weerspiegelen de fijne vormen der schepen; in de verte wordt alles onvaster, wolliger; in den hoogen hemel hangen warm verlichte wolken, het wazig gewelf van het onmetelijk tooneel. Kleur is er bijna niet te vinden: een wimpeltje of een vlag hier en daar, voorts niets anders dan de tinten van grijs en wit en donker. Alles is vol beweging, vol tinteling, vol zachte doorschijnendheid: niets is er hard, noch gezocht, noch poseerend: het is de beweging op het water op heeterdaad betrapt, het is het hooggetij van het licht, alles doordringend, alles bezielend, en van de kunst, die zich verheugt in die algemeene blijdschap. Jan van de Capelle is de schilder der levende zee, der minnekozerij van water en licht. Voor hem was het daar altijd feest en altijd zomer; was de zon altijd mild met hare stralen, en strooide zij goud en weelde in matelooze stroomen uit. Hij genoot op zijn geliefkoosd element de volheid van het leven; het schouwspel dat het hem bood, was er een van warmte en pracht; alles was er schoon en ieder gelukkig.
Hij zelf was dan ook een gelukkig mensch: zijn geschiedenis getuigt ervan, in zooverre stoffelijk welzijn bijdragen kan tot tevredenheid; zijne werken bevestigen het, indien het waar is, dat zij de weerspiegeling zijn van des kunstenaars gemoedstoestand.
Tot voor weinige jaren was zijne geschiedenis geheel onbekend. In 1892 deelde Dr. A. Bredius in Oud-Holland tal van wetenswaardige bijzonderheden over hem mede. Zijn ouders waren Franchoys van de Capelle, karmozijnverwer van beroep, en Anneken Mariën. Hij moet geboren zijn in 1624 of 1625, want den 19den November 1666, bij het afleggen eener getuigenis, verklaart hij omtrent 42 jaar oud te zijn. Hij oefende evenals zijn vader en heel zijn leven door het beroep van karmozijnverwer, en waarschijnlijk ook van koopman in zijden stoffen, uit. Den 12den September 1653 was hij reeds gehuwd met Annetje Jansdochter van Serhuijsen ook Anna Grotingh genaamd; hij won bij haar vier zonen en drie dochters. Hij maakte zijn testament den 3den September 1679 en werd den 22sten December daaropvolgende begraven; den 4den Januari 1680 maakte men den inventaris van zijne nalatenschap.
Uit dien inventaris en uit zijn testament blijkt het dat Jan van de Capelle een schatrijk man was. Hij bezat 13 huizen in Amsterdam, een buitengoed te Nieuwersluis, aan de Oostzijde van de Vecht, en eigendommen te Loenen, een speeljacht en een roeischuit. Hij liet in klinkende munt de fabelachtige som na van 27.720 gulden in 44 zakjes met ducatons en dan nog 13.000 gulden in contanten. Daarbij kwamen nog wel 52.000 gulden in obligatiën en een partij zijden stoffen. Hij bezat een verzameling schilderijen, schetsen en teekeningen, die een heel museum zouden gevuld hebben: in één woord, hij was een echte millionair.
De inventaris zijner bezittingen somt de schilderijen zijner verzameling op; zij zijn 192 in getal; daaronder telt men 7 stukken van Rembrandt, een ervan zijnde Jan van de Capelle's portret, 8 van Frans Hals, 4 van Rubens, 9 van Simon de Vlieger, 17 van Jan Porcellis, 10 van Jan van Goyen, 5 van Her-