Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Buitenlandsch overzicht.Het eskader van admiraal Cervera is totaal vernietigd. Santiago heeft zich overgegeven, generaal Toral en 23,000 man hebben de wapens neergelegd. Het uiterste Zuidoosten van Cuba is in de macht der Amerikanen en reeds onder geregeld Amerikaansch bestuur. Generaal Shafter was geland en had zonder versterkingstroepen af te wachten een begin met den aanval op de Spanjaarden rondom Santiago gemaakt. Er is daar in Zuidoostelijk Cuba wel nooit een bepaalde veldslag geleverd, maar geducht gevochten is er wel. Bijna tweeduizend Amerikanen zijn bij het terugdringen van den vijand naar de ingesloten stad gedood of gewond en van ‘Roosevelt's rough riders’ beet menige New-Yorksche millionair in het zand, daarmee bewijzende dat hij nog iets meer kon dan social successes behalen in de salons der hoofdstad. De infanterie werd aan het vuur der Spanjaarden roekeloos blootgesteld, deels uit gemis van ervaring en krijgsbeleid bij de hoogere officieren, deels wegens ontstentenis van zwaar geschut, dat langs de slechte wegen en over de gevaarlijke versperringen niet kon worden vervoerd. Niettemin verloren de Spanjaarden de eene positie na de andere en eindelijk was, al had het heel wat offers gekost, Santiago ingesloten. Terwijl de vloot op de kust bezig was nu hier dan daar Spaansche versterkingen plat te schieten, of zooals de geijkte term luidt, ‘tot zwijgen te brengen,’ brak admiraal Cervera met zijn vier groote oorlogsschepen en twee torpedojagers, langs het wrak van de Merrimac dat luitenant Hobson in den nauwen toegang der baai had laten zinken, plotseling naar buiten. Het was een wanhoopsdaad, waarvan de ware motieven nog aan het licht moeten komen. Ik wilde liever in open zee vechtende ondergaan dan in een muizenval - moet admiraal Cervera, gewond en gevangen genomen, gezegd hebben. Dit verklaart echter niet genoeg. Vooreerst toch bleek nog altijd niet, waarom de admiraal zich in dien muizenval had opgesloten. Dan, is het in een oorlog vooral te doen, niet om zelf min of meer ‘mooi’ te sterven, maar om, als men nu toch eenmaal ondergaan moet, den vijand daarbij zooveel mogelijk afbreuk te doen. En ik zou wel durven zeggen, dat als Cervera in den muizenval gebleven was, hij hetzij den Amerikaanschen troepen in Santiago, hetzij der Amerikaansche vloot in de baai, meer schade zou berokkend hebben dan nu aan die zijde geleden werd - het sneuvelen van één man! Neen, waarom Cervera naar buiten is gekomen, wordt geenszins verklaard door het bravoure-woord dat men hem toeschrijft. Men heeft van dringende bevelen uit Madrid en uit Havana, van maarschalk Blanco, gesproken, waaraan Cevera met de wanhoop in het hart te gehoorzamen had. Anderen hebben verondersteld dat de admiraal met zijn snelle schepen de Amerikanen hoopte te ontstoomen. Wat het motief ook geweest zij, het is | |
[pagina 178]
| |
zoo slecht afgeloopen als het maar eenigszins kon, en hoeveel heldenmoed ook aan den Spaanschen kant betoond is, het is geen heldenstrijd waarin al het verlies geleden wordt aan ééne zijde. In het voorbijgaan eenige opmerkingen. Men zegt ons, dat het nog te vroeg is om practische lessen voor de marine uit dezen zee-oorlog te trekken, lessen als waaraan de Chineesch-Japansche oorlog zoo rijk geweest is. Ik neem het aan, maar twee dingen springen toch, dunkt mij, reeds nu in het oog. Het eene is, dat zware pantsering in de meeste gevallen wel opweegt tegen groote snelheid. Cervera's eskader heeft van zijn snelheid profijt gehad, toen het erop aankwam van Spanje uit, zonder een Amerikaan te ontmoeten, Cuba te bereiken. Maar toen het gold in een dollen wedstrijd de tragere gevaarten Texas, Iowa, Indiana, te ontkomen, hebben de paar mijlen per uur meer welke de Spanjaarden bij machte waren te loopen, de Cristobal Colon, Vizcaya, Maria Teresa, niet van volslagen vernietiging kunnen redden. Van redding door grootere snelheid is zelfs geen oogenblik sprake geweest. De tweede opmerking is deze, dat er in den geheelen oorlog bijna geen gebruik gemaakt is van de dure torpedo's, ter welker lanceering afzonderlijke vlootjes van torpedo-booten en -jagers plegen te worden gebouwd. Indien ze afgeschoten zijn, hebben ze doel gemist. Men zou dus geneigd zijn te vragen of aan deze strijdmiddelen niet algemeen teveel waarde gehecht wordt. Ik wil hier echter niet verzwijgen wat ik uit zeer gezaghebbenden mond vernam, nl. dat het met name den Spanjaarden ontbroken heeft aan geschikte torpedo-commandanten. De bevelvoerder van een torpedoboot (zeide mijn zegsman, een oud-vice-admiraal) moet een duivel van een kerel zijn, even bekwaam zeeman als onverschrokken soldaat. Hij moet aan zijn leven en aan dat van zijn manschappen, als hij de kans schoon ziet, weinig waarde hechten. Zooveel mogelijk in den nacht moet hij de vijandelijke zeekasteelen zeer dicht naderen om zijn torpedo's met groote trefkans af te zenden en dan bliksemsnel den boeg te wenden. Hij moet dus telkens het gevaar trotseeren van door een zoeklicht ontdekt en door een projectiel in den grond geboord te worden. Hij heeft maar twee of drie torpedo's aan boord; hij moet dus groote zekerheid hebben, dat ze ter bestemder plaatse terecht komen. Welnu, zulke bekwame en onverschrokken torpedo-commandanten hebben de Spanjaarden niet gehad; hun Furor en hun Pluton zijn de baai van Santiago niet uit geweest en toen zij eindelijk Cervera volgden, bij klaarlichten dag, werden ze bij het uitvaren dadelijk kapot geschoten. De Amerikanen hebben hunnerzijds geen torpedo's behoeven te gebruiken; zij konden het met hun kanonnen af. De Spaansch-Amerikaansche oorlog bewijst dus niets tegen de waarde eener goede torpedo-flottielje. Ik keer tot Santiago terug. Nadat Cervera's vloot vernietigd was en Amerikanen en Cubanen een gesloten, maar niet zeer stevigen gordel rondom de stad getrokken hadden, zijn de onderhandelingen over de capitulatie begonnen. Uit Washington kwam steeds het bevel aan Shafter om onvoorwaardelijke overgave te eischen en zoo ten slotte niet geheel aan dien eisch is voldaan, | |
[pagina 179]
| |
is er toch een schikking getroffen, waarbij schier al het voordeel aan den Amerikaanschen kant is. De Spaansche soldaten - het bleken er achteraf meer te zijn dan de geheele belegeringsmacht - zullen met hun wapens naar Spanje teruggezonden worden. Dat bespaart de Unie vele duizenden dure en lastige gevangenen, die haar, als zij de vrijheid herkregen hebben, toch geen schade meer zullen doen. De overgave, waarover zoolang onderhandeld is, heeft in volmaakte orde plaats gehad en met zekere tooneelmatige plechtigheid, waarvan ook het practische volk aan de overzijde van den Oceaan niet afkeerig is. Honger schijnt wel voornamelijk generaal Toral gedwongen te hebben, ofschoon ook omtrent deze capitulatie niet alles duidelijk is en men in het bijzonder mag vragen hoe de mededeelingen van den generaal omtrent de toestemming van maarschalk Blanco, te rijmen zijn met de woede van dien hardnekkigen gouverneur te Havana, die gaarne van oorlog tot het uiterste spreekt en van de ‘honderdduizend’ man troepen welke hij in het Westen heeft gelaten, toen Santiago al meer en meer in benauwdheid raakte; en die Toral thans met den krijgsraad dreigt. Het werd tijd voor het kleine en dappere leger van generaal Shafter. De gele koorts maakte reeds slachtoffers in zijn gelederen; het seizoen werd slechter; niet altijd kon de leeftocht, waarop veel hongerige Cubanen en Spaansche uitgewekenen mede teerden, voldoende worden verdeeld. En met die Cubanen liep het spaak. De mannen uit het Noorden hadden al spoedig ondervonden, hoe weinig zij op dat volkje van negers en creolen aan konden, die bijna niet met hen samenwerkten, niet oorlogvoerden als beschaafde natiën doen, niet weten wilden van humane behandeling van gevangenen of van het sparen van 's vijands eigendommen. Onverholen legden de soldaten van Shafter hun minachting voor de rebellen aan den dag. Dezen wenschen, het is begrijpelijk, hun halve eeuw van opstanden en oorlogen niet te eindigen met de Spaansche voor de Amerikaansche heerschappij te verwisselen. Zij wantrouwen den bevrijder van het eerste oogenblik der inmenging af en dit is er niet beter op geworden, nu er, zoodra Santiago gevallen was, een complete bestuursregeling voor het overgeleverde gebied uit Washington werd gestuurd, waarin den Cubanen zelfs geen plaatsje werd ingeruimd. Met hun beschermelingen kunnen de Amerikanen nog last genoeg hebben. Men moet den overwinnaars tot hun eer nageven, dat zij den oorlog met eere hebben gevoerd. Hun pers heeft zich van een zeer hatelijke zijde laten kennen, pochend en liegend, schaamtelooze dienares van een nieuwsbegeerig publiek, volkomen de belangen van den oorlogvoerenden staat verwaarloozend voor die van de onderneming, honderdduizenden ten koste leggend om den concurrent te overtroeven en het debiet te vermeerderen. Maar hun leger heeft den oorlog gevoerd zóó humaan als dat maar eenigszins mogelijk was en hun aanvoerders, hoewel misschien te zeer op persoonlijk succes belust, hebben zich beschaafde mannen betoond met een ruimen blik en een gezonde opvatting van den oorlog, welks gruwelen zij beperkten tot het onvermijdelijke. Hun vloot eindelijk is gebleken geducht te zijn, zelfs voor de machtigste zeemogend- | |
[pagina 180]
| |
heden van Europa. Dat zij de Spaansche zeemacht vernield heeft, moge geen feit zijn om in de wereldhistorie groot op te gaan, men bedenke dat het geschiedde zonder noemenswaardig verlies. De vernietiging van de Maine is nog altijd het ergste nadeel dat zij geleden hebben en zij leden het vóór den oorlog. Het verleden jaar verschenen boek van een oud-president der Unie bleek geen grootspraak te bevatten, waar hij schreef: ‘Feitelijk is de geheele reorganisatie van onze marine geschied binnen tien jaren en de staatssecretarissen voor marine die daarbij hebben voorgezeten en de leiders geweest zijn, de ingenieurs en officieren die op breeden voet de plannen hebben ontworpen, en de staalfabrikanten en scheepsbouwers die deze plannen hebben uitgevoerd, hebben aanspraak op den hoogsten lof. Wij hebben altijd een marine-personeel gehad om trotsch op te zijn en wij hebben nu een marine om trotsch op te zijn - geen voltooide marine, maar een die op weg is...’Ga naar voetnoot1) Het kan niet anders of de eer die aan de gevangen Spaansche officieren en manschappen bewezen is, de hulp aan gewonde vijanden verleend, het in toom houden van de Cubanen, het voedsel verstrekken aan de noodlijdende Spaansche bevolking - dit alles moet bij de Spanjaarden in Europa goeden ingang gevonden hebben. Als zij zien willen, zullen zij niet alleen vrees, maar ook eerbied krijgen voor den tegenstander die, na in het eerste begin van den oorlog Montojo's vloot onder het duizendstemmig geroep van Remember the Maine! in brand geschoten te hebben, vervolgens aan generaal Toral den aangeboden degen teruggaf en admiraal Cervera in vrijheid stelde op eerewoord. Het Spaansche gemoed is voor zulk uiterlijk, maar beteekenisvol vertoon misschien nog gevoeliger dan voor de bewezen humaniteit. Dit vergemakkelijkt het de vernedering te dragen en maakt het aannemelijk dat zijn eer gered is, al zijn de koloniën verloren. Zulke gevoelens te uiten wordt echter de Spaansche natie onmogelijk gemaakt door haar liberale regeering. Het volk moge tot den vrede geneigd zijn, het ministerie kondigt den staat van beleg af over het geheele land. Sagasta heeft het zeker niet gemakkelijk, de troon staat niet vast, de republikeinen stoken en Don Carlos is begonnen te manifesteeren. Maar het lijkt wel alsof Romero Robledo gelijk had, toen hij den premier verweet altijd zijn aandacht meer aan het binnenland dan aan het buitenland, meer aan de politieke partijen dan aan den vijand, meer aan den troon dan aan het land gewijd te hebben. Welk een bijna kinderachtige angst om de noodlottige waarheid te aanvaarden bracht het ministerie ertoe den uittocht - de uitvaart! - van Cervera eerst bekend te maken als een succes, toen als een halfgelukte poging, en pas toen het volk bedaard bleef, als een verpletterende ramp? Wat anders dan een alles overheerschende vrees voor verstoring der binnenlandsche rust, deed het dezelfde komedie spelen met het bericht van de overgave van Santiago? Waarom die pijnlijke grootspraak van oorlog tot | |
[pagina 181]
| |
het uiterste, terwijl in het geheim de mogendheden over vredesvoorwaarden werden gepolst? Waartoe dat nuttelooze uitzenden van het zwakke eskader van Camara, het Suez-kanaal door en weder doorvarend, quasi bestemd om Dewey voor Manila te gaan verslaan? Naar vrede moet het nochtans heen. Een oogenblik kan de regeering nog iets van Duitschland gehoopt hebben, welks schepen zoo vreemd deden in het verre Oosten, maar de Duitsche en de Amerikaansche bevelhebbers in de Filippijnsche wateren hebben dat niet geheel bij ongeluk gerezen misverstand dra uit den weg geruimd. Van de mogendheden heeft Spanje niets te wachten dan een vriendelijke bemiddeling op verzoek. Het moet den moeielijken weg naar den triomfeerenden vijand zelf vinden - en hoe spoediger het dien opgaat, hoe beter.
De Fransche Republiek heeft weer eens een radicaal ministerie. Wie de bittere teleurstelling met het kabinet Bourgeois, dat een uitkomst leek na al de beginsellooze, schipperende en zwalkende Ribot's en Dupuy's, heeft meegemaakt, kan, afgescheiden van zijn eigen meening over radicalisme, over dit feit bezwaarlijk eenige geestdrift gevoelen. Mocht hij het nochtans gedaan hebben, de sympathie ware hem ras vergaan bij de kennisneming van de eerste woorden en daden van het nieuwe kabinet. Er zijn twee eischen, die de hoofdpunten van het radicale program in Frankrijk uitmaken en die als zoodanig bijna met uitsluiting van alle andere bij de jongste algemeene verkiezingen dienst hebben gedaan. Het zijn: invoering van een inkomstenbelasting, progessief en globaal (d.i. zonder onderscheiding te maken tusschen de verschillende bronnen van inkomsten) en herziening der Constitutioneele Wet van 1875, voornamelijk ter beperking van de bevoegdheden van den Senaat. Den tweeden eisch, dien zij deelen met de socialisten, heeft Bourgeois dadelijk en hebben de andere leiders allengs weggemoffeld, toen er spraks was van een heengaan van het ministerie Méline. En de eerste is zoo verwaterd, dat een ministerie van het linker-centrum er zonder blozen mee voor den dag zou kunnen komen. Het ‘globale’, een nachtmerrie van de regeeringsrepublikeinen, omdat het een onderzoek naar de bronnen der inkomsten van elken belastingschuldige insluit, is uit het door Brisson aangekondigde ontwerp verdwenen. Het ‘progressieve’ heeft plaats gemaakt voor het woordje ‘degressief’, hetgeen niet duidelijk is, omdat het zoowel een vermomde progressiviteit als een democratisch verlichten van de belasting op inkomens beneden zekere algemeene grens kan beteekenen. Inderdaad, een kabinet Dupuy had hetzelfde program in de Kamer kunnen voorlezen als Brisson deed. Het centrum heeft Méline tot het voorwerp van een algemeene en geestdriftige betooging gemaakt - door opgewonden journalisten zeer ten onrechte vergeleken met de historische ovatie, die het Parlement eens bracht aan Thiers, door Gambetta aangewezen als le libérateur de la patrie - toen het regeerings-program het plan tot instelling van Kamers van arbeid vermeldde, waarvan de afgetreden premier de geestelijke vader was. | |
[pagina 182]
| |
Behalve een paar onaangename dingen aan het adres van de rechterzijde, bevatte het inaugureele woord van Brisson niets, wat niet bijna elke ‘progressist’ had kunnen onderteekenen. Het kon moeilijk anders, wilde het nieuwe ministerie leven. Ribot's pogingen waren eerst mislukt; daarna die van Sarrien en Peytral, die van den President der Republiek een beperkte opdracht hadden gekregen, d.w.z. een opdracht tot het vormen van een kabinet van concentratie. Toen moest er dus iemand met de vorming van een homogeen ministerie belast worden. Waarom een radicaal? De Kamer, Méline's verklaringen goedkeurend, maar er een tegen de rechterzijde gericht aanhangsel aan toevoegend, dat hem tot heengaan noopte, had daarmee zeer stellig niet te kennen gegeven, dat zij hem voor een radicaal wenschte plaats te zien maken. De eenige verklaring voor president Faure's keus is dan ook, dat hij, na vier échecs, meende het maar weer eens met de radicalen te moeten probeeren, zooals een paar jaar geleden met Bourgeois. Brisson, de gevallen Kamer-voorzitter, werd, vreemd genoeg, de kabinets-formeerder. Drie van de mislukte premiers: Bourgeois, Sarrien en de senator Peytral, werden in het kabinet opgenomen. En nu was het natuurlijk, dat er een regeerings-program moest saamgeflanst worden, waarmee de niet-radicale meerderheid van de Kamer zich voorloopig kon vereenigen. Bourgeois nam wijselijk de niet-politieke portefeuille van openbaar onderwijs, zich dus niet compromitteerend voor later. Peytral kwam aan het hoofd van financiën en was daar op zijn plaats als de vroegere ontwerper van een voorstel van inkomstenbelasting, belangrijk gematigder dan de radicale verkiezingsprofeten gewoon waren aan te prijzen. Aan oorlog kreeg men Cavaignac, zoon van een beroemd generaal en oud-minister van oorlog, een man bij wiens ministerschap de militairen zich konden neerleggen. Zoo kreeg het nieuwe kabinet bij de eerste gelegenheid al 86 stemmen meerderheid. De vacantie volgde en... qni vivra verra. Te voren was het echter noodig, dat het kabinet ten opzichte van de Dreyfus-zaak kleur bekende. Bij de kabinets-formatie had die aangelegenheid ongetwijfeld een punt van beraadslaging uitgemaakt, al was daarvan dan ook niets uitgelekt. Brisson en Sarrien golden voor verkapte dreyfusards; Cavaignac heette tegen elke poging tot revisie van het vonnis gekant en werd daarom reeds bij het begin van de crisis door Rochefort, Drumont en hun bende als de onmisbare voorgesteld. Een interpellatie bleef niet uit en het kabinet bekende kleur, zóó zelfs, dat de Kamer met een zucht van verlichting de motie ter zijde liet en met bijna algemeene stemmen de aanplakking van Cavaignac's rede in alle gemeenten van Frankrijk gelastte. Cavaignac heeft de kunst verstaan voor een wijle - doch hoe kort! - de bezwaarde gemoederen, waarvan het aantal ook in de Kamer, naar men zegt, zoo aanzienlijk is, te sussen en van hen de stem te verkrijgen, die zij zoo gaarne uitbrengen. Il faut que ça cesse - en zie, hier is een nieuwe minister, die zonder blinden eerbied voor het gewijsde het dossier nog eens | |
[pagina 183]
| |
geheel doorgesnuffeld en er de heilige overtuiging uit geput heeft, dat de balling van het Duivelseiland zoo niet wettig, dan toch terecht veroordeeld is. Waarom zouden wij, die niet weten, wijzer zijn? Ongelukkig echter wordt al wat er aan bewijzen zoo langzamerhand bekend raakt in deze treurige zaak, dadelijk de gemakkelijke prooi van de onvervaarde voorstanders der revisie van het vonnis. De briefjes, die Cavaignac thans weer als de verpletterendste bewijsstukken uit de massa's documenten van het dossier had opgevischt en die, in een verbijsterende logica ingevlochten, den indruk gaven als moest dit wel het laatste en afdoende woord van regeeringswege zijn, vlogen als snippers in den wind voor de meedoogenlooze critiek van Siècle, Aurore, Droits de l'homme, Rappel en voor het eenvoudig woord van overste Picquart, die zich in een kort briefje aan den premier bereid verklaarde te bewijzen, voor elken bevoegden rechter, dat de twee eerste door Cavaignac gelezen stukken (van den Duitschen militairen attaché afkomstig) niet op Dreyfus sloegen en dat het derde klaarblijkelijk vervalscht was. De revisionisten riepen luide, dat het dan toch nu in in elk geval vaststond dat Dreyfus onwettig gevonnist was, daar immers de geopenbaarde stukken naar de schriftelijke verklaring van mr. Demange zelf, noch aan den beklaagde, noch aan diens verdediger waren overgelegd. De Siècle opende een inschrijving om den brief van Picquart en de verklaring van Demange benevens eenige andere bescheiden in alle Fransche gemeenten naast de rede van Cavaignac aan te plakken; de inschrijving was een groot succes. De deftige Temps zelfs bepleitte het recht van elken Franschman om de stukken, die den minister van oorlog overtuigd hadden, aan zijn persoonlijke critiek te onderwerpen en een harer leiders, de Pressensé, ontbreekt bij geen manifestatie voor de revisie. De vergrijsde republikein, Brisson l'austère, de bruikbare Sarrien met zijn roep van rechtschapenheid - waarlijk, ook zij schijnen plotseling door het Dreyfus-spook gebiologeerd. Zij stonden roerloos, toen de minister van oorlog een nieuwe huiszoeking bij Picquart wist door te drijven; zij gaven zelfs een bevel tot gevangenneming van den held, die zijn carrière, de achting van zijn kameraden, zijn standsbegrippen, zijn maatschappelijke eer, prijs gaf voor de idee van recht en waarheid. Wel werden tegelijkertijd Esterhazy en zijn maitresse gearresteerd, maar dit was op initiatief van den rechter Bertulus, en de regeering haastte zich bekend te maken dat te dezen aanzien enkel aan de justitie de vrije hand was gelaten en dat deze hierin niet gehandeld had ‘op bevel.’ Midden in den weder-opstekenden storm, begon het tweede proces Zola voor het assizenhof te Versailles. De klacht was ingediend door den krijgsraad die Esterhazy vrijsprak en de dagvaarding geschiedde op één enkel zinnetje, handig en perfide gelicht uit den langen brief van 13 Januari aan den President der Republiek. Alles moest van de zijde van Zola en zijn medestanders in het werk gesteld worden om dezen toeleg te verijdelen, waardoor wederom het debat tot een ondergeschikt punt zou beperkt worden en de president van het | |
[pagina 184]
| |
hof elke poging om het bewijs van Dreyfus' onschuld te leveren zou afsnijden met het onverbiddelijke: La question ne sera pas posée. Vandaar dat Mr. Labori aanstonds weer met het stellen van conclusiën begon, cassatie-materiaal; vandaar dat hij zich met zijn cliënten uit de rechtzaal terugtrok en dezen bij verstek liet veroordeelen (ditmaal tot het maximum der straf), toen het hof had uitgemaakt dat eerst na de loting voor de jury over de vraag zou worden beslist, of het den beklaagden vrijstond zich buiten de door de dagvaarding getrokken enge grens te begeven en hun daarmee dus belet werd tegen deze beschikking anders dan tegelijk met het eindvonnis op te komen. Zola en Perrenx hebben zich thans onvindbaar gemaakt. Waar zij zijn, is onbekend. Het is geschied niet om de gevangenis te ontloopen (die, als zij zich tegen het verstekvonnis verzetten, toch niet toegepast kan worden) maar om de beteekening van het vonnis te ontgaan, welke tengevolge zou hebben dat het proces na twee weken te Versailles zou worden voortgezet, zonder dat het hoogste rechtscollege eerst op het beroep in cassatie tegen de andere beschikkingen van het hof uitspraak zou hebben gedaan. In October zal dit zeker geschied zijn en dan verschijnt Zola voor zijn rechters, want hij wil zijn doel bereiken. Te betreuren is dat zijn schuilhouden van thans zich zoo bij uitnemendheid leent tot exploitatie door de hem vijandige pers, die het goedgeloovige publiek wijsmaakt dat hij lafhartig de vlucht neemt, nu het geldt de gevolgen van zijn daad te dragen. Een drama - een onwaarschijnlijk drama. Rotsvast is het geloof van den man, die een jaar van zijn studie, van zijn leven en meer dan dat offert aan het leven en de eer van een vertrapte. Hem kan, naar het woord van den ouden dichter, ‘geen woede van burgers, wandaad bevelend, geen dreigend tirannengelaat, den sterken geest schokken; noch de storm, beheerscher der zeeën, noch de geduchte hand van den bliksemenden Jupiter.’ 22 Juli. P.v.D. |
|