| |
| |
| |
Londen.
Door L. Simons.
Onder Blackfriars-bridge.
Londen beschrijven; - Een indruk geven van de stad!
Er is niet éen Londen, zooals er, in zekeren zin, éen Parijs, éen Amsterdam is. Londen is niet éen ding om te grijpen, éen massa die onze verbeelding omvangen, daar ze mee spelen kan, en haar reproduceeren.
Betrekkelijk ben ik een oud-Londenaar. Ik heb er zes jaar werkens achter mij liggen. Een periode lang genoeg om, als ‘zaken’ u er heen en weer van West naar Oost drijven, de vatbaarheid voor indrukken te verstompen. Ik kan dag na dag in Londen zijn, en de stad zegt mij niets, in mijn ge-pre-occupeerdheid met andere dingen. Maar ik kan ook dag na dag door de stad gaan, denzelfden bekenden over-gedanen weg, en de stad pakt me weer aan, stormt op me in, maakt me onrustig. 't Is geen stad die men beheerscht.
De heer Nieuwenkamp is, als ik mij niet vergis, in 't vóorjaar voor het eerst in Londen geweest en zijn indrukken zijn dus frisscher, nieuwer, directer dan de mijne. Zijn teekeningen toonen dadelijk, welken kant van Londen hij gezien heeft, in welken tijd van het jaar. Zijn indrukken zijn die van een heldere,
| |
| |
lichte, opwekkende stad, met glunder water; klaar en scherp van lijn; de menschen: de dames en kinderen vooral, op hun keurigst; smart ‘aangedaan’ rondgaand door het park. De Thames is een klare stroom; de vaartuigjes voor de vischmarkt zijn hollandsch zindelijk; Kew lijkt een rustplaats, vèraf van woelige menschen.
Dit alles.... is zoo te zien.
Maar ik schrijf in November, en de stad is donker, vies, groezig, vuil; een angstige kolk van geheimzinnig wègzinkend leven. 't Is niet doenlijk, me zoo dadelijk het Londen te verbeelden, dat de heer Nieuwenkamp in Juni gezien heeft. Ik kan geen bijschrift maken bij zijn platen. Ik moet mijn eigen gang wel gaan.
* * *
De Theems bij Battersea.
Er zijn van die eigenheden van Londen, die iederéen wel kent, al is hij er nooit geweest. Andere, die ook het meest oppervlakkig bezoek dadelijk doet kennen. En niet over Londensche grootheid en drukte behoef ik dus zelfs het minste te zeggen.
Maar 't wel heel eigene van Londen is dat de stad is geworden, niet gemaakt. Er zijn straten en pleinen aan te wijzen, die, ook al weten we 't niet, hun beredeneerden aanleg verraden. Doch éen stap buiten hen brengt ons weer dadelijk in het gegroeide Londen. Het vérgroeide. 't Is of geheel de binnenstad saamgedrukt staat onder de zwaarte van de aan alle kanten uitgebouwde voorsteden, soms uitreksels van de uit-haar-evenwicht-Gegroeide; dikwijls inslurpsels van oude zelfstandige plaatsen, nu gevangen in haar vele armen. En altijd gaat het door, dat samenpersen van de middenstad onder den uitwas van haar voorsteden, en den terugduw uit dat midden naar buiten.
't Is niet op de groote verkeerswegen allereerst dat ge die pressie voelt
| |
| |
in de eindeloosheid van het voortbeweeg der nooit ophoudende voertuigen-reeksen, die zich telkens in elkaar verwarren, dooréen raken en weer loskomen, om hun eigen sliert te volgen. Dit in en uit elkaar gaan teekent leven, teekent vrijheid van bewegen. 't Mag overweldigen, 't is altijd òpwekkend, en in opgewektheid voelt ge de pressie niet. Maar ge komt er onder als ge, uit de groote lijnen, u in de tusschenliggende straatverwarringen waagt: nauwe doorgangen, met hooge muren aan beide zijden, huizen die tegen elkaar aanvallen; Amsterdamsche stegen, maar van een uitgetrokkken lengte en een dooréengewriemel, die het effect der hoog opgestegen muren, vlak-tegen-elkaar aan, verdiepen. Dit is de benauwdheid der saamgeperste binnenstad. En dan opeens, tusschen al die licht- en luchtwegvretende domperigheid, tusschen die angstige gejaagdheid, en die vunzige armoe, - heel statig-onverstoord die
Achter de Vischmarkt. - Hollandsche booten.
overblijfsels van oude kalmte: stille, afgesloten pleinen, brokken oude muren, hoekige binnenplaatsen en lekker groene grasvelden; een oudwereldsheid, die van Holborn uit, door Staple-Inn, dan zich windend om Chancery Lane, daar zich uitbreidend ten Westen, bij de Law Courts den woeligen Strand overspringt, om, door de Temples, met uitgestrekte armen weg te vluchten in de rivier. Ik weet niet wat een Oase is voor den woestijnreiziger, maar 't moet wel dàt zijn: vrij te voelen van gejaagdheid, van moeë inspanning en nu te bekomen in het kalme zelf-wezen. En dat geeft deze buurt; zelfs nu nog, na de verrijzenis der grijze rechtsgebouwen, die zelf nog vol zijn van een geur van oudwereldsheid, met gepruikte rechters en gepruikte advocaten, en de rondwarende schimmen van schimmelige wetten en gebruiken.
* * *
| |
| |
Kom niet naar Londen om mooie architectuur. Er zijn imposante gebouwen, en Christopher Wren's arbeid leeft na in andere kerken dan St. Paul's. Maar Amsterdam heeft mooier torens, en het geestig silhouet van gracht en straten, dat onze eigen hoofdstad genieten doet, is in Londen niet te vinden. Straten die door ruime wijdte van vergezicht grootheid verbeelden, ken ik maar één: Piccadilly langs Green Park; en het ruimste plein is niet geëvenredigd aan de uitdijing der stad. Een indruk van Londen, die iets van de grootschheid en geweldigheid heeft, daar de verbeelding zich mee gevleid had, moet ge komen zoeken aan de Thames, op de bruggen: Waterloo en London Bridge vooral, maar ook Charing Cross en Black Friars. - Hier krijgt ge den wijden zwiep der lange lijn, de opeenhooping en verdieping der groote massa's: zwaar ineengedrongen, luchtig in rangorde gesteld, statig in het gelid gerezen. Machtige
De Theems bij Kew-brug.
gebouwen doen zich gelden, geestige silhouetten scherpen zich uit, torens spitsen op, daken en koepels komen uitgeklommen in hun saamgepaktheid. Hier doet de Reuzenstad verrijzenis, staat haar macht strak geserreerd, opent zij wijd haar lange armen, kalmt zich haar woeligheid tot een loom gegons. En van Londen Bridge gaat dan de tocht naar zee: wijd water, nog maar éenmaal overspannen in de strak gestrekte Towerbrug; gewoel van mast en stoompijp, van allerlei vaartuig vrij door éen. Wijd gaat het water voort, met happen toe en af in den opgehoogden kant; lasten draagt het van alle wateren en zeeën; en lasten brengt het, zwaren arbeid verzet het, donkere ellende wascht het niet af éer het een goed eind weegs naar zee is. Het gaat langs en benadert de East-end; langs Billingsgate en d'ouden Tower; langs geheimzinnige trapjes - Wapping old-Stairs - daar romantische ver- | |
| |
halen van oud Londensche historie, van Jack Shephard en zijn nevelridders, om spelen; het spoelt over treinen- en voetgangerstunnels; het wurmt zich in kromme lijnen - maar wij zien het niet meer. Vèr, vèr, in het ongekende eener vreemdblijvende wereld liggen de dokken en het Dogs-eiland en Deptford, en Poplar en Greenwich, daar de andere Londenaars alleen de schoorsteenen van kennen als zij er door heen sporen.
De East-End (nu wij er éenmaal zijn laten wij er even blijven) dat is, in de voorstelling van de meeste menschen, wel Londen's droevigste stadsdeel. En als zij zich er heen wagen, naar Jack de Ripper's berucht en bebloed Whitechapel, dan zijn zij teleurgesteld. De Whitechapel-road, die naar The People's Palace - het Mekka der sociaal-medelijdenden - brengt, is een wijde straat, oneindig lang, maar niet somber of triesterig. Er is diepe ellende
Visch-geraamten in het Natuurlijke Historie-Museum.
in de East-End, maar de East-End leeft, trilt en zwoegt van passie. Londen's triesterigheid, zwaarneervallende, niet af te schudden melancholie komt eerst over u in die lange, grauwe straten, Noord en Zuid, kil van een huiverige desolaatheid, van een Zorg, die nooit aflaat en nooit lacht; een altijd-durend angsten aan den kant van het Genoeg, dat plotseling kan omslaan in het Tekort; een fatsoen, dat moet worden opgehouden met vaal geworden rolgordijnen, met dofgeronselde overgordijnen, met vensters, wee van verveloosheid, met vazen van een poverigen valschen opschik - straten van huis aan huis, huis over huis, diezelfde éene viezige groezige mistbedekking, die spreekt van geldgebrek tot vernieuwen en van levens gesleten in de nooit rustende, nooit geruste, zucht om te bedekken wat uit alle poriën loert: 't ‘Even Genoeg.’
* * *
| |
| |
Londen zou absoluut chaos wezen als niet in sterke mate het bijéenhoorende ook bijeen lag. Iedere buurt - en dikwijls is zoo'n buurt grooter dan een paar straten - heeft haar eigen bestemming; elke handel en elk bedrijf, meer nog elk beroep en elke nationaliteiten-groep is er gelocaliseerd. In de
Bank-Holiday-viering in een der Parken.
East-End vindt ge al de venters, de Poolsche en Russische joden, de min gefortuneerde Nederlanders; Soho, de buurt in de middenstad tusschen Oxford Street en Strand, is de streek der Saltimbanques, der omhangers rond de theaters en music-halls, der orgeldraaiers, der anarchistische vluchtelingen en der minder gegoede Franschen. 't Is een mysterieuse bijenkorf, een opeen- | |
| |
hooping van de meest incongruente onderdeelen; een warboel van straten en straatjes, op zich zelf weer ingedeeld in groepen; een kweekplaats van meer ellende en misdaad dan de meer beruchte East-end. Hier, hoewel doorgekerfd door nieuw aangelegde straten, kunnen we de Seven-dials nog zien, die stèr-vormig uitloopende nauwe stegen, daar de dievenbenden zich plachten te formeeren. Hier ook komen we in aanraking met de Londensche bohémiens; want hier, in de vele Fransche restaurants, verzamelen zich de nog worstelende schrijvers en artiesten; vindt ge nacht-clubs, toevluchtsoord der nachtpitten; zien we den overgang gebeuren tot Londen qui s'amuse, dat aanvangt in den Strand met zijn tusschen andere huizen ingeplakte theaters en zijn vele restaurants, meest door Italianen gehouden. - - Langzaam nu raken we binnen den kring van Londen-dat-geld-verteert; winkels en restaurants worden rijker, straten wijder, music-halls chieker en talrijker. En nu gaat het Westen open, en Londen wordt deftiger, ‘fatsoenlijker,’ gefortuneerder; met allerlei fijne nuancen van deftigheid, altemaal beheerscht door de meerdere of mindere nabijheid tot het Park; door het Zuidelijk of Noordelijk ervan gelegen zijn, met den eere-palm aan het Zuiden. En het Park komt zich uitstrekken tusschen dien eentonigen stratenaanleg van huis aan huis gelijk - alleen de verfkleur verschillend - als de grootste long van de reuzenstad; als de verzamelplek der elkaar-begluren-willende deftigen; als
de draaimolen van fashionable Londen, dat er, in het seizoen, plichtmatig in eigen rijtuig een toertje-rond moet komen maken. 't Is het Eldorado der gepoederde koetsiers en lakeien, de eerzucht der parvenue's, de tentoonstellingsplaats der modes en der vrouwelijke bevalligheid - te paard, op 't rijwiel, in het rijtuig, en (des Zondags) te voet; - 't is de orakelplek der volksredenaars, preekers, hervormers; het forum der volksvrijheid, waarheen, in uitgerekte stoeten met banier en muziek, de betoogers samentrekken tot het verklaren van hun wil; 't is de luchtplaats van de velen, die hun stokpaardjes niet meer op stal kunnen houden - 't is de plek waar frissche lucht komen ademen wie in Londen zich benauwd voelen, en waar uitgestrekte grasvelden, door voetpaden alleen doorsneden, en boomen, eenzaam neergezet, den wandelaar kunnen doen vergeten dat de grenzen van dit schijn-bare buitenveld zoo nauw om hem heen liggen.
* * *
En met het Park als middenlijf Londen verder ziende in verbeelding, kunt ge een voorstelling droomen van een reus-achtig dier met wijden zwiep van zware, breede vleugels, die over Noord en Zuid liggen, en van langen kop met vèrgestrekte voelhorens, die naar het Westen voortdringen. De Noordvleugel reikt, in het Oosten, het bosch van Epping, nu ook al weer uitgedund en omgebouwd, maar nog met plekjes alleen-natuur; en in het Westen ligt zij ook over Hampstead heen, met zijn hooge hei, nog ruig en wild gelaten, van waar ge op Londen's midden nêer kunt zien. En de Zuidervleugel heeft pennen, die het Kristal Paleis raken; heeft Herne-Hill en Dulwich, daar
| |
| |
Ruskin's jeugd nog ‘buiten’ leefde, met stads-dompigheid overspreid. En de kop met de voelhorens strekken zich uit langs de Theems, maken zich meester van een hei - Barnes-Common, - raken Kew, en hebben Acton en Ealing al in hun macht. En Richmond staat bedreigd. Groot-London's einde ten Westen staat éen-en-twintig Engelsche mijlen, of 35 kilometer, van zijn Oostelijk uiteinde af, en Noord en Zuid liggen elf à twaalf mijlen, of 20 K.M., van éen; meer dan 400 publieke authoriteiten beheeren de Londensche aangelegenheden en de kosten van dit beheer overschrijden 150 millioen gulden: - 25 millioen vergt het gewoon Lager Onderwijs en ongeveer 18 millioen de politie, 36 millioen de gemeente-armenzorg, 1½ millioen de openbare badinrichtingen, 7 ton de openbare bibliotheken. De totale publieke schuld bedraagt bijkans 500 millioen gulden, verdeeld over allerlei authoriteiten.
Kindermeisjes en kinderen in het Park.
En zoo ben ik aan de cijfers geraakt, om de verbeelding wat te helpen, voor wie dat noodig heeft. En ook, om zelf tot een rustpunt te komen. Want zich in Londen verdienen is in een wervelwind zich verliezen, ronddraaien gaan in een kolk. Met materiaal is te overweldigend, en ik heb nog alleen maar iets van de stad, en weinig van het leven gezegd.
* * *
| |
| |
Wachtende op een trein.
Om ook hier nog te beproeven met een paar vegen een impressie neer te zetten: Londen, met al zijn drukte, is niet lawaaiig. Het plaveisel is zacht: asphalt, macadam, hout of kurk: steenen alleen in het onvermijdelijke. De menschen spreken niet luid, de koetsiers schreeuwen en zweepklappen niet, als in Parijs; elk gaat er zijn gang, zoekt zijn bus, fluit zijn cab, en de politie houdt er de orde in, met een enkele beweging van de hand. Londen, als 't niet in mist of regen staat, is dronkenmakend vroolijk, schaterend van kleur in de volle straten, waar alle waren tegen de ruiten aangeplakt staan naar buiten te gluren, waar de omnibussen elk zijn eigen heldere kleur in werpen, waar aanplakborden, in allerlei tint, doorheen wandelen. Levendig, als de elegante hamsons vlug over de gladde wegen glijen; levendig, door het stil gewoel van voetgangers. Want er wordt in Londen veel gewandeld en nog meer geslenterd; met ál hun zaken gepreoccupeerdheid zijn de Engelschen de laatsten om zich te overwerken, en telkens verwonderen zij ons door hun diepe aandacht aan winkel-uitstallingen gegeven. Leven-makend alleen zijn de schreeuwende krantenjongens, met hun avondbladen, die om half elf 's morgens beginnen uit te komen, en hun veelkleurige affiches, die in hun keuze van onderwerpen alleen al een karakteristiek geven van het blad dat zij vertegenwoordigen. Leven-makend zijn ook de klokkespelen der kerken die in kletterende gejaagdheid zenuwachtige drellingen slaan, en de roepende busconducteurs, de orgeldraaiers en veelvuldige muzikanten; de uittrekkende brandweermannen, brullend in koor, sedert zij de schel, als te zwak, verzaakt hebben om ruim baan te vegen tusschen de opeenhooping van voertuigen.
| |
| |
En wie Londen's leven aanziet - aan eenig spoorstation bij voorkeur - hoe daar trein op trein aankomt, zich leegt, zich weer vult, weer voorttrekt; wie Londen 's morgens zich ziet vullen en 's avonds leeg-loopen, wie al dit gewurm van die duizenden en duizenden menschen ziet, en ieder gaat zijn weg, naar zijn doel, en de een let op den ander niet; die gaat stil apart staan en geeft elke gedachte aan een pogen op, de geheime draden van dit machtige levensspel ooit te onderkennen.
Laat ik niet verder beproeven 't te beschrijven.
Bromley (Kent).
|
|