Muze der Nederlandsche gelegenheidsdichters akelig valsch met een miserabel versleten stemmetje.
Men vraagt zich af na de lezing van die gelegenheidspoëzie, hoe het mogelijk is geweest dat geen der dichtende heeren, die toch allen getoond hebben wel wat beters te kunnen maken, op het voor de hand liggende denkbeeld is gekomen dat nieuwe tijden ook nieuwe idealen, nieuwe nooden - helaas! - en nieuwe eischen hebben, dat het toch wezenlijk niet aangaat verouderde begrippen, voorstellingen en beelden, door jammerlijk versleten rijmwoorden aan elkander te lijmen. Zoo levert men niet meer dan parodieën, al is het weezoete gevlei ook waarachtig gemeend.
Ik wil hier geen regels aanhalen; geen der heeren afzonderlijk lastig vallen met zeker heel ongewenschte kritiek. Hun werk, geschreven voor de ‘gelegenheid,’ verdwijne voor goed met de laatste eerepoorten en de allerlaatste vlaggen. Dat is het beste, wat ik hun wenschen kan. Zij hebben gedaan wat zij konden, met de beste bedoeling, belangeloos, niet uit eerzucht, maar enkel omdat zij er van overtuigd waren nog heden ten dage, in den waren toon, op waardige wijze, hun geliefde vorstin te kunnen eeren.
Met heel mijn ziel hoop ik dat ook Hare Majesteit deze poëzie zal vergeten, 't Was maar wat vuurwerk, minder fraai dan werd bedoeld en van minder effekt dan de makers hadden verwacht. Onze jonge Koningin weet - ja, zeker, zij moet weten - dat er in Nederland nog andere verzen worden gemaakt. Verzen met poëzie.
Wij hopen dat Hare Majesteit van die kunst moge ontvangen de hooge wijding, die zelfs de draagster van kroon en scepter niet anders deelachtig kan worden dan de nederigste van Haar volk: door tot Haar te gaan. Want die kunst wordt niet officieel. Zij blijft, vóór alles, geheel onafhankelijk, geheel zichzelf.
En indien nu de Vorstin wil doordringen tot het wezen dier moderne woordkunst, zal Zij dan worden afgeschrikt door denkbeelden en idealen, die zóó ver afstaan van de ideeën en wenschen, die men Haar heeft leeren beschouwen als de eenig geoorloofde? Ik geloof het niet. Onze Koningin zal een kunstwerk kunnen liefhebben om de kunstwaarde alléen en Haar jong, vrouwelijk gevoel zal Haar hoog beuren over de officieele sluitboomen, die gepaste van ongepaste overtuigingen scheiden moeten.
Slechts door de dichters, die niet vleien, kan Zij nader worden gebracht tot het innigste van Haar volk. In hun werken openbaart zich het gevoelsleven der Natie in zijn uiterste fijnheid, in zijn geweldigste kracht. Zij vertolken niet de volksmeening van heden, misschien evenmin die van morgen. Maar het woord van den eenling heeft ook waarde voor wie regeeren; vooral indien het een dichterwoord is.
F.L.