dan met alle geweld overdrijven moet, laat hij het dan doen in 't komische - dan lach je nog ereis - of in 't slechte of avontuurlijke, dan krijg je nog eens wat emotie, wat andere emotie dan die suffe, die je in 't dagelijksch leven al genoeg krijgt.... Daar is me Jakob nou waaratje over zijn krant in slaap gevallen! Hij zit ook zoo dicht onder 't gas. Kijk, daar zou een zoogenaamd modern auteur nu een heel hoofdstuk over vol schrijven: de vrouw, die zich rampzalig voelt omdat háár Jakob 's avonds aan de theetafel in slaap viel. Ze maken de vrouwen pretentieus en ontevreden, dàt doen ze, met hun akelige boeken! Wanneer zou een vrouw ooit ereis lezen kunnen, als haar man nooit kranten las of sliep onder de thee?
Fokel. Jakkes wat een rare omslag! Net zoo iets van Toorop. O, 't is bepaald weer een boek, waaraan een mensch met gezonde denkbeelden niemendal heeft. Als een boek er zóó uitziet, van buiten.... Enfin, ik moet het tòch gelezen hebben. 't Is van Fiore della Neve. Jakob zegt dat deze pseudoniem Sneeuwbloem beteekent. Hij is héél knap, mijn man. Jammer dat hij zoo zelden eens over degelijke dingen met mij praat. Maar dan zou ik niets lezen kunnen. Dat is óók weer waar. En ik houd me zoo graag op de hoogte.
En Mevrouw gaat lezen van een treurig, somber gezin in een groot heerenhuis op de Heerengracht bij den Am stel, een huis met zeven ramen op de bel-étage, mooi gemeubeld, alles even royaal en toch zijn de bewoners niet gelukkig. - Daar begint het alweêr! Toch zal zij doorlezen. - En zij leest door. Weldra hoort zij niet meer het snorren van de naaimachine en niet eens verneemt zij het snorken van haar echtgenoot en de kookgeluiden van haar thee. Dàt is nu eindelijk eens een roman! Hè, die Amager, die er een maîtresse op na hield. Zoo'n ouwe vent! En die idiote Christiaan en die grootmoeder ook al aan 't malen! Je hoort dat geroep van ‘Bekkawa, Bekkawa.’ Net een wilde! Die arme mevrouw Amager. En ze was nog wel van adel. Dat is ook al niets waard, als je geen geld hebt, tegenwoordig! Gelukkig dat Clara thuis komt. Maar nu krijgt Fokel met twee voorkinderen van haar man te doen. Neen. Er zal een gouverneur komen. Gelukkig! Of - neen - wacht dààr zal je 't hebben: Fokel en die gouverneur.... Vervelend, als je zoo veel romans gelezen hebt, dat je dan dadelijk begrijpt waar 't heen gaat. Toch niet eventjes achteraan kijken. Dan is de aardigheid er af. Want.... het kon ook nog wezen dat de gouverneur en Clara.... Juist, dàt zal het zijn. Clara en de gouverneur en Fokel dood aan een ongelukkige liefde. 't Zal griezelig worden....
Hi! hi! hi! Neen, die is goed! Dat 's een leuke baas, die Walstede! Wat een malle antwoorden geeft die aan Amager! Komieke uitdrukkingen ‘schoolfrik, geen snars, duivelstoejager...’ 't Wordt vroolijk. Gelukkig! Hè, al die narigheid ook! En wat een origineel, die Walstede. Hoe is 't mogelijk dat hij niet heelemaal in de war is in dat mooie huis? Tegen Fokel doet hij ook al zoo vreemd. Het wordt spannend. Zou zij hem nemen als gouverneur? Het kan haast niet. Hij praat weêr van ‘zijn baas’ en ‘gepierd.’ Hij laat merken dat hij haar oud vindt. En zij is pas acht-en-twintig. Neen, ze neemt hem niet. Wel neemt ze hem goed op: z'n oogen z'n tanden. Ze maakt om zoo te zeggen kennis met hem, zooals de hondjes dat met een vreemden bezoeker doen.
‘Er was om hem heen iets mannelijks, prikkelends, krachtigs; het was of hij zijn eigen atmosfeer had in de lauw-weeke atmosfeer van de kamer, waar het een en ander Japansch, het een en ander van Russisch leer, met een flacon, een geparfumeerd sachet, den violengeur van het bad en den irisgeur van schoon linnengoed, die