en dàn nog een hart in zich blijft omdragen, dat hem zulke woorden doet vinden, die dwingt meer dan koele bewondering af, al geeft hij maar kleine kranteschetsjes. Laat hem maar praten van dat pasteibakken van zijn sentiment... het blijft er dan toch heerlijk jong en krachtig bij. Men zegt dat Falkland Heyermans is, de Heyermans van Intérieurs. Ik geloof zelfs dit voor zeker te mogen navertellen. Toch sprak ik niet over zijn eerste ik. Samuel Falkland mag gerust op zich zelf worden beschouwd en gekenschetst. Hij bekleedt een éénige en een mooie plaats in onze moderne Letterkunde. Veel grootigheid zal eerder vergaan dan de meesterstukjes uit die lange reeks van Telegraaf-feuilletons.Ga naar voetnoot*) F.L. |
|