Van eene koninginne.
Door H.J. Schimmel.
Ziet...
Een breede schare, golvende over de vlakte, als in twee kampen gescheiden door een bruisenden stroom, vroeger breed en diep, maar in de laatste tijden versmald en doorwaadbaar!
Allen, starend naar één punt: den heuvel in de verte, waar het purper van een koningstroon gloeit.
Een liefelijke gestalte is daar verschenen in al de aanminnigheid der jeugd.
Wit als versch gevallen sneeuw is het golvend gewaad, en een gouden band houdt de lokken omvat.
Haar omgeven aetherische gestalten - Hare Voorzaten!
En het licht dat zij uitstralen, hecht zich aan haar slapen als een krans van gloriën!
Zij plaatst zich voor den troonstoel...!
En het klinkt goed hoorbaar, niet als het ruischen veler wateren, maar teeder en helder, als het vlieten eener beke over fijn oeverzand:
‘In teedere moederarmen ben ik gedragen van der jeugd af, en klonk het leerend mij toe:
“Wees blijde, want gij hebt steeds des daags het licht der zonne genoten en dat der starren des nachts;
Wees needrig, want uw “weten” is even als uw “gaan” de vrucht van struiklen en opstaan;
Heb een goed woord voor allen: rijken en armen, maar gun den laatsten daarbij een zachten druk uwer hand;
Minacht de kleinheid - niet het kleine, want dit heeft vaak zeën bevloerd en beschuttende kusten gevormd;
Wees vergevensgezind; want bedenk: wie u misdeed werd reeds dáárdoor uw mindere;
Wees rechtvaardig: straf de schuld, maar gun uw mededoogen den schuldige;
Bewaar de idealen der jeugd, want ze zijn vaak het licht van den ouderdom.”
En al wat de wijze moeder mij zeide, borg ik weg in mijn hart!’
Zij breidde de armen uit en haar aangezicht schitterde.
‘O, mijn Volk, 'k heb u lief, want gij hebt me in mijn wieg reeds gezegend!