vereischt zich die op te leggen, na een publiek succes. Velen komen er niet toe en.... verminderen sneller en sneller, naarmate zij meer ‘afleveren-’ want dit wordt hun voldoen aan verzoeken van copy dan.
Voor minder begaafden is het een ramp dat er hier te lande nog altijd meer vraag is naar copy dan de werkelijk goede auteurs met mogelijkheid kunnen geven. Daarom schijnt, wat wij hier zeggen, misschien menigeen erg overdreven. Wie vlot schrijft, het komt er niet opaan hoe weinig oorspronkelijk ook, vindt wel plaats voor haar producten. En dan hoopt men op te klimmen, niet waar? Is men eenmaal trouw medewerkster aan een klein, provinciaal blaadje, dat oorspronkelijke stukjes neemt als feuilletons, welnu, dan zend men een, tien, vijftig maal in bij grootere dagbladen. Wie niet slaagt, houdt zichzelf voor ongelukkig.....
Te velen denken dat men zich tot schrijfster improviseeren - en dan op aangename wijs een aardig duitje verdienen kan. Het is ons voorgekomen dat dames van zekeren leeftijd, die nog nooit voor de pers hadden gewerkt, tot ons kwamen met lange novellen, geschreven zooals de vervaardigsters een brief schreven - en ze waren geen Sévigné's. Rustig vertelden zij dan dat het noodig voor haar geworden was ‘er wat bij te verdienen.’ Vertalen levert weinig op. Trouwens, het is moeilijk aan vertaalwerk te komen. Dus, maakten zij liever oorspronkelijke verhalen. Voorstudie - zij hadden er nooit van gehoord dat daarvan sprake kòn wezen voor iemand, die toch zijn Hollandsch nagenoeg zonder fouten schrijft. De redacteur of een goedhartig belangstellende zou het stuk wel zuiveren van de ‘kleine’ vlekjes, die het mochten ontsieren. En, als we dan vroegen: ‘waarom gaat U niet liever schilderen?’ dan antwoordden zij, uitermate verbaasd: ‘maar meneer, dat heb ik niet geleerd!’
Het dacht ons nuttig er hier op te wijzen hoezeer zelfs(!) voor ‘schrijven’ vakopleiding noodzakelijk is. De vrouwen, die werkelijk wat geworden zijn en wat zijn gebleven, in onze Letterkunde, hebben zich die gegeven met inspanning van al haar energie. De Nederlandsche vrouw heeft getoond geestkracht te bezitten en volharding. Zij wete dat die wezenlijk niet overbodig zijn voor haar, die, al zijn ze dan ook bij voorbaat met een bescheiden plaatsje tevreden, iets van waarde willen voortbrengen als auteur. Evengoed als het meisje, dat wil gaan ziekenverplegen, moet zij, die wil gaan schrijven, zich moeilijke voorstudies getroosten. Het staat zoo dwaas dit te zeggen, maar dat het niet overbodig is, bewijzen de vele debutanten die, zonder schroom, omdat zij niet wijzer zijn, bij redacties aankloppen om een plaatsje, terwijl zij beter zouden doen zich tot een taalleeraar te wenden.
F.L.