| |
| |
| |
Gemeente-instellingen te Amsterdam.
Door E.W. de Jong.
III.
De Reinigingsdienst.
Een vreemdeling - 's mans nationaliteit is mij ontgaan - die voor eenigen tijd Amsterdam met zijn bezoek vereerde, gaf over die stad naderhand eenige reisindrukken ten beste, die gedeeltelijk in enkele Nederlandsche bladen de ronde deden. In een zijner verhalen las ik o.a.: ‘Amsterdam is een mooie stad, behalve 's morgens voor twaalven. Dan zijn de straten en grachten er bijkans onbegaanbaar, omdat de inwoners de gewoonte hebben alsdan hun vuilnis op straat te zetten in bakken, of het eenvoudig bij de boomen neer te gooien. Waar het later blijft, ben ik niet te weten gekomen.’ Wij zullen deze mededeeling van den vreemdeling hier laten voor wat zij is, doch alleen ingaan op zijne laatste zinsnede, de vraag beantwoorden, waar de vuilnis te Amsterdam blijft. Hij schreef het niet te weten, wat zeer wel mogelijk is, want ik meen te kunnen zeggen dat het grootste deel der Amsterdamsche burgers het evenmin weet.
Zeker, zij zullen u weten te vertellen, dat de dienstbode elken dag de vuilnisbak op straat brengt, wanneer de ratel van den adsistent-vuilnisman gewaarschuwd heeft dat de bekende groote wagen, waarin al dat vuil verzameld wordt, in aantocht is; zij weten even goed dat het vuil dan terecht komt op de vuilnisbelt, die daar ergens moet liggen aan de Kostverloren Vaart; zij weten misschien ook, althans zoo zij eenige elementaire studie van gemeentezaken maakten, dat jaarlijks op de begrooting der gemeente Amsterdam eenige duizenden guldens worden gebracht voor den reinigingsdienst, maar daarmede is niet de vraag beantwoord: waar blijft al het vuil, waar blijven al die faecaliën, die in eene stad van meer dan een half millioen zielen dagelijks bijeenkomen; hoe werkt die reinigingsdienst? Toch is, een ieder zal het toestemmen, het antwoord op deze vraag van het grootste gewicht, omdat voor een zóó groote stad vooral, een goede gezondheidstoestand voor een groot, zoo niet voor het grootste gedeelte afhankelijk is van een goed georganiseerden reinigingsdienst.
Zooals die dienst thans is ingericht, bestaat hij nog niet eens zoo heel lang, nog geen kwart eeuw. Eerst in 1877 nam de gemeente de reiniging in eigen beheer; de Raad regelde den dienst echter eerst in zijne vergadering van 2 September 1884 en herzag deze verordening op 13 Juli 1892; zooals zij op laatstgenoemden datum gewijzigd werd werkt zij nog.
| |
| |
Hoe de toestand dan was vóór 1877? Vrij ingewikkeld; er bestond geen eenheid, de reinigingsdienst was grootendeels overgelaten aan particuliere ondernemingen.
Op den 6en Augustus 1847 was aan Dr. Sarphati eene concessie verleend, die later overging op de Maatschappij ter bevordering van Landbouw en Landontginning in Nederland. Deze concessie omvatte het inzamelen van asch en vuilnis aan de woningen der ingezetenen, aan de markten en schepen, in havens en dokken, en het reinigen van urinoirs en openbare privaten, terwijl tevens was bepaald, dat de concessionaris alle stoffen, door zijne bemoeiing opgehaald en voor meststof geschikt, vodden en lompen daaronder begrepen, als zijn eigendom mocht beschouwen.
Met het reinigen van den openbaren weg liet de concessionaris zich niet in; volgens de toen geldende politie-verordening was dit werk overgelaten aan de ingezetenen; alleen werden bruggen, pleinen en markten geveegd van gemeentewege, waartoe de gemeente in den regel contracten sloot met de Maatschappij voor den Werkenden Stand. Voor zoover het scheppen van zinkputten en reinigen van straatgoten niet aan de ingezetenen was overgelaten, geschiedde dit mede van gemeentewege, de afdeeling Publieke Werken zorgde voor de gemeente-rioleering, eveneens voor de straatbesproeiing, die zich echter meestal slechts bepaalde tot het besproeien van pas aangelegde of vernieuwde bestrating; het ruimen van beerkuilen en particuliere riolen was geheel overgelaten aan particulieren, waardoor zich vele maatschappijen vormden, die aan geen enkel voorschrift gehouden, elk op hare wijze uit dit bedrijf voordeel trachtten te halen. Het uitbaggeren van grachten geschiedde van gemeentewege en werd, zooals thans trouwens nog het geval is, aanbesteed. Men ziet, ruime verdeeling van den arbeid, maar waaronder de reiniging dikwerf leed en de eerste eischen der hygiëne maar al te dikwerf verwaarloosd werden. Geen wonder dan ook dat de Raad te Amsterdam op 29 September 1875 besloot den reinigingsdienst tot gemeentezaak te maken en op 14 Juni 1876 besliste dat de bovengenoemde concessie op 1 October 1877 zou eindigen.
Zoo kon men derhalve komen tot een gezonden toestand en den reinigingsdienst bij verordening regelen.
Aan het hoofd van den geheelen dienst werd geplaatst een directeur, sedert 1885 de heer P.J. te Winkel, die op zijn hoofdbureau, dat zich in een deel van het stadhuis aan den O.-Z. Voorburgwal bevindt, wordt ter zijde gestaan door een boekhouder en vier klerken voor den administratieven dienst, alsmede door een eersten hoofdopzichter en drie hoofdopzichters voor den algemeenen dienst.
In hoofdzaak kan men den werkkring van den gemeente-reinigingsdienst verdeelen in twee hoofddeelen, n.l. de reiniging van straten en alles wat daarmede in verband staat en den afvoer van de faecaliën. Gaan wij thans na hoe beide afdeelingen werken.
De ratel klinkt door de straat; alle Kaatjes, Betjes en hoe de gedienstigen verder heeten mogen, spoeden zich met vuilnisbakken en aschketels naar buiten en zetten ze neder, of hebben ze reeds een paar uur te voren neergezet,
| |
| |
waardoor honden gelegenheid hadden uit het vuil nog een been of graat op op te duiken, daarbij den bak omsmijtende, of straatbengels anders de voldoening hadden aan hun speelschheid bot te vieren en een en ander omver te werpen, zoodoende een toestand scheppende, zooals de vreemdeling, die die ik u in den aanvang van dit opstel voorstelde, dien hier en daar gezien kan hebben en dadelijk toepasselijk maakte op gansch Amsterdam vóór het middaguur.
Vuilniswagens op de belt.
Daar nadert de groote vuilniswagen door een flink paard getrokken, en door zijn helper, den jongen met den ratel, geholpen, ledigt de voerman achtereenvolgens de bakken en emmers en ketels in zijn schijnbaar onverzadelijken wagen. Voor deze reiniging is de stad verdeeld in 6 sectiën, die elk weder onder-verdeeld zijn in twee kringen, welke op hun beurt weder verdeeld zijn in wijken, 67 in getal. Aan het hoofd van elke sectie staat een opzichter, bijgestaan door drie commandeurs, waarvan twee belast zijn met het toezicht op een kring, terwijl de derde toezicht houdt op het vegen bij nacht. Dagelijks - Zon- en feestdagen uitgesloten - rukken de vuilniswagens, 70 in getal uit, des zomers 's morgens om 7 uur, in de wintermaanden een half uur later, en elken dag zijn 62 voerlieden en 62 bijjongens voor dit werk noodig. In die straten, stegen en sloppen, waar de groote vierwielige wagens niet komen kunnen, geschiedt het ophalen van vuilnis in bakken, die op z.g. steekwagentjes worden voortgeduwd; zijn die bakken vol dan worden zij gebracht naar een in de nabijheid liggende schuit, waar zoo noodig een ledige bak op het steekwagentje kan worden geplaatst. Voor het scheppen van zinkputten het wegruimen van verstoppingen, opvisschen van drijvend vuil uit de Stads wateren, enz. zijn dagelijks nog 65 mannen noodig, terwijl bovendien nog een groot aantal schuitenvoerders, schippers, werklieden en machinisten op sleepbooten noodig zijn om het vuilnis naar de belt te brengen: de reiniging beschikt voor een en ander over 113 paarden, 245 diverse vaartuigen en 3 sleepstoombootjes. Het reinigen van de straten bij dag eischt de werkkracht van 46 werklieden, terwijl des nachts daarvoor bezig zijn 55 mannen en desnoodig
| |
| |
12 veegmachines en 6 sproeiwagens in werking gesteld kunnen worden. Men begrijpt dat des winters, wanneer er veel sneeuw is gevallen, de vaste werkkrachten door losse mannen moeten versterkt worden, naar mate van de behoefte. Het komt dikwijls voor dat de directeur 's winters voor de sneeuwruiming gedurende vele dagen 500 tot 1000 werkeloozen aan den arbeid zet. Deze mannen worden allereerst gekozen uit degenen, die een verklaring van den burgerlijken stand kunnen overleggen, dat zij reeds twee jaren te Amsterdam woonachtig zijn, terwijl van hen alleen de meest behoeftige gehuwden in aanmerking komen. Zij worden dan voor de reiniging over de zes sectiën verdeeld en vangen hun arbeid aan met het reinigen van ruim 300 bruggen en overgangen van pleinen, waarna de hoofdverkeerswegen, enz. aan de beurt komen.
Vuilnisschuiten in de Kostverloren Vaart.
Al dit vuil, sneeuw, die in de grachten wordt gestort uitgezonderd, moet gebracht worden naar de centrale belt, die zich bevindt aan den westelijken oever van de Kostverloren Vaart, tegenover de 2e Hugo de Grootstraat. Dit terrein, groot 7000 M2., wordt doorsneden door twee grachten, die op de Vaart uitloopen, waardoor de aan- en afvoer van vuil te water gemakkelijk is, terwijl een spoorlijn het verbindt met de lijnen der Holl. IJzeren Spoorwegmij. Op het beltterrein bevinden zich verschillende gebouwen en inrichtingen, nl. een administratie-gebouw; loodsen voor lompen en papier, voor compost, voor tonnen; een overdekte beerput; beltbazen-woningen; brandovens en het Centraal-pomp-station van het Liernurstelsel met de ammoniakfabriek - op een en ander zal ik gelegenheid hebben nader terug te komen.
Deze afwijking heeft onzen voerman gelegenheid gegeven zijn vuilniswagen geheel te vullen, er kan met den besten wil ter wereld niet meer bij. Bevindt hij zich nu op betrekkelijk korten afstand van de belt, dan rijdt hij daar met zijn zwaar bevrachten wagen heen. Doch uit den aard der zaak zijn vele wagens dikwerf vol geraakt op punten der stad, op verren afstand van de belt gelegen. In dat geval worden die wagens door de voerlieden gebracht naar een der z.g. storthuisjes, die zich bevinden in de Lijnbaansgracht b/d Spiegelgracht; Nieuwe Lijnbaansgracht b/d Roeterstraat; Nieuwe Vaart; Ooster- | |
| |
doksdijk en Oudeschans. Deze huisjes zijn over het water gebouwd; de vuilniswagens kunnen er achterwaarts in worden geduwd en dan worden leeggestort in onder de huisjes liggende schuiten, die ieder ongeveer den inhoud van 16 à 17 wagens kunnen bevatten; deze en andere schuiten met drijvend vuil of bevracht met tonnen en bakken vol vuilnis, worden dan door sleepbootjes naar de belt gesleept.
Sorteeren van vuilnis aan de Vaart.
Zoo is dus het vuil aan de Centrale belt gekomen en daar ondergaat het eene groote bewerking, want men verbeelde zich niet dat alles doodeenvoudig als waardeloos wordt verbrand; in dat vuilnis zit meer waarde dan men denken zou.
Lompen sorteeren in de loods.
Het vuilnis wordt behoorlijk gesorteerd, de lompen gereinigd en zooveel mogelijk voor den verkoop gereed gemaakt. Het grootste deel moet gekocht worden door den landbouwer om als meststof te dienen, en daar dit bedrijf de laatste jaren niet in bloeienden toestand verkeerde, werden geen hooge prijzen gemaakt, doch het gebeurt zelden dat Amsterdam niet alles afzet, wat in den loop des jaars aan de belt wordt gebracht. Van het jaar 1897 bleef niets over en al waren de bedongen prijzen niet hoog te noemen, in vergelijking met andere gemeenten was er geen reden tot klagen.
| |
| |
Gemiddeld worden jaarlijks aan de belt uit het bijeengebrachte vuilnis ten verkoop gesorteerd: 81000 M3. asch en vuilnis (gemengde stoffen); 14000 M3. compost; 4500 M3. slecht goed; 400 M3. puin; 18000 M3. beerstoffen; 1.000.000 Kg. papier; 70.000 Kg. leder en oude schoenen; 7500 Kg. zink, lood, koper, tin; 140.000 Kg. oud blik; 100.000 Kg. ijzer; 420.000 Kg. zwart, groen en wit glas; 35.000 Kg. beenderen; 6000 H.L. cokes; 400,000 Kg. lompen in niet minder dan 28 soorten, t.w. gemeen tapijt; blank schuur, gewasschen en gedroogd; blauw, gewasschen en gedroogd; blank schuur; mousseline; grove gonje; fijne gonje: gebreide wol; blank grof, dweilen; vetschuur en vetlappen; bont; zeildoek en linnen; touw; Smirna tapijt; merinos; doornik tapijt; thibet; blauw; baai; laken; dekenwol; Engelsch laken; paardenhaar; watten; nieuw laken.... zie zoo, wie nu nog durft beweren dat handelaar in lompen een vak is, waartoe geen kennis en studie noodig is, weet er naar mijn bescheiden meening niets van!
Reinigen der lompen.
Als waardeloos wordt jaarlijks gemiddeld aan de belt verbrand 30.000 M3. drijfvuil uit de grachten en afval uit de aangevoerde asch en vuilnis.
Na het bovenstaande hoop ik dat de lezer, althans eenigszins weet wat er gebeurt met de vuilnis, die dagelijks in onze goede stad wordt bijeengebracht - hij zegge het voort, misschien dat het ook onzen ‘vreemdeling’ ter oore komt.
Maar nog oneindig belangrijker dan de vraag: waar het vuilnis in eene zoo groote stad blijft, is die, waar faecaliën en huiswater blijven; hoe die verwijderd worden, opdat zooveel mogelijk voldaan worde aan de eischen, die de hygiëne in onze dagen stellen mag. De vraag is lang niet gemakkelijk te beantwoorden. Onze voorvaderen hebben Amsterdam nu eenmaal gebouwd op een moeras; op een terrein van slappen bodem, doorsneden door kanalen en slooten; op een bodem, waarin niet veel te doen valt; waarin een Londensche ondergrond-spoorweg, of een Parijsch rioolstelsel een onmogelijkheid zijn. Het was dan ook geen gemakkelijke zaak om in dergelijke omstandigheden een goed afvoerstelsel voor faecaliën te vinden en bewonderd
| |
| |
moet worden hetgeen men tot stand bracht. En toch is de toestand nog verre van volmaakt, nog wordt door deskundigen getwist over de vraag, hoe men tot een goede oplossing van het gewichtige, doch moeilijke vraagstuk kan komen.
Gaan wij nu in de eerste plaats na, hoe de toestand thans is. De afvoer van faecaliën te Amsterdam geschiedt op zesderlei wijze: 1o door het Liernurstelsel; 2o door middel van het tonnenstelsel met pneumatische lediging, ook wel genoemd ‘het tijdelijk stelsel’; 3o door middel van het wissel-tonnenstelsel; 4o door middel van beerkuilen met of zonder overstorting op het gemeenteriool, waarbij de beerkuilen van tijd tot tijd worden geledigd. Hieronder zij ook begrepen de beerkuilen, volgens het stelsel-Mounier, waarbij overstorting op het gemeente-riool òf in het openbaar vaarwater is voorgeschreven. Waar bij een beerkuil overstorting bestaat, is die wijze van afvoer dus eene samenstelling van beerkuilafvoer en spoelstelsel; 5o door middel van beerwagens uit die perceelen, welke geen doorloopende privaten hebben; 6o door rechtstreeksche loozing in het openbaar vaarwater (spoelstelsel) door middel van een riool als anderszins.
Magazijn van gezuiverde lompen.
Het Liernurstelsel is van alle deze stelsels van afvoer zeker het voornaamste, tot dusverre het meest doeltreffende gebleken, en eene nadere beschouwing overwaard. Het bevindt zich grootendeels in de nieuwere stadsgedeelten. De inrichting binnenshuis bestaat uit een ijzeren standpijp ter wijdte van 12 c.M., bestemd om daarin alle faecaliën uit het perceel op te nemen. Deze pijp is aan de bovenzijde open, aan den onderkant voorzien van een syphon, waardoor, is die syphon gevuld, de gassen uit de overige, bij het stelsel behoorende buizen, niet naar binnen kunnen dringen. In de standpijp komen alle privaat-trechters uit, die in het gebouw zijn aangebracht, terwijl wederom elke privaat-trechter door een syphon van de hoofdbuis is gescheiden. Aan elken privaat-trechter is, voor het ontwijken der gassen, eene buis aangebracht, en al deze buizen worden tot boven het dak van het perceel geleid, om daar in een Wolpertschen luchtzuiger te eindigen.
| |
| |
Uit de standpijp gaan de faecaliën door een aangesloten buis van gelijke afmeting naar een handafsluiter met straatkast, vóór het perceel op den openbaren weg aangebracht, terwijl van deze plaats een verbindingsbuis gaat naar de hoofdbuis, die uitloopt in een z.g. straatreservoir. In dat straatreservoir komen, geheel onafhankelijk van bovengenoemde buizen, uit: een centraal-luchtbuis, ter wijdte van 30-12 cM. en een centraal-transportbuis, ter wijdte van 20-15 cM. Deze beide buizen zijn aan het Centraal-Pompstation verbonden; eerstgenoemde dient om in het straatreservoir een zekere mate van luchtledigheid te brengen, de andere, om door die buis de faecaliën uit het straatreservoir naar het Centraal-Pompstation te doen vloeien.
Centraal-Pompstation.
Ten einde nu de perceelen van faecaliën te ontlasten, wordt in het straat-reservoir de gemeenschap met de centraal-transportbuis en de hoofdbuis afgesloten en de verbinding van het reservoir met de centraal-vacuümbuis geopend. Wanneer daarna in het reservoir voldoende luchtledigheid is verkregen en de centraal-vacuümbuis wederom is afgesloten, wordt de verbinding van het reservoir met de hoofdbuis geopend, waardoor de faecaliën uit de perceelen door de hoofdbuis in het reservoir zullen komen. Eindelijk wordt in het reservoir de gemeenschap met de hoofdbuis en die met de centraal-vacuümbuis afgesloten en die met de centraal-transportbuis geopend. Door de luchtledigheid der laatstgenoemde buis aan de eene zijde en den atmospherischen druk aan den anderen kant, worden dan de faecaliën naar het pompstation gebracht. Nog zij aangeteekend dat nabij de syphon aan de standpijp een spanningsklepbuis is aangebracht om het ontstaan van luchtkussens, waardoor de vrije afvoer van faecaliën uit de perceelen zou kunnen worden belet, te voorkomen. Ziedaar in hoofdtrekken de inrichting van het voor Amsterdam zoo belangrijke Liernurstelstel geschetst; wat er aan het pompstation met de faecaliën geschiedt; welke bezwaren tegen het Liërnurstelsel worden ingebracht en hoe men trachten wil die te ondervangen, stel ik mij voor straks nader uiteen te zetten. Hier zij, alvorens wij in korte trekken de andere stelsels even nagaan, nog het volgende opgemerkt.
| |
| |
In het begin van 1897 waren bij het Liernurstelsel aangesloten 5038 perceelen met 83225 bewoners. De bestaande hoofdbuizen hebben eene lengte van 25795 M., het aantal straatreservoirs, elk met een inhoud van 4-7 M3., bedraagt 36; de grootste afstand van het pompstation tot de plaats, waar tot heden het stelsel in toepassing is, bedraagt 4230 M.; de ledigingsdienst heeft zonder stoornis geregeld zes maal 's weeks plaats, terwijl afwisselend sommige reservoirs zevenmaal 's weeks worden bediend. Het stelsel wordt toegepast in de volgende stadsgedeelten: in de perceelen gelegen tusschen Amsteldijk, Stadhouderskade, Ruysdaelkade en de vroegere grens der gemeente; in die aan de Focke Simonszstraat, gedeeltelijk in die in de N. Looijerstraat en aan de N. Lijnbaansgracht, zoomede in eenige perceelen van Vijzel- en Reguliers-grachten; in die tusschen Ruysdaelkade, Stadhouderskade, Vossiusstraat en Van Baerlestraat tot aan de vroegere grens der gemeente; in die aan Vondelstraat en Vondelkade en aangrenzende wegen: Stadhouderskade, Constantijn Huygenstraat, Tesselschadestraat en Roemer Visscherstraat; in die gelegen tusschen Raampoort en Brouwersgracht, aan de Marnixkade, Marnixstraat en Westerkade; in eenige perceelen van Willemstraat en N. Lijnbaansgracht; in die tusschen Jacob van Lennepkanaal, Nassaukade, Van Oldenbarneveldtkade en de vroegere grens der gemeente; in de perceelen aan de Sarphatistraat tusschen Weesperplein en Pancraskade, Spinozastraat en Andrieszkade; men ziet dus dat het stelsel hoofdzakelijk werkt in de nieuwe wijken. Toch niet in alle, want het tonnenstelsel met pneumatische lediging, het z.g.n. tijdelijke stelsel, wordt toegepast op die nieuwe stadsgedeelten, welke gelegen zijn tusschen Weesperzijde, Pontanusstraat, Singelgracht en de grens der gemeente; het bij de gemeente getrokken gedeelte van N.-Amstel, gelegen tusschen Overtoom en Potgieterstraat en tusschen de Oldenbarneveldtsgracht, Singelgracht, Westerkanaal en
Houthaven.
Machine in het Centraal-Pompstation.
Dit stelsel is te beschouwen als een half afgewerkt Liernurstelsel. Immers, binnenshuis is de inrichting aan die van het Liernurstelsel gelijk, doch buitenshuis ontbreken de bij dit stelsel behoorende inrichtingen; maar vloeien
| |
| |
de faecaliën eenvoudig in een bak, die minstens driemalen 's weeks op pneumatische wijze in een vóór het perceel staanden wagen wordt geledigd. Om dit tijdelijke stelsel in een Liernurstelsel te veranderen is dus alleen noodig in de straat de daarvoor noodige inrichtingen aan te brengen en deze bij de huisleidingen aan te sluiten. Waarom men daarmede talmt, zullen wij straks zien. Hier zij nog aangeteekend, dat die pneumatische lediging de laatste jaren per hoofd en per dag gemiddeld heeft bedragen f 1.09 en daarvoor elken nacht 14 pneumatische wagens in beweging zijn.
Verder heeft men te Amsterdam nog 7537 perceelen, waarvan de bewoners gedwongen zijn de faecaliën in emmers te bewaren en die 's avonds te ledigen in de beerwagens, die daartoe rondrijden. Treurig verschijnsel, voorwaar, voor een stad als Amsterdam; ook voor degenen, die avond aan avond deze wagens zien gaan! Elken avond rukken 16 van die wagens uit, om de perceelen, over de geheele oude stad verspreid, doch het meest voorkomende in de Jordaan, de Israëlietische wijken en de Eilanden, ter hulpe te wezen Niet de stadsreiniging mag men daarvan een verwijt maken. Zoolang er nog huizen bestaan, die geen behoorlijk stelsel tot afvoer van faecaliën hebben, moet men den stadsreinigingsdienst dankbaar zijn, dat hij voor dit doel wagens heeft weten te vinden, waarin men de faecaliën kan overstorten, waarbij door vlugge bediening zooveel mogelijk het verspreiden van stank wordt tegengegaan; het feit dat Amsterdam nog op dergelijke huizen moet wijzen, is bedroevend; de stadsreinigingsdienst heeft tot plicht de menschen, die in dergelijke huizen moeten wonen, te helpen, en dit wordt gedaan zoo goed en doelmatig als mogelijk is.
Even bedroevend is het feit dat nog 9913 perceelen de faecaliën loozen op de grachten en dus den toestand der openbare wateren niet verbeteren, en zoo oppervlakkig zou men dan ook zeggen: alleen het Liernurstelsel is het best voor een stad als Amsterdam, breidt dat zooveel mogelijk uit, begin met het tijdelijk stelsel daarin om te zetten. Waarom doet men dat niet? Waarom aarzelt men daartoe over te gaan? En het antwoord op al die vragen luidt: omdat in den laatsten tijd stemmen tegen het Liernurstelsel zijn opgegaan; hygiënisten en ingenieurs zijn daarover in het krijt getreden en de tegenwoordige directeur van Publieke Werken meent, dat het ongeraden is het Liernurstelsel uit te breiden, omdat het wel is waar de faecaliën maar niet het huiswater afvoert. Dit huiswater vloeit gewoon af in de grachten of in den bodem, en het kwalijk rieken van de grachten zou in hoofdzaak een gevolg zijn van het daarin uitstorten van het huiswater. Men moet een stelsel maken - en de directeur beveelt daarvoor aan dat van den bekenden Amerikaanschen ingenieur Geo Waring - dat zoowel faecaliën als huiswater afvoert, en beiden doen brengen op de Zuiderzee, en gaat dit niet dan desnoods naar de Noordzee. Het laatste woord in deze zaak is nog lang niet gesproken en tot tijd en wijle dat een beslissing zal zijn genomen, maakt men in nieuwe stadswijken het tijdelijke stelsel.
Deze tegen het Liernurstelsel ingebrachte bezwaren, hangen ten nauwste
| |
| |
zamen met de verwerking der faecaliën. Immers de faecaliën, zooals zij door het stelsel naar het centraal-pompstation worden gebracht, zijn voor de gemeente een bron van inkomsten, die niet te versmaden is. De stoffen laat men, als ze in het station gekomen zijn, bezinken, waarna het bovengedeelte, het vloeibare deel, voor de ammoniakbereiding wordt gebruikt. Dit dunne gedeelte wordt in een roerketel, ter bevordering van het bezinken met kalk vermengd; dan laat men het weder bezinken en brengt het bovendeel in een faecaliënbak. Na een eersten en tweeden voorwarmer te hebben doorloopen, worden de stoffen in een distilleertoestel van Feldmann, door den heer D.J. Sanches, ingenieur van het centraal-pompstation gewijzigd, gebracht, uit welk toestel de faecaliën, na een zeer langen weg te hebben afgelegd en na door voortdurende aanraking met stoom, die aan de andere zijde van het toestel wordt ingelaten, geruimen tijd tot 110o te zijn verwarmd, naar de onderzijde afloopen als kiemvrij of bacteriënvrij afgewerkt water. Door de aanraking der faecaliën met stoom, ontwijken in het distilleertoestel de ammoniakgassen, die in zwavelzuur worden geleid en op die wijze zwavelzure ammoniak vormen, een kristal, voornamelijk voor den landbouw gezocht. Op die wijze worden dagelijks aan het centraal-pompstation 370 M3. faecaliën bewerkt.
Het maken dier zwavelzure ammoniak is door de gemeente bij een concessie voor tien jaren opgedragen aan den heer L. Ketjen en dank zij diens werkzaamheid en kennis, gevoegd bij dien van den heer Sanches, is het succes der ammoniak-fabriek groot te noemen; de voordeelen komen voor de helft ten bate der gemeente, voor de andere helft ten bate van den concessionaris. De concessie is nu half geëindigd; de brutowinsten bedroegen in de jaren 1892, '93, '94, '95 en '96 respectievelijk f 7044; f 30095; f 40046; f 33770 en f 20618. In drie jaren tijds waren de oprichtingskosten der fabriek terug ontvangen - van welke industriëele onderneming kan dit in den regel worden gezegd? En de kosten van den ledigingsdienst van het Liernurstelsel bedroegen de laatste jaren per hoofd en per jaar gemiddeld f 0.84.
Deze voordeelen nu zou de gemeente missen, bijaldien zij met het Liernurstelsel ging breken, als zij ook daarmede wilde afvoeren het huiswater en wilde tegemoet komen aan het andere bezwaar tegen het stelsel aangevoerd: de beperking van het waterverbruik op de privaten. Voorstanders van het Liernurstelsel zeggen dat men te Amsterdam nooit anders heeft bedoeld dan afvoer der faecaliën en benutting daarvan en dat dit doel is bereikt, terwijl het weinige water, dat bij het door de gemeente vastgestelde water-closet slechts in de Liernurprivaten mag worden gebracht, feitelijk geen bezwaar tegen het stelsel mag heeten, want de gemeente gaat als exploitant der faecaliën het overmatig gebruik van water tegen, omdat anders de kosten der verwerking te veel zouden stijgen. Willen de belastingbetalenden die hooge exploitatiekosten dragen, dan is het Liernurstelsel op zich zelf geen bezwaar om meer water in de privaten toe te laten, mits de inrichting zóó worde gemaakt, dat het waterverbruik behoorlijk kan worden gecontroleerd. Tot zooverre, zeggen zij, het economisch bezwaar. En wat betreft het tweede, het hygiënisch bezwaar,
| |
| |
het afvoeren van het huiswater, de voorstanders beweren dat het Liernurstelsel ook het huiswater zou kunnen afvoeren, mits het van meet af aan daarop ware aangelegd. Een open vraag zou echter zijn waar de uitgaven zouden moeten worden gevonden om het alsdan verzamelde te bewerken, zóó, dat niets schadelijks in het openbaar water zou behoeven te worden teruggebracht. Op die vraag is steeds geantwoord: dat is doenlijk en voor den afvoer van het huiswater wordt het spoelstelsel, in welken vorm dan ook, in een rivier of in open zee, als eenige oplossing erkend.
Maar, zoo spreken de hygiënisten: waar het Liernurstelsel het huiswater niet afvoert, daar is het stelsel een onding en van geen waarde. Want, zeggen zij verder, het zijn niet de faecaliën, die in de grachten komen, die het water bederven en dikwerf den ondragelijken stank te Amsterdam veroorzaken, doch het is juist het huiswater dat den stank verspreidt, dat bodem en grachtwater verontreinigt.
De voorstanders van het stelsel voeren daartegen aan dat het op hygiënische wijze de faecaliën uit de huizen verwijdert, zonder dat daarbij bodemverontreiniging plaats vindt, noch eenige onaesthetische bewerking wordt vereischt en de omzetting in zwavelzure ammoniak aan het stelsel een volmaking als afvoermiddel heeft gegeven, die niet kan worden betwist en door de ondervinding wordt bewezen. Mag men nu al die hygiènische en economische voordeelen prijs geven en met het stelsel breken, alleen omdat het het huiswater niet medevoert? Mag men de Amsterdamsche burgerij gaan ontnemen wat met zooveel moeite en kosten is tot stand gebracht, zonder de zekerheid te geven dat iets beters zal worden in de plaats gesteld? En is niet, ook al voert het Liernurstelsel dan het huiswater niet mede, zonder die zekerheid hier niet van toepassing: beter een half ei dan een ledige dop?
Bovendien, dus voeren de voorstanders van het stelsel aan: gesteld gij maakt een stelsel dat faecaliën en huiswater tegelijkertijd afvoert, waarheen zult gij het brengen? Naar de Zuiderzee, doch bedenkt dan wel, heeren hygiënisten, dat men dat ook te Hoorn deed en dat dikwerf, door de ophooping van vuil in die binnenzee, een verpestende wind over de stad strijkt; bedenkt ook dat de Zuiderzee eens grootendeels kan worden drooggelegd en uw stelsel van afvoer daarheen, dus onmogelijk is. Dan naar de Noordzee.... maar waarheen: naar Zandvoort soms, dat ge als badplaats daarmede onmogelijk zoudt maken; Noordelijker op misschien, maar hoeveel tonnen gouds zou u dat kosten?
Zoo wordt op dit gebied de strijd tusschen voorstanders van het Liërnurstelsel en de hygiënisten gestreden, en dat ik bij deze zaak eenigszins uitvoerig stilstond, zal ieder billijken, die zich bewust is van hoe groot belang deze zaak is voor Amsterdam, met zijn groote bevolking en eigenaardige ligging in de eerste plaats, doch feitelijk voor elke groote gemeente in ons land. Het laatste woord in deze quaestie tusschen de mannen der praktijk en de mannen der wetenschap in deze voor den gezondheidstoestand van stad en land zoo door en door gewichtige quaestie is bij lange nog niet gesproken. In den
| |
| |
Raad van Amsterdam zal er ontegenzeggelijk, misschien reeds binnen niet te lang tijdsverloop, heel wat over gepraat moeten worden en het is te hopen dat men zal komen tot een stelsel, dat zonder dat de niet te verwerpen voordeelen van het Liernurstelsel behoeven te worden prijs gegeven, ook het schadelijk huiswater zal mede nemen, dat nu nog grootendeels in de grachten komt.
En zoo komen wij nog tot een ander gedeelte van de taak van den gemeentelijken reinigingsdienst te Amsterdam, nl. het schoonhouden der grachten.
Wij hebben er reeds op gewezen dat dagelijks gezorgd wordt voor het ophalen van het drijvend vuil uit de stadsgrachten, doch bovendien zijn dagelijks negen baggerlieden werkzaam om de storthoopen langs de boorden der grachten, die zich daar vormen voor dwarsstraten en waaigaten, of door de ophooping van vuilnis, door de ingezetenen in het water geworpen, te verwijderen. Dit werpen van vuilnis in grachten is voor den stadsreinigingsdienst een bron van voortdurende zorg en last. Wanneer zullen de burgers toch leeren begrijpen, dat het ieders individueele plicht is voor den algemeenen gezondheidstoestand mede te werken en dat men dien waarlijk niet bevordert door het vuilnis eenvoudig in de gracht te werpen, die toevallig voor de deur is?
Voor het op behoorlijke diepte houden der grachten wordt jaarlijks ongeveer 50,000 à 60,000 M3. specie uitgebaggerd. Dit werk wordt jaarlijks aanbesteed en geschiedt door den aannemer er van met twee stoombaggermolens en een veertigtal baggerbakken, die in eigendom aan de gemeente behooren. Tenzij de aannemer zich, waartoe hij volgens de bestekvoorwaarden bevoegd is, heeft voorbehouden de gebaggerde specie als zijn eigendom te vervoeren, wordt deze òf gelost op de gemeentelijke bergplaatsen, òf gebezigd tot het dempen van gemeente-water. Soms ook wordt die specie buiten de gemeente op particuliere terreinen gelost, ook wel op de belt, om daar, door vermenging met droge vuilnis, dienst te doen voor mestbereiding.
Feitelijk is met het bovenstaande de taak van den gemeentelijken reinigingsdienst uiteengezet. Toch meen ik, dat het hier tevens de plaats is nog een en ander mede te deelen over een tak van gemeentelijken dienst, die wel is waar niet aan den reinigingsdienst is toevertrouwd, doch aan de afdeeling Publieke Werken, maar niettemin met de reiniging der stadswateren in het nauwste verband staat: ik bedoel de waterverversching.
De waterverversching te Amsterdam geschiedt van het Oosten der stad naar het Westen: men laat nl. Zuiderzee-water binnen en voert het vuile water weder op het Noorzee-kanaal af. Dit is de meest rationeele wijze van ververschen, omdat de gemiddelde Zuiderzee-stand is 0.30 M. - A.P. tot 0.86 M. + A.P. terwijl de gemiddelde waterstand van het Noordzee-kanaal bedraagt 0.50 M. - A.P.
Bij het graven van het Merwede-kanaal heeft het Rijk een negental syphons moeten aanleggen, waardoor men in staat is het Zuiderzee-water onder het Merwede-kanaal door in de stad te laten stroomen. De capaciteit van elken syphon (oppervlak doorsnede) bedraagt 3 M2., zijnde rechthoeken van 2 M. hoog en 1.50 M. breed.
| |
| |
Ten behoeve dier waterverversching, die elken nacht plaats heeft, zoolang mogelijk, tusschen een half uur nà boom-sluiten tot een uur vóór boom-openen en des Zondags van des voormiddags 8½ tot des namiddags 1 uur - behalve bij waterstanden van het Noordzee-kanaal van 0.30 M. - A.P. en daar boven of bij lagen waterstand of bij lage Zuiderzee-waterstanden - worden, terwijl de deuren en schuiven van den syphon te Zeeburg geopend zijn, de deuren gesloten der volgende sluizen en waterkeeringen: Zeeburger-schutsluis; waterkeering in het Ooster-kanaal; Oosterdokssluis; waterkeering in de Oosterdokskade; West-Indische of Kalkmarkt-waterkeering; St.-Anthonie-schutsluis; duikersluis onder de Nieuwmarkt; Oudezijds-kolksluis; schuiven aan de Prins Hendrikkade van de riolen in den N.-Z. Voorburgwal; Nieuwe Haarlemmer schutsluis; waterkeering onder de brug voor de Singelgracht vóór het Leidsche Plein; Weteringschutsluis; Amstelschutsluis; waterkeering onder de brug van de Singelgracht voor de Zeeburgerstraat.
Het Zuiderzee-water stroomt dus van het Oosten naar het Westen door de stad en verlaat die weder door de Keersluis aan het Wester-kanaal en zoo noodig door de andere sluizen aan het Noordzee-kanaal, om in laatstgenoemd water weg te loopen. Aangezien de stadswateroppervlakte bedraagt 250 H. A,, wordt bij een gemiddelde verhooging van 0.115 M. aan den waterstand, bij elke waterverversching ongeveer 290.000 M3 versch water in de stad gevoerd.
Op die wijze heeft eene reiniging der grachten plaats, die alleszins voldoende mag heeten en waardoor Amsterdam in deze in een toestand verkeert, die hoogst gunstig afsteekt bij toestanden elders, met name te 's Gravenhage en Delft. Alleszins voldoende, schreef ik, want volmaakt is de toestand nog lang niet en de waterverversching maakt bij Publieke Werken nog steeds een onderwerp van studie uit. Immers, nog een groot deel der stad valt buiten de waterverversching, want aangezien op den Amstel geen Zuiderzee-water kan worden gebracht, vallen het gedeelte Amstel binnen de stad en de Singelgracht buiten de verversching. Op de Stadhouderskade hebben de bewoners dan ook, voornamelijk in den zomer, veel van het kwalijk riekende water te lijden. Het moet gezegd dat de toestand den laatsten tijd verbeterd is omdat men van wege Publieke Werken èn door het wegruimen van den dam in dien Singel voor de Ruysdaelkade, èn door het spuien met de sluis aan het Leidsche Plein veel gewonnen heeft, doch volmaakt is de toestand nog bij lange niet. Afdoende verbetering zou alleen dan te krijgen zijn, wanneer men de schutsluizen in den Binnen-Amstel kon laten vervallen en verplaatsen naar Schollenbrug. Jaren lang zijn daaromtrent met Amstelland onderhandelingen gevoerd, doch tot een voor Amsterdam bevredigend resultaat kwam het niet. In den laatsten tijd is weder vernomen van plannen om de verversching van den Singel te laten plaats hebben door sluisdeuren te brengen voor den Singel aan de Sarphatiekade eenerzijds en voor de brug aan de Weesperzijde bij het Amstelhôtel anderzijds, en alsdan een syphon te leggen onder den Amstel door, om daardoor versch water te kunnen brengen, doch ook omtrent deze plannen ontbreekt nog alle zekerheid.
| |
| |
Een ander gebrek in de waterverversching is dat door het verwijderen van het vuile water bij het Westerkanaal, aldaar dikwijls een ondragelijke lucht wordt verspreid in dat deel der gemeente; ook die toestand eischt dringend verbetering. Er valt dus op dit gebied voor de afdeeling Publieke Werken nog heel wat te doen.
De gemeente Amsterdam bezit bovendien te Zeeburg een stoomgemaal, bestaande uit acht stuwraderen, elk met 32 schoepen. Die machine verplaatst 1600 M3 in de minuut tot op een hoogte van 1.2 ± A.P. Het stoomgemaal werd oorspronkelijk gemaakt om den waterstand in de stad te kunnen ververminderen wanneer het Noordzee-kanaal een hoogeren waterstand heeft dan 0.20 ÷ A.P. en dus de waterverversching van West naar Oost, in omgekeerde richting alzoo, moet plaats hebben. Het water wordt alsdan uit het Noordzeekanaal in en door de stad gevoerd en in de Zuiderzee afgevoerd: het stoomgemaal wordt dus alleen in werking gesteld bij hooge Noord-zee-kanaal-waterstanden.
Mochten de Zuiderzee en het Noordzee-kanaal beiden een te lagen waterstand hebben om water in te laten, dan kan het Loozings-kanaal met de Zuiderzee gemeen worden gelegd, om zoodoende Zuiderzee-water door de Nieuwe Vaart in de stad te brengen.
Zoo ziet men dat de waterverversching der stad en de reinigingsdienst met elkander ten nauwste verband houden en beiden voor eene, wat de natuurlijke gesteldheid betreft, zeer ongunstig gelegen groote stad, èn voor technici, èn voor hygiënisten steeds een bron van nauwgezette studie uitmaken. Beiden zijn voor de ingezetenen van de hoofdstad des Rijks van zóó overwegend belang, dat zij alles wat op dit gebied in aller belang plaats heeft, steeds belangstellend hebben gade te slaan. En al moge men mopperen over hooge belastingen, dit beseffe men steeds: dat alles wat uitgevoerd wordt tot verbetering van waterververversching en reinigingsdienst welbesteed moet heeten, want van een goede inrichting van beide takken van dienst hangt voor een groot deel af Amsterdam's wel en wee, wat in zich sluit het wel en wee van geheel het lieve vaderland.-
|
|