| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Otto von Bismarck.
Den 30sten Juli stierf prins Bismarck.
Weder een van die weinigen, naar wie deze eeuw eens heeten zal en die haar niet overleven. Wij zagen den Oude van het Sachsenwald langzaam doodgaan, onwillig wel, maar toch als een die zijn levenstaak had volbracht. Het was geen schrikmare, de tijding van zijn dood; toch stond even de wereld stil op dat oogenblik, door eenzelfde ontroering bewogen bij de waarneming dat er iets groots verdween, dat een stuk geschiedenis, een stuk verleden reeds, verzegeld werd.
Iets groots.... was dat niet de overheerschende sensatie? Een geweldige reus, bij wien het begrip van ons, kleine menschen, in onze schakeeringen van kleiner en minder klein, nauwelijks bij kon; die ver boven onze beoordeeling uitging; wien niemand onzer haten kon, zonder hem tegelijk te bewonderen, noch geheel bewonderen, zonder den vrijheidszin geweld aan te doen, dien deze nooit ontzag dan waar ook die edele hartstocht als middel te gebruiken was. Een reus, dien lateren zullen aanzien als wij den eersten Napoleon; met een schier aanbiddende vereering soms, met een onoverwinlijken afkeer dan weer. De Duitsche eenheid staat daar als zijn monument; zonder hem ware zij niet of althans gansch anders, veel later, ten koste van meer Duitsch bloed wellicht, tot stand gekomen. De Duitsche eenheid is zijn werk, van oorlog en van vrede - het blijft onweersproken. Daarmede is tevens gezegd dat hij niet behoort tot de voor het menschelijk begrip zijner tijdgenooten bereikbaren. De historie zal zijn figuur uithouwen in haar onvergankelijk gesteente.
Men gevoelt er daarom al het ijdele van, Bismarck tegenover dezen of genen zijner groote tijdgenooten te stellen ter vergelijking. Het groote heeft iets absoluuts. Het gaat ook niet aan zijn karakter aan een onderzoek te onderwerpen en zijn vele onsympathieke eigenschappen te wegen tegen de oer-Duitsche deugden, welker hooge waarde voor den mensch persoonlijk zeker niet geringer is dan voor het volk dat ze bezit. Wat heeft sympathiek met groot te maken en wie wordt groot, die niet bereid is sympathie, als 't pas geeft, te verspelen? Gladstone, twee maanden voor Bismarck ten grave gedaald, zij dus met rust gelaten en men stelle zijn nobelen persoon niet tegenover dien van den IJzeren Kanselier. Slechts dit kan gezegd: de Grand Old Man was een voorbeeld voor de menschheid. Bismarck was een der geweldigsten onder de voortbrengers. Zij behooren tot een andere orde van schepselen.
Onder al de gemoedsuitingen, na Bismarck's dood over ons uitgestort,
| |
| |
heeft mij het meest getroffen de vluchtige schets van een.... Franschman, naar men zou zeggen dus, een der allerlaatsten om met zijn woorden een juist beeld van den gestorvene nabij te komen. Toch lijkt dit mij juist, ten minste de trekken bewegen zich in de juiste richting. Er werd, naar ik weet, niets zoo goeds gegeven; het sta hier dus in de plaats van eigen woorden, die onder den indruk van dit gelezene zouden tijden. Francis Charmes schrijft:
‘.... Men heeft vaak herhaald dat hij een man van het verleden was, in ons eeuweinde verdwaald, en dat alles in hem het karakter droeg van een ander tijdperk. Waar men hem den ijzeren kanselier genoemd heeft, stelde de verbeelding van den tijdgenoot hem zich gaarne voor onder de trekken van een middeleeuwschen ridder, met zijn wapenrusting gedekt en onder het zwaar metaal de gedachten, de gevoelens, de beginselen van een andere eeuw verbergend. Er is heel wat banaliteit in deze waardeering van een man die, zooals hij zeide, politiek in een zwembroek zou hebben willen bedrijven. Het spijt ons haar te moeten tegenspreken, omdat zij veler geest schijnt te bevredigen; maar om ronduit te spreken, Bismarck gelijkt op alle groote historische persoonlijkheden die een op de zijne gelijkende taak hebben vervuld. Men schept geen keizerrijk zonder staal en vuur te gebruiken; daarvan heeft hij zich van den eersten dag aan rekenschap gegeven, en daar hij er nooit voor terugdeinsde aan zijn gedachte uitdrukking te geven, heeft hij niet geaarzeld het te zeggen. Door het te doen is hij noch antiek, noch modern geweest; hij was van-alle-tijden. Maar hij heeft zich bij uitstek modern getoond in al zijn andere handelingen. Zelden is eenige geest meer los geweest van vooroordeelen en meer waarlijk vrij en oorspronkelijk dan de zijne. De middelen konden hem weinig schelen, mits zij slaagden: hij heeft ze dan ook alle gegebruikt met een volmaakte onverschilligheid, ze afwisselend tot in het oneindige en van het eene tot het andere overgaande naar de omstandigheden en de gelegenheden. Een van zijn groote verdiensten is, nooit zijn zin gezet te hebben op het volharden in een weg, als hij bemerkte dat die zonder uitgang was, of dat de uitgang gevaarlijk was. Hij wist om te keeren, op zijn schreden terug te komen, een andere richting te nemen. Toen hij den Kulturkampf begon en zoo fier verkondigde dat hij nooit naar Canossa gaan zou, heeft men kunnen gelooven dat
hij een hardnekkig tegenstander van het katholicisme was, bijna een partijganger, en hij was overal het voorwerp van bewondering der aanhangers van de vrije gedachte. Eenige jaren later had hij de katholieken in den Rijksdag noodig en den Paus om op hen te werken: plotseling bleek toen het tijdvak der Meiwetten geëindigd en de onhandelbare kanselier had geen kiesche en fijne attenties genoeg voor Leo XIII. Met een meesterschap zonder gelijke heeft hij alle werktuigen die de laatste uitvindingen van den vooruitgang in den dienst van zijn wil stelden, gehanteerd, niemand bijvoorbeeld heeft beter dan hij zich weten te bedienen van en te spelen met de dagbladpers. Wellicht zal men zeggen dat als het niet zijn handelwijzen zijn, die tot een anderen tijd behooren, het zijn werk zelf is, dat een weinig modernen stempel draagt; maar zijn werk is Duitschland en Duitsch- | |
| |
land ontsnapt, naar het schijnt, aan dit verwijt. Met zulk een man moet men het niet op woorden laten aankomen, want dat heeft hij zelf nooit gedaan. Hij is onze vijand geweest, hij heeft ons veel kwaad berokkend; ons op zijn weg vindende, heeft hij ons wreed verbrijzeld om zijn tocht voort te zetten; hij heeft het gedaan zonder deernis, misschien zonder haat, alléén omdat wij voor hem een beletsel waren. De eenige gevolgtrekking hieruit te maken is dat het zeer te betreuren is voor Frankrijk, dat hij aan gene zijde van de grens is geboren in plaats van aan deze. Waarom zouden wij den moed niet hebben te zeggen, dat het voor ons een geluk geweest ware zijn gelijke te bezitten?....’
Naar de Duitsche eenheid is deze ijzeren man op weg gegaan en nooit is hij links of rechts een stap ter zijde geweken. In drie oorlogen heeft hij weggeruimd wat in den weg stond. Denemarken werd gebroken, zoodat het niet meer heeft mee te spreken in den raad der mogendheden; dit geschiedde in dienst der reactie, in een tijdperk van heftig constitutioneel rumoer in het Pruisische vaderland. Oostenrijk werd gebroken, omdat het niet wilde bukken voor de macht van het feit dat op Pruisen de hegemonie in den Duitschen Bond was overgegaan en zich vastklampte aan de ledig geworden vormen van een verouderd bondsrecht. Hier trad, al was het niet met dat doel, Bismarck met Pruisen tégen de reactie op; drie jaar na den Duitsch-Deenschen oorlog, waarin hij Oostenrijk had meegesleept. Inderdaad, de middelen konden hem weinig schelen; dezelfde man, die de Meiwetten en de perswetten maakte, voerde het algemeene, geheime stemrecht voor den Rijksdag in, toen hij meende er de socialistische propaganda mee te kunnen stuiten en, ware hem macht en tijd gebleven, hij zou het stemrecht beperkt en ingekrompen hebben, nadat hij gezien zou hebben dat hij met de uitbreiding zijn doel gemist had. Oostenrijk werd in het heetst van den krijg gespaard; het leger stond stil voor de poorten van Weenen en het Drievoudig Verbond schemerde al in het verschiet. Toen vond hij Frankrijk op zijn weg. Hier lag geen bondgenootschap in het uitzicht. Hier was de hegemonie in Europa te breken, en liefst voorgoed. Daarom stond het Duitsche leger niet stil voor de muren van Parijs, maar Bismarck reed met de Germaansche helden den Arc de Triomphe door en de hoofdstad der wereld binnen.
Zoo was de Duitsche eenheid bereikt. Zij had drie oorlogen gekost en waren het er meer geweest, Bismarck hadde ze begonnen. Zijn vredespolitiek na 1871 spruit uit denzelfden gedachtenkring voort als zijn oorlogspolitiek voor 1870. Daarna het liefst vrede, omdat het Duitsche rijk zich vaster moest gaan gevoelen op zijn nieuwe grondslagen; maar steeds ten oorlog bereid, als iemand nog, door oorlog met Duitschland niet te vreezen, van twijfel aan de Duitsche oppermacht blijken deed.
Het is daarom, om het zoo duidelijk overheerschende van dit ééne levensdoel, dat mij het zelf-gekozen opschrift van Bismarck's lijksteen maar niet bevredigen wil: Ein treuer deutscher Diener Kaiser Wilhelms des Ersten. 't Is waar een Duitsche dienaar staat daarin geschreven, maar toch komt
| |
| |
het mij voor dat de geschiedenis in den ijzeren kanselier niet voornamelijk den dienaar van den grijzen Keizer zal zien. Heeft men - waar van vleierij hier geen oogenblik sprake kan zijn - in dit geval te doen met een uiting van Duitsche behoefte aan sentiment, of is er misschien tot zelfs in dit grafschrift nog iets waar te nemen van de ergernis die den ouden kolos bezielde jegens den kleinzoon van den vorst, van wien alléén hij zich den dienaar erkennen wilde? Het laatste zou niet geheel onmogelijk zijn, als men bedenkt dat de publicatie der geheele geschiedenis van het ontslag des kanseliers, toen zijn lijk nog nauwelijks koud was, niet zonder zijn voorkennis of vooraf verleende toestemming is geschied en de grijsaard voor zijn stervensuur alles nog zóó geschikt en geregeld heeft, dat aan keizer Wilhelm II van den nationalen rouw en het eerbetoon aan Duitschlands grooten doode de leiding en de dank niet zou tebeurt vallen. De kinderen van Bismarck hebben wat dit aangaat, hun vader wèl begrepen. Zij hebben den keizer gegeven wat des keizers is - en geen penning meer.
De ‘begrafenis eerste klas’ had Bismarck al lang achter den rug Hij heeft den moed gehad dat harde woord toe te passen op de meer dan menschelijke eer, die Berlijn hem bewees den dag van zijn vertrek naar Friedrichsruh, na zijn ontslag, den 29sten Maart 1890. Het schouwspel dat de hoofdstad toen bood, evenaarde den zegevierenden intocht van het uit Frankrijk terugkeerende leger; niemand, die er zelfs maar door courantenverslagen getuige van geweest is, bleef onbewogen. Eén slechts hield de oogen droog en noemde die apotheose een begrafenis.
De acht jaren die volgden, zijn, huiselijk misschien, maar naar het uiterlijk niet gelukkig geweest. Men zeide dat de mopperende en intrigeerende oude man zijn roem overleefde; maar dit is onzin, want van die acht jaren zal de geschiedenis niets bewaren wat den glans van Bismarck's mannelijke machtsperiode verduisteren kan. Het leven van Bismarck is de stichting van het Duitsche Rijk. En, daar den reus een reuzengraf past, zoo mocht men, in stede van te twisten over mausoleum of grasheuvel, het oud gebruik der Goten voor éénmaal herstellen. Dan zou men den Duitschen Rijn voor een wijle uit zijn bedding leiden en een groeve delven in het stroombed en daarin zou men den ijzeren kanselier leggen in zijn kuras van '70. De wateren zouden hun bruisenden loop hervatten en in hun schoot zou, onvindbaar, de stichter der Duitsche eenheid in eeuwigheid rusten. Met de zorg voor zijn graf zouden geen keizer of erven zich te moeien hebben. Het Duitsche volk zou tevreden zijn.
Spanje heeft den moeilijken weg naar den vrede ingeslagen. De Fransche ambassadeur te Washington, wien Sagasta de Spaansche belangen voor een poos heeft toevertrouwd, heeft het protocol met de voorloopige vredesvoorwaarden, tegelijk met president Mac Kinley, geteekend. Wat daarin staat gesteld, kan niet meer veranderd worden; het vele dat buitendien te regelen
| |
| |
valt vóór het definitieve vredesverdrag, vormt het onderwerp van beraadslaging en debat.
Wat vaststaat is dit:
Vooreerst stoffelijke winst voor de Unie. Haar gebied wordt vergroot met Porto Rico, waarmee zij voor een deel den toegang tot het eens te voltooien Midden-Amerikaansch kanaal beheerscht; met de overige Spaansche Antillen en een eiland van de groep der Ladrones, bruikbaar als kolenstation en stapelplaats. Daarbij naar het schijnt, een suzereiniteitsrecht over Cuba, althans voorloopig en een beslissende stem omtrent de toekomst van de Filippijnen, misschien een deel daarvan in blijvend bezit.
Vervolgens het moreele succes van de Vereenigde Staten. Cuba, de aanleiding tot den oorlog, wordt van Spanje volkomen losgemaakt; de monarchie geeft al haar aanspraken op suzereiniteit en al haar rechten op het eiland prijs. Zij ontruimt voorts onverwijld zoowel Cuba als het aan de Unie afgestane grondgebied; onverwijld, dat wil zeggen zoo spoedig mogelijk na de totstandkoming eener regeling, welke commissarissen, voor 12 September te Havana en te San Juan de Porto Rico bijeengekomen, gemeenschappelijk zullen ontwerpen.
Ziedaar de zeer eenvoudige grondtrekken van het vredesverdrag. Op 1 October zullen de definitieve onderhandelingen te Parijs beginnen en na dien datum kan er nog heel wat gebeuren. Dergelijke besprekingen duren gewoonlijk lang en het schijnt niet dat de Spaansche bewindhebbers voornemens zijn de vredeszaken zóó coulant en businesslike af te doen, als men aan de overzijde van den Oceaan pleegt te handelen en anderen gaarne handelen ziet. Er rijzen althans nu reeds geschillen over den eigendom van gebouwen op Cuba, over de vraag of de bezetting van Manila, niet gecapituleerd maar veroverd na de onderteekening van het vredesprotocol, de bezetting van de Filippijnen in hun geheel beteekent, en dergelijke. Met chicaneeren zal Sagasta het evenwel niet ver brengen tegenover de Yankees. Zij hebben zoo weinig door den oorlog geleden, dat hun vloot ieder oogenblik beschikbaar is om hun vredescommissarissen een handje te helpen en hoewel men natuurlijk niet mag veronderstellen, dat zij de onderhandelingen onder een dergelijke pressie zouden willen voeren, zal Spanje toch wijs doen te bedenken dat een eervolle vrede, het hoogste waarnaar het thans streven kan, slechts te verkrijgen is, indien alle dwang door de houding van beide onderhandelaars van nu af aan wordt buitengesloten.
Vooropgesteld dat men geen waarde hecht of ooit gehecht heeft aan de officieele en couranten-bewering, dat de Unie den oorlog begonnen is om Cuba te bevrijden en daarom alleen, moet erkend worden dat de overwinnaar het met zijn verpletterden tegenstander schappelijk gemaakt heeft. Van oorlogsschatting noch schadeloosstelling wordt gesproken; zij ware misschien niet te betalen geweest, maar het is toch royaal er zelfs niet van te reppen. De Fillippijnen worden niet, gelijk had kunnen gebeuren, eenvoudig ingelijfd; nu ligt daar wel een nieuwe bron van internationale quaesties, maar dit kan de
| |
| |
Amerikanen als natie onbewogen laten, waar zij het ten slotte zullen zijn, Duitschland ten spijt, die er de lakens zullen uitgeven. Amerika schijnt grooter in de overwinning dan gedurende den strijd en het dreigement, dat het, zegevierend, de politie-commissaris van Europa zal worden, mag, laat ons hopen, tot het vuurwerk gerekend worden, dat de lezers van World, Sun en Journal bij gebrek aan sensatienieuws gedurende den oorlog noodig hadden. Waarschijnlijk trouwens zal Cuba in de Amerikaansche behoefte aan politie-werk de eerste jaren wel voorzien.
Zoo is een oorlog geëindigd, die de aanvankelijk sterk geprikkelde belangstelling ternauwernood gaande heeft weten te houden, maar welks gevolgen toch van zeer verre strekking zullen zijn. Voorzoover men ze kan nagaan, zijn het deze: de opruiming van een verrotte koloniale administratie; de overgang van Cuba uit een toestand van verdrukking in een toestand van onlusten en verwarring; het ontstaan van een nieuwen en gevaarlijken vulkaan in Oost-Azië. Vervolgens: de verplaatsing van Spanje als Europeesche mogendheid naar den laagsten rang; een opbloei van de Vereenigde Staten in macht, handel en industrie; een Anglo-Amerikaansch verbond; een nieuwe verschuiving in de verhouding der groote Europeesche Staten. Er zijn heel wat langer en bloediger oorlogen om heel wat minder gevoerd.
Ware mijn plaats deze maand niet bijzonder beperkt - en met reden, want is dit niet maar alles droge kost en dor gepraat bij het blijde gebeuren in ons eigen kleine land? - ik zou langer stilstaan bij het gewirwar in Oost-Azië. Maar wat daar verhandeld en gekwanseld wordt, behoort niet tot de geschiedenis van een maand. Het is nu Engeland, dat er het loodje legt en dupe van Rusland's baatzuchtige en onbetrouwbare politiek - o perfide Albion! - nederlaag op nederlaag lijdt in de stad van den Zoon des Hemels. Als de Times-correspondent te Peking slag op slag de deftige verklaringen van den thans tot Indischen onderkoning benoemden, langhalzigen George Nathaniël Curzon tegenspreekt, hopeloos te niet doet, en bericht van het ijdele van Engeland's bedreigingen en van de Russische, Fransche, ja Belgische successen ten spijt van Engeland's wenkbrauwfronsen - dan zoekt men in het Vereenigde Koninkrijk de verklaring van zooveel onspoed in de trouweloosheid van Lihoengtsjang of in de kuiperijen van Rusland, maar men vergeet er dat aan ieder volk, gelijk aan ieder mensch, zijn eigen streken ten slotte altijd thuis gebracht worden. Daarom ook, men hecht licht te veel waarde aan wat nu daarginds gebeurt. De tegenwoordige toestand van China is nog maar het begin van een overgangstoestand en het Chineesche Rijk verdeelt zijn geschiedenis in tijdvakken van vele eeuwen.
23 Augustus.
P.v.D.
|
|