Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 385]
| |
‘Huzaren de IJssel overtrekkende’, naar een aquarel.
| |
[pagina 385]
| |
[pagina 386]
| |
Daar het mij steeds treft, dat hij zoo'n eigenaardige plaats onder de Nederlandsche artisten inneemt, gevoel ik dat ik iets te zeggen heb aangaande zijn kunst en dit leidt er als vanzelf toe om het opgedragen onderwerp met ingenomenheid te behandelen. Die eigenaardige plaats dankt hij vooral aan zijn gave als illustrateur want het is voornamelijk als zoodanig dat zijn talent zich oorspronkelijk en krachtig openbaart. Te vergeefs tracht ik voor illustreeren een geschikt woord in onze taal te vinden; het gelukt mij niet. Wel is waar beijveren sommigen zich om het oud-Hollandsche ‘verluchten’ ingang te doen vinden, doch dit geheel verouderde woord spreekt niet meer tot ons en wekt de gedachte aan de bedoelde kunstuiting niet op. Toevallig pasten jongere letterkundigen deze uitdrukking in den laatsten tijd herhaaldelijk toe in de bespreking van versierde uitgaven, vooral van hen die er zich op toe leggen om het karakter der illustraties met de versiering van den tekst (lettertype, beginletters, hoofden en sluitstukken) in onderling verband en in denzelfden geest te houden en is daardoor ‘verluchten’ onwillekeurig eenigermate aan een bepaalde richting der illustreerkunst verbonden geworden. Tamboer 1830, naar een studie in waterverf.
Tot de volgelingen van deze opvatting kan Hoynck echter niet gerekend worden; een ornamentieke behandeling is hem geheel vreemd en hij is te veel een man uit één stuk om ter wille van mode- of tijdgeest een wijze van uitdrukking aan te nemen, die hem niet eigen is en waarin hij zich niet naar zijn hart uitspreken kan. Als hij door karakter- en smaakvol teekenen aan de voorvallen, personen, landschappen of andere bizonderheden uit den tekst een krachtige, plastische uitdrukking kan geven, dan acht hij zijn doel bereikt. Hij stelt zich daarmede op het standpunt, dat de teekenaars der groote buitenlandsche geïllustreerde week- en maandbladen innemen Gelukkig belet deze meening hem niet om de verdiensten van anders opvattenden te waardeeren zooals mij herhaaldelijk bleek gedurende de jaren dat wij gezamenlijk zitting hadden in de redactie van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Een degelijke en gevoelige teekening had | |
[pagina 387]
| |
steeds zijn steun al kon hij zich met de opvatting als illustratie soms niet vereenigen. Daarentegen stelde het mij dikwijls te leur dat de diepte en den omvang van zijn talent in de wereld der schilders, teekenaars en kunstbeoordeelaars zoo zelden op de juiste waarde geschat werden. Aangenaam was het daarom te ervaren dat zijn inzending voor de Groepententoonstelling, in Pulchri Studio te 's Gravenhage in den winter van 1898 gehouden, algemeen met instemming begroet werd. Dit was een gelukkig verschijnsel want ik acht het voor beide partijen vanKanonniers 1830, potloodschetsen.
veel belang wanneer ernstige kunstbroeders tot het inzicht komen welk een degelijk artist hun vakgenoot Hoynck is, welk een gevoelig en vaardig teekenaar hij is, hoe juist hij ziet, hoe smaakvol hij uitvoert wat hij ziet en hoe hij op zijn wijze den naam onzer Nederlandsche kunst bevordert en hooghoudt. Bovengenoemde tentoonstelling deed zoo juist zijn veelzijdige ontwikkeling uitkomen en tevens de bizondere plaats die hij in de Nederlandsche kunst inneemt, want hoe verschilde zijn inzending van de bijdragen der andere deelnemers! Naast doorwerkte, fraai geschilderde studies van paarden en figuren, meest krijgslieden uit verschillende tijdperken en van velerlei landaard, waren er | |
[pagina 388]
| |
vluchtige als opgeschreven penteekeningen op allerlei gebied, naast veel studiewerk en ontwerpen voor illustraties gaf hij er te zien die geheel uitgewerkt en reeds voor de versiering van boekwerken hadden gediend. Ook stelde hij schilderijen en aquarellen ten toon, benevens geestige schetsen met pen en potlood, vluchtige portretten van typen, vrienden en bekenden. Daar men van hem slechts zijn schilderijën in olie- en waterverf en zijn illustraties in de Hollandsche geïllustreerde tijdschriften kende, was het zeer‘De sectie Sodenkamp in Brussel 23 Sept. 1830’, naar de schilderij in het Historisch Museum der Rijdende Artillerie.
begrijpelijk dat deze tentoonstelling bij velen de meening aangaande onzen artist belangrijk wijzigde; want, bescheiden man als hij is, had hij nooit de gelegenheid gezocht om eenigszins volledig te laten zien wat hij als kunstenaar vermocht. Het bleek toch eerst welke pijlen hij nog in zijn koker had toen de illustraties verschenen voor Familie en Kennissen door Haverschmidt, voor Het Gedenkboek van het eeuwfeest der Rijdende Artillerie door Kapitein N. van Es, voor den roman Mylady Nobody door Maarten Maartens in het Engelsche | |
[pagina 389]
| |
weekblad The Graphic opgenomen, voor Sinjeur Semeyns door Schimmel en de talrijke penteekeningen, die The Daily Graphic van hem plaatste. Dit is alles werk der laatste jaren en het is zoo belangrijk dat een nadere bespreking niet uit mag blijven. De hoofdindruk is dat Hoynck over het algemeen blijkbaar niet beoogt om schilderijën in zwart en wit te geven, ten minste niet in den zin van recht hoekig omlijnde tot den rand toe volgewerkte teekeningen, doch dat hij zich gewoonlijk bepaalt tot het uitbeelden der gewenschte voorstelling en zoo daarin al de stemming en den toon van het weer, en het logisch opbouwen van een compositie in licht en donker in een bepaalde lijst, gegevens die door ons landschapschilders steeds van zooveel belang geacht worden, minder tot hun recht komen, de stemming en de toon van die voorstelling brengt hij daarentegen tot een krachtige uitdrukking. Door een geestig spel van licht en schaduw bereikt hij een levendig effect terwijl de juiste typeering en de onbevangen techniek den indruk verhoogen, hoedanigheden die zelfs niet ontbreken bij de kleinere losse tusschen den tekst gedrukte illustratietjes, waardoor deze soms tot de beste voortbrengselen van zijn teekenkunst gerekend kunnen worden. Het is wel eigenaardig dat Hoynck's talent zich in een richting ontwikkelde zoo geheel afwijkend van de hoofdbeweging, die door de Nederlandsche kunst in de laatste 30 jaren gehuldigd werd. Potloodschets.
Hij zocht en vond langs geheel andere paden. Gedeeltelijk zal dit verschijnsel wel een gevolg van zijn buitenlandsche opleiding zijn al wordt dit door de kunst van zijn Hollandsche tijdgenooten aan de Antwerpsche Academie als Bastert, de Josselin de Jong, Dake en Oldewelt, die men moeielijk geestverwanten kan noemen, allerminst bevestigd. De verklaring zal dan ook wel schuilen in de persoonlijkheid van den artist, die zich geen andere wijze van uitdrukken voorstellen kan en daardoor aan zijn werk den stempel van zijn eigen opvatting meedeelt. Hij had het voorrecht reeds op jeugdigen leeftijd met de teekenpen ver- | |
[pagina 390]
| |
trouwd te worden daar zijn vader, die een groot liefhebber van teekenen en schilderen is en zelfs meermalen het penseel met smaak hanteert, al zeer vroeg het teekenen in zijn zoon aanmoedigde en daarmee voortging toen deze te Amsterdam aan de Handelsschool voor een loopbaan in den handel opgeleid zou worden. Onder deze begunstiging ontwikkelde zich de liefhebberij in het teekenen tot een roeping voor de kunst. Gelukkig stelden zijn ouders hem in staat om deze te volgen, zoodat hij in 1878 op zestienjarigen leeftijd op aanraden van Rochussen, een stadgenoot van Hoynck's vader, met wien deze bevriend was, zijn studietijd aan de Academie te Antwerpen kon beginnen. Daar oefende hij zich in het teekenen naar de afgietsels der antieken, doch begaf zich later naar München om er de lessen der teeken- en schilderklassen bij te wonen. Empire soldaat, naar een penteekening.
In 1884 te Rotterdam teruggekeerd ving hij zijn loopbaan als schilder aan en vestigde weldra de aandacht op zich door de schilderijen en aquarellen, die hij op verschillende tentoonstellingen inzond. Zijn onderwerpen waren meerendeels aan het militaire leven ontleend, een voorkeur waaraan hij steeds getrouw is gebleven. In deze kunstwerken, die met veel kennis en zorg uitgevoerd werden, gaf hij geen stout gedachte composities van licht en donker, geen machtige kleurentegenstellingen, noch zocht hij innige stemming van toon en kleur, hoedanigheden die soms ten koste van duidelijkheid der voorstelling of verwaarloozing der teekening van onderdeden triomfeeren. Met die opvatting, die aan zoo menig bewonderenswaardig doek van Breitner het aanzijn gaf, dweept hij blijkbaar niet, al waardeert hij de groote hoedanigheden die anderen in die richting ontwikkelen. Wat zijn liefde heeft, dat is de kernachtig juiste, de gevoelige en geestig sprekende lijn, de smaakvolle groepeering der massa's, de ongedwongenheid der houdingen en bewegingen, een rijkdom van pittig uitgevoerde en taktvol aangebrachte détails. Zijn toets is meer bezield door den vorm dan door de kleur. Daardoor komt zijn talent meermalen tot een betere uitdrukking in zijn waterverfteekeningen dan in zijn schilderijen, daar de eerste allicht tot een | |
[pagina 391]
| |
meer luchtige en losse behandeling aanleiding geven wat meer in den geest van Hoynck's talent valt. De hierbij gevoegde reproducties van ‘Een vossenjacht op de Veluwe’ en ‘Een oefening met zwemmende paarden aan den IJssel’ bevestigen deze meening naar mijn inzien. Toch heeft menig verdienstelijk doek zijn atelier verlaten. Levendig herinner ik mij het schilderij, dat hij in 1894 (in Arti) tentoonstelde en dat een karakteristieke voorstelling gaf van ‘Een bespreking’ na den afloop eener manoeuvre op de heide. In ongedwongen houding volgen talrijke officieren, om hun chef gegroepeerd, diens critiek op de zoo juist beëindigde veldoefening. Studies voor schilderij, ‘drinkende paarden.’
De geheele groep met veel kennis en smaak gecomposeerd, in doffe tonen gehouden, bevindt zich in een vallei die de hoogere lijnen der vaalbruine heide tot achtergrond heeft en door een fijne bewolkte lucht, wit met teer blauw, overwelfd wordt. Dieper van kleur dan zijn arbeid veelal is, was het stuk dat hij in 1893 op tentoonstellingen te Rotterdam en Middelburg liet zien en dat in laatstgenoemde plaats voor het Museum aangekocht werd. Gloedvol belicht de zon de glanzend bruine en roodbruine huiden der huzarenpaarden, die door hun berijders aan de plas op de heide gedrenkt worden. Ook de heer Van Es te Arnhem heeft een van zijn goede doeken, | |
[pagina 392]
| |
doch vooral het corps Rijdende Artillerie aldaar kan zich beroemen een der beste, zoo niet het beste, schilderij van Hoynck te bezitten. Het is een kranig stuk, dat een der roemrijke voorvallen uit de geschiedenis van het corps tot onderwerp heeft en waarin dit met zooveel gloed en kunstenaarsovertuiging behandeld is, dat men de voorstelling vergeet, om van de schilderkunstige verdiensten te genieten. Alles werkt tot dit gelukkige resultaat mee, zoowel de behandeling als de losse ongedwongen bedrijvigheid der talrijke, karakteristiek geschilderde figuren, als de warme toon waarin alles zich hult en die de harmonieuse kleuren zoo gelukkig verbindt. Toch zou de indruk van zijn werken nog sterker zijn, als niet Breitner met zijn forsche en oorspronkelijk gedachte, toonvolle en diep kleurrijke composities ons zulk een ongedachten blik op het soldatenleven gaf en zoo in den geest van ons moderne Hollandsche schilders viel, dat een andere opvatting wel onze bewondering opwekt, doch ons zelden in vervoering brengt. Toch is het gelukkig dat wij Hoynck naast hem hebben om ons te bewijzen, dat deze stof anders en toch kunstvol verwerkt kan worden en ook om den nazaat een meer volledigen blik op de tegenwoordige militaire wereld te geven dan de werken der impressionisten geven kunnen. Intusschen moet er wel op gewezen worden, dat men Hoynck niet mag vergelijken met zooveel militaire schilders van over de grenzen, bij wie pittige teekening en een hartstochtelijke handeling alles zijn en wier kunstvoortbrengselen door het gebrek aan toon en door de valsche kleurenkeus onze oogen martelen. Neen, hoeveel handigheid en gemak uit zijne penseelbehandeling en teekenwijze spreekt, toch houdt hij zich geheel vrij van allen conventioneelen chic. Gelukkig blijft hij tot de onzen behooren, zooals o.a. blijkt uit den fijn grijzen toon waarin hij veelal werkt en dien hij soms zelfs ten koste van den totaalindruk wat te veel doorvoert. Hoe bezadigd houdt hij ook zijn teekening en hoe weet hij de conventie in typen te vermijden, een euvel dat zelfs den grooten Rochussen in zijn aquarellen en illustraties dikwijls parten speelde! Hoe doordrong hij zich van het uiterlijk karakter der Hollandsche soldaten! Zonder te kort te doen aan het krijgshaftige, wist hij het bedaarde vastberadene tot zijn recht te doen komen en vermeed hij ook de pronkerige typen van na- en overburen. Dat hij zich daardoor ook de sympathie won, van de militaire wereld, waarin hij zich zoo dikwijls bewegen moet, is natuurlijk, want degenen die het inzicht in de kunst van Breitner missen en dus slechts vallen over diens verwaarloozing van door hen op prijs gestelde typen en onderdeelen, vinden meer bevrediging in de werken van Hoynck, al zullen daarin ook slechts enkelen het juiste gehalte der kunstwaarde kunnen beseffen. Naast den soldaat behandelde hij ook steeds het paard met groote liefde. Hij wijdde er zijn ernstigste studie aan en slaagt er in om er het karakter aan te geven dat aan zijn onderwerpen past. Het schonkige werkpaard van Mauve kan men van hem niet verwachten, doch gelukkig vervalt hij | |
[pagina 393]
| |
‘Na de vossenjacht’, naar een aquarel.
| |
[pagina 394]
| |
evenmin in het tegenovergestelde uiterste en bespaart ons het zelfgenoegzame geaffecteerde type dat Eerelman's paarden zoo dikwijls kenmerkt. Hij geeft eenvoudig doch karakteristiek het soldatenpaard, levendig, licht doch gespierd, zooals wij het kennen en zooals het voorkomt op zoo menige zijner schilderijen en illustraties. In deze laatste kan hij zijn geest blijkbaar meer den vrijen teugel laten dan in zijn aquarellen en schilderijen, terwijl hij daarin opmerkelijk genoeg, lang zoo veelzijdig niet is. Op illustratief gebied sprak hij in allerlei onderwerpen zijn buigzaam talent uit en toont hij eerst recht over welke groote kunstenaarsgaven hij te beschikken heeft. In 1885 begon hij zich op dat kunstvak toe te leggen Eigen Haard nam toen verscheidene teekeningen van hem op, meest militaire bijdragen illustreerende, waarvan die aangaande den veldtocht 1830-1831 de belangrijkste waren. Krijtschets.
Die arbeid vestigde zeer de aandacht op hem en gaf aanleiding dat toen in 1890 Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift opgericht werd, de directie daarvan hem uitnoodigde om met Joan Berg, als kunstenaars, in de redactie op te treden. Laatstgenoemde begaf zich reeds spoedig naar Parijs. De teekenaar Henricus volgde hem op, doch deze maakte niet lang deel van de redactie uit. Gedurende eenigen tijd kwam al het werk op Hoynck neer tot in 1894 de schrijver dezer regelen aangezocht werd om hem in de beoordeeling der ingekomen illustraties en wat daar verder bij komt, ter zijde te staan. Gedurende de jaren dat wij de belangen van het tijdschrift behartigden, bleek het al spoedig dat, bij eenig verschil in opvatting en sympathieën, onze inzichten toch in hoofdzaak overeenstemden. Daar van beide kanten de oprechte wensch bestond om elke kunstuiting naar de innerlijke waarde te schatten in verband met den aard en het belang van het Maandschrift (een overweging die de teekenaars-medewerkers maar zelden in aanmerking nemen) gaf dit aanleiding tot een aangename samen- | |
[pagina 395]
| |
werking, wederzijdsche waardeering en vriendschap, welke laatste gevoelens bleven bestaan, nadat wij beiden in 1895 de redactie verlieten. Ik had in dat tijdsverloop de gelegenheid om, meer dan anders het geval zou geweest zijn, den omvang van zijn talent te leeren kennen en in te zien welke zware eischen hij zich zelf stelde, terwijl hij voor anderer arbeid meestal zeer toegefelijk was, soms meer dan geheel met mijn streven om het peil der illustraties te verheffen, strookte. Het is waar, het administratieve gedeelte van den redactioneelen arbeid trok hem minder aan, ik zou zeggen dat hij er te veel artist voor is, doch des te meer werk maakte hij van het illustreeren der bijdragen, die hem daartoe toevertrouwd werden. Oud-hofcostume, naar een penteekening.
Door zijn ernstige en veelzijdige studieën en door zijn begaafdheid was hij in staat om de meest uiteenloopende onderwerpen met succes te behandelen, zooals zoo menige jaargang van onze geïllustreerde tijdschriften kan getuigen. Novellen uit het Hollandsche en Indische soldaten leven, krijgskundige feiten uit de bewogen tijdperken voor en na de Omwenteling, van de Fransche overheersching door Napoléon en van den Belgischen opstand verlevendigde hij met evenveel zorg als degene die aanleiding gaven tot tafereelen uit het moderne burgerlijke leven of tot landschappen en stadsgezichten. Bij meer uitgebreide artikelen weet hij steeds de belangstelling in de illustraties gaande te houden door de juiste keus der motieven en de goed doordachte composities, doch vooral ook doordat hij de uitvoering van alle evenzeer verzorgt en in alle de hoedanigheden van zijn eigenaardig talent ten volle geeft. In de eerste afleveringen van Elsevier's Maandschrift toonde hij dit reeds bij ‘de Bredero's’ door Prof. J. ten Brink en later in nog meerdere mate in ‘Het Eeuwfeest der Rijdende Artillerie’ door F. de Bas en Schimmel's tooneelstuk ‘Nacht en Morgenrood’, waarvan de twee laatste vooral aanleiding gaven om zijn kennis van de kleederdrachten van het einde der vorige en het begin der tegenwoordige eeuw toe te passen. | |
[pagina 396]
| |
Wat den indruk van zijn werk ook zeer ten goede komt, is dat het in reproductie en druk zulk een gelukkig resultaat geeft. Velen die zich op het moeielijke pad der illustreerkunst begaven en slechts door vallen en opstaan tot het inzicht kwamen der te volgen teekenwijze zullen inzien van hoeveel belang dit is. Hoynck had en heeft daar zelden moeite mee; hij is blijkbaar een geboren illustrateur. Tot de belangrijke boekuitgaven, die hij met teekeningen versierde, behoort Familie en Kennissen, van F. Haver Schmidt, dat bij den uitgever Roelants te Schiedam verscheen. Oppervlakkig zou men zoo meenen dat deze opgave voor den steeds militairen teekenenden Hoynck minder paste, doch de uitkomst heeft bewezen dat hij de daar behandelde stof uit de burgermaatschappij geheel meester is. Het is bepaald verrassend na te gaan met welk een uitmuntenden uitslag hij zich van deze opdracht kweet, hoe hij zich doordrong van het gemoedelijk huiselijke dezer schetsen, met hoeveel innig gevoel en aangenamen humor hij de beschreven personen uitbeeldde en hoe gelukkig hij de locale kleur hunner omgeving trof. De teekeningen van de pastorie boven den titel en van het mooie tuinhek bij ‘de Pastorie van mijn grootvader’, doch vooral die, waarop Dominée Fabius de voorstelling geeft van het werpen van den harpoen in ‘Mijn ouders huis’, zijn juweeltjes van opvatting en uitvoering. De karakteristieke figuren zijn zoo bevallig gegroepeerd in het laatste huiselijke tooneeltje en de houdingen zijn geheel ongedwongen, terwijl de kennis waarmede de personen in elkaar gezet zijn zich zoo in 't geheel niet op den voorgrond dringt, niets geen academische geleerdheid, geen constructielijnen of onnoodige halen, recht smakelijk met O.I. inkt gewasschen, heeft iedere toets karakter en beteekenis. Potloodschets.
Reeds sedert 1884 stond hij in betrekking tot The Graphic. Hij zond er af en toe teekeningen heen, die meestentijds plaatsing vonden. Toen dit blad besloot om den roman Mylady Nobody, van Maarten Maartens, onzen in 't Engelsch schrijvenden landgenoot, op te nemen, vroeg het aan Hoynck om de illustraties te ontwerpen. Gedurende een half jaar lang | |
[pagina 397]
| |
moest wekelijks een uitvoerige en belangrijke teekening geplaatst worden, dus kan men nagaan van hoeveel belang de opgedragen taak was en ook hoeveel studie en ingespannen arbeid voor een goede uitvoering vereischt werd. Hij slaagde ook ditmaal buitengewoon, bijna iedere illustratie, door kundige graveurs in hout gesneden, vormt een afgerond genrestukje, waarin de verschillende voorvallen uit het verhaal tot een krachtige uiting komen, de figuren flink behandeld zijn en menig karakteristiek landschap een goed beeld der Hollandsche natuur geeft. Tot een paar der bestgelukte behooren zeker wel de godsdienstoefening in een Protestantsche kerk en een avond kunstbeschouwing. Zoo dit wellicht zijn belangrijkste werk der laatste jaren vormt, zoo telt toch ook zijn medewerking aan de uitgave van Schimmel's Sinjeur Semeyns onder het beste mee dat hij gaf. De heer Roelants, die ook deze uitgave ondernam, had de illustratie aan Rochussen opgedragen, doch daar dezePotloodschets.
overleed toen eerst een klein gedeelte der teekeningen uitgevoerd was, vroeg hij aan Hoynck en Witkamp of zij de aangevangen taak wilden voltooien. Beiden namen dit aan. Hoynck meende dat hij in het voor hem zoo bekende München de beste hulpbronnen, zoo wat modellen als costumes en wapens aangaat, voor dezen geschiedkundigen roman zou vinden en bracht er daartoe een winter door. Intusschen deed zich het tragische geval voor dat ook Witkamp na een korte ziekte stierf zoodat Hoynck ten slotte het meerendeel der illustraties voor zijne rekening kreeg. Als altijd besteedde hij alle zorg aan deze ontwerpen en de schrijver van Sinjeur Semeyns heeft dan ook alle reden om den teekenaar dank te wijten voor de wijze waarop hij zijn taak volvoerde. Reeds werd met een enkel woord gesproken over het Gedenkboek dat de heer van Es, Kapitein der Rijdende Artillerie, over het eeuwfeest van dat | |
[pagina 398]
| |
wapen samenstelde. Niettegenstaande daarin en in artikelen over hetzelfde onderwerp in Eigen Haard en Elsevier's Maandschrift verscheiden historische bizonderheden opgenomen werden, heeft deze schrijver een volledige geschiedenis van het corps Rijdende Artillerie ondernomen, waarvan reeds 2 deelen het licht zagen. Door de medewerking van eenige artisten ontstond onder zijn leiding een rijk versierde prachtuitgave, waarvoor weder Hoynck menige levendige en karakteristieke bladzijde ontwierp. Ook nog op een ander artistiek gebied werd hem de gelegenheid geboden om zijn buigzaam en spoedig aansprekend talent toe te passen, doordat The Daily Graphic, het geïllustreerde dagblad dat The Graphic uitgeeft, hem onder zijn vaste medewerkers opnam. Teekening voor ‘the preliminary-number of the Daily Graphic’, December 1889.
Uit de hierbij gevoegde reproducties van illustraties uit dat blad, uitteraard grof omdat zij niet naar de oorspronkelijke teekeningen maar naar de afdrukken genomen zijn, moet het wel treffen hoe dit werk geheel in den geest van Hoynck valt. Ook hiervoor is hij het procédé geheel meester, wat in dit geval van veel belang is, daar de snelpersen der dagbladen den kunstenaar andere eischen stellen dan de meer bedachtzaam werkende, die de geïllustreerde tijdschriften en boekwerken drukken. Een zuivere, opengehouden teekening, een snelle lijn vol uitdrukking, scherpe opmerkingsgave, geestige groepeering en vlugge uitvoering zijn hoofdvoorwaarden voor een goed resultaat en Hoynck's talent beantwoordt daar juist aan. Zelfs de koks van het Sussexregiment gaven hem stof voor een levendig tooneeltje en hoe grappig doen die zwarte beenen, onder de tent door gezien, | |
[pagina 399]
| |
bij de Northumberland Fusiliers. Hoe eigenaardig luchtig de teekenwijze ook is, toch zijn de verschillende stoffen juist uitgedrukt, evenals ook de verhouding der afstanden tot haar recht komt. In ‘Watching the operations,’ ‘None but the brave deserve the fair’ en ‘de Bespreking’ paren zich groote lijnen van
Engelsche manoeuvres, naar een potloodschets.
compositie aan karakteristieke typeering en uitvoerige behandeling der daarin voorkomende figuren. Hoofdzakelijk bepaalt zijn werkzaamheid voor dit blad zich tot hetgeen op militair gebied in Engeland en elders voorvalt. Daartoe volgde hij in de Engelsche manoeuvres, naar een potloodschets.
laatste jaren de manoeuvres van het Engelsche leger, vooral in het kamp van Aldershot, waar enkele der hier opgenomen illustraties ontstonden. Ook vond hij af en toe gelegenheid om schetsen van hetgeen de militaire wereld hier opmerkelijks gaf op te doen nemen. | |
[pagina 400]
| |
Zoo werkt hij rusteloos voort en evenals de krijgslui zorgen dat de zwaarden niet roesten in de scheeden, zoo blijven bij hem pen en potlood nooit lang ongebruikt. Tusschen zijn schilder- en illustratiewerk door wijdt hij zich vooral aan de verrukkelijke omgeving van zijn woning, het schoon gelegen ‘IJsselheuvel’ te Rheden bij de Steeg. De hooge ligging en het ruime uitzicht van den Gelderschen IJssel, die hier het dichtst den boschrijken rand der Veluwe nadert en de bekende grillig gevormde slanke peppels van zijn oeversAtelier van den schilder.
weerspiegelt, maken dit buitenverblijf tot een der bekoorlijkste plekjes van die streek. Steeds is hij daar werkzaam om de natuur in haar oneindige schoonheid en verscheidenheid te betrappen en onder de werking van zijn beweeglijke vingeren en vluggen geest vullen zich de talrijke schetsboeken, waarvan het doorbladeren zulk een opwekkend en frisch genot is en zoo'n hoog denkbeeld geeft van zijn talent. Wat al lijnen, wat al krabbels, hoeveel probeersels, maar ook hoeveel welgeslaagde schetsen en hoe menige doorwrochte détail- | |
[pagina 401]
| |
studie zoowel van figuur als landschap. Welk een fraaien indruk zouden sommige daarvan tusschen deze regelen in gemaakt hebben, doch helaas òf de wijze van uitvoering òf het gebruikte teekenmateriaal deden voor een gebrekkige reproductie vreezen en zulk eene kan ons enthousiasme niet verklaren. Ik vertrouw echter dat hetgeen hier plaatsing vond mijn meening sterker uitsprak dan de gebezigde woorden en hoop dat beide gezamenlijk een juist beeld geven van Hoynck's talent. | |
Noot van de Uitgeefster.In dit artikel zijn niet opgenomen reproducties naar illustratiën voorkomende in ‘Mylady Nobody’, Sinjeur Semeyns en de Daily Graphic, omdat Elsevier's Maandschrift uitsluitend met illustratiën verlucht wordt, die gereproduceerd zijn òf naar het oorspronkelijke document òf naar een uitstekend geslaagde photographie ervan; reproducties naar reproducties zijn contrebande en mogen in ons maandschrift in geen geval plaats vinden. |
|