Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Visioen door Marie Boddaert. (Uit een Bundel eerlangs te verschijnen bij den Uitgever H. Honig te Utrecht.) Over de stille landen, die in luister Van Meiemaannacht lagen, zag ik dagen Statige stoet als nooit mijn oogen zagen: Plechtig, van ver, groette hun stemgefluister. Hooge gestalten die als helden waren, Het glinstrend zilverpantser om de leden; En teedre maagden die als feeën gleden In slepend kleed met leeljen in de haren. En kindren, blank en blozende, die liepen Op moll'gen maatval van hun bloote voetjes Naast slanke vrouwen. Door den nacht ging zoetjes Hun lief geluid, of jonge vogels riepen. Ouden van dagen op de bleeke konen Nog wederschijn van hart dat niet veroudde; Hun witte haren, tusschen bruine en goude', Oplichtend fijn, of straalkrans hen wou kronen. [pagina 79] [p. 79] In stil verbazen vlogen mijn droev' oogen Te moet de glansgestalten, die daar traden In blank geglans der eigen lichtgewaden: Maanluister bleekte waar zij voortbewogen. Tot lofzang klom 't gemurmel uit hun monden, 't Was alsof zaalgen zachtkens lieten glanzen Op licht gedein van toovrige cadanzen Paarlen van klank, als menschen nimmer konden. En toen zij bij mij waren zonden klare Heel vriendlijke oogen streelzacht tot de mijne Zoo zoete groete, dat ik voelde kleinen Mijn vrees voor dood, ja, alle vrees liet varen. ‘Ween niet,’ zeiden die oogen, vol ontloken Of eerst na 't sterven hunne windslen vielen. Teer door de lichaamskelk zag ik der zielen Sneeuwreinen schijn, als maan door wolk gebroken. Zacht roemden zij het leven, ziel gegeven In velerlei gestalte', en oord, en tijden, Noemende Dood ‘Geboorte’, wijl Hij leidde Telkens tot reiner staat en hooger streven. Verklaard gelaat van mijne zielsbeminden Tusschen hun aangezichten zag ik lichten. Mij wijdden open zilvren vergezichten - Oogsten van troost die haast mijn oogen blindden. O, ziel van liefde! in donker graf gedreven; O, strenglende armen! machtloos saâmgebroken; O, kinderoogen! vroeg en droef geloken, Me in nooit aanschouwde schoonheid weergegeven, [pagina 80] [p. 80] Hebt gij gehoord mijn roepen in de nachten Als, hard en zwart, mij wanhoop overheerde, En ik me in wreede, felle smarte keerde Tot zwarter nacht, waar 'k niets meer kon verwachten? Warm, als liefkozende armen, vol erbarmen Voelde ik hun liefde loutrend om mij neigen.... O, mijn Geliefden! waar Ge ook zijt, mijn eigen' Voert Dood me eens weer ten leven in uw armen? Vorige Volgende