| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
William Ewart Gladstone.
‘George Canning, eens zwaardvechter in dienst van de tories, verhief zich, toen hij eindelijk de ketenen der geestesslavernij kon afschudden, in de volle majesteit van zijn aangeboren burgerschap, en tot ontzetting van zijn voormalige beschermers, een Spartacus van Downing Street, riep hij de burgerlijke en kerkelijke vrijheid voor alle volkeren uit en won voor Engeland alle liberale harten en hierdoor de oppermacht in Europa.’
Aldus schreef de vurige vrijheidsvriend Heinrich Heine in den vierden zijner Pariser Briefe, gedateerd uit den crisistijd der vrijheid, 1 Maart 1832.
Weinige maanden later, in datzelfde jaar, deed William Ewart Gladstone, beschermeling van den vijfden hertog van Newcastle, zijn intrede in het Engelsche Lagerhuis, als vertegenwoordiger van wie hij in zijn eerste verkiezingsadres euphemistisch noemde: ‘de waardige en onafhankelijke kiezers van den borough Newark.’
Canning was toen al vijf jaren dood. Hij was een populaire figuur geweest in het koopmanshuis der Gladstones te Liverpool. Sir John, de vader, koesterde een diepe vereering voor den burgerzoon die, met den stroom der reactie tegen de uitspattingen der Fransche revolutie meegegaan, midden in den stroom had standgehouden - en hem later tegenhield. De zoons werden in die vereering opgevoed. In 1812 werd Canning te Liverpool gekozen en sprak de menigte toe van het bordes van Sir John Gladstone's huis in Rodney Street.
Dat was in 1812. Of de vereering van den vader bestand is geweest tegen den omkeer dien Canning met zijn beroemde rede van 12 December 1826 (over de politiek der Heilige Alliantie voor het herstel van het absolutisme in Spanje) voltooide, heeft de zoon nooit verteld. Maar wel weten wij dat toen deze als streng-conservatief, High-Churchman, volbloed tory, cliënt van een patroon als de aristocratische hertog van Newcastle, het Huis der Gemeenten betrad, het niet de loopbaan van Canning was die hij zich als ideaal voorhield.
Toch is het hem als Canning gegaan. Schoon in de leer van diens conservatieve periode opgevoed, heeft hij zich aan de navolging van dat voorbeeld ook in wat het huis Gladstone hem als een afval moet hebben toegerekend, niet kunnen ontworstelen. Integendeel, hij heeft zijn voorbeeld verbeterd. Schooner en regelmatiger dan het politieke leven van Canning loopt dat van Gladstone van een star conservatisme tot het stelsel van levenwekkende beginselen, waarvan dat der vrijheid het eerste en het overheerschende is. En terwijl slechts enkele, niet de minst vruchtbare maar toch de laatste jaren van Canning's leven aan het evangelie der vrijheid gewijd zijn, ligt heel de glansperiode van Gladstone's loopbaan in haar dienst en Canning's strijd voor de onafhankelijkheid der Spaansche koloniën in Zuid-Amerika verzinkt in het niet
| |
| |
bij de geestdrift en het succes van Gladstone's machtigen kamp tegen de tyrannie der Napelsche Bourbons, tegen de Bulgaarsche gruwelen van den unspeakable Turk en voor de zelfstandigheid der Transvaalsche Boeren.
De vergelijking tusschen het leven der beide groote Engelsche staatslieden zij hier losgelaten. Te wreed ware het, Canning's tragischen dood in de sterfkamer van Fox, drie maanden na zijn optreden als eerste minister, een prooi van politieken haat, van laster en afgunst, die het lichaamslijden doodelijk maakten, te stellen tegenover het verheven rustige uiteinde van den Grooten Ouden Man op Hawarden Castle. Met het Onze Vader als laatste woord van de bewustelooze lippen gevloden; de hand der echtgenoote, die meer dan vijftig jaren aan zijn zijde stond, in de zijne; omringd van uitnemende menschen, zijn zonen en dochters, en van een trouw gezin, wien dit lange leven nog te snel vervloog - zóó, het voorjaarszonlicht door het jonge groen van Hawarden park het open venster binnenwazend, stierf William Ewart Gladstone.
Hij is oud genoeg geworden, dat politieke haat en laster konden plaats maken voor een algemeene piëteit van geheel het Engelsche volk. Al wie zich Engelschman gevoelde, droeg reeds daarom alleen hem in het hart als een symbool van Engeland's roem in deze eeuw. De man die twaalf jaar geleden van zijn eersten volgeling zijn felste tegenstander was geworden, Joseph Chamberlain, begon zijn geruchtmakende rede deze maand te Birmingham met een motie van deelneming in de smart van het sterfbed, waarop gansch de wereld het oog in eerbied gericht hield. De leiders der partij, die hem eens den Grand Old Liar had durven noemen, stelden - Balfour in het Lagerhuis en de markies van Salisbury in het Huis der Lords - in bewogen woorden voor, dat de eer eener nationale begrafenis aan Gladstone zou worden toegekend en dat zijn overschot zou worden bijgezet in Westminster Abbey, waar Canning, Fox, Pitt en Sheridan rusten naast de koningen uit de huizen van Stuart en van Hannover. De beide Kamers namen zwijgend en eenstemmig het voorstel aan; het Lagerhuis verdaagde zijn bijeenkomst.
Over geheel de wereld werd dit sterven gevoeld, niet als een schok, maar als het lang verwachte, in hoogplechtige rust voorbijgaande, historische moment, waarop het leven van Gladstone uit de geschiedenis van heden overging in die van het verleden. Men was voorbereid sinds het oogenblik, nu vier jaar geleden, waarop de vier-en-tachtigjarige grijsaard voor goed het staatkundig terrein verliet. Dat leek veel droeviger dan zijn levenseinde. De Home Rule bill, met behulp van den parlementairen mondprop, die het recht van spreken van de oppositie smoorde, dóór het Lagerhuis gedreven, was in het Huis der Lords na kort debat met verpletterende meerderheid afgemaakt. Twee andere ontwerpen van socialen en oeconomischen aard - de Employers Liability en de Parish Council bill - waren met onaannemelijke amendementen teruggezonden. En er stak geen storm op in het land om het Hoogerhuis tot rede te dwingen; noch zelfs stonden de Ieren eensgezind rondom den eersten minister geschaard, nadat zijn banvloek hun leider en afgod Parnell na diens zedelijken ondergang in het echtscheidingsproces van O'shea had getroffen.
| |
| |
Dat het land rustig bleef na de mislukking der heldenpoging, met middelen uit een vervlogen tijdvak gesteund, het was geen wonder. Het land had een wonder gedaan, toen het den ouden staatsman de macht in handen gaf, wetende dat hij haar zou gebruiken tot het doordrijven van een wet, die de natie niet wilde. Toen het hèm niet gelukt was, zweeg het, gerustgesteld, opgelucht. De tijd der ‘Gladstonianen’ was voorbij; het Engelsche bestanddeel van die partij werd weer tot ‘liberalen’ en ‘radicalen’, van wier program van actie Home Rule welhaast verdween; en slechts de Ieren waren ontevreden.
Zijn staatkundig leven zelfs in groote trekken te schetsen ligt, dunkt mij, buiten het terrein van dit overzicht. Ik bepaal mij dus tot de bloote opsomming, dat Gladstone in 1835 onder-secretaris van koloniën werd in het kabinet van sir Robert Peel en in 1843 voor het eerst als cabinet-minister optrad onder dienzelfden premier. Reeds toen begon zijn overgang, langzaam aan, naar de liberale beginselen. Vriend van Cobden en tot de leer van den vrijhandel bekeerd, nam hij in 1853 als kanselier der schatkist met de lords Palmerston en John Russell zitting in het zoogenaamde coalitie-ministerie van den Earl of Aberdeen. In 1868 wordt hem, na het aftreden van Disraëli, voor het eerst het hooge ambt van eerste-minister toevertrouwd, nadat hij als leider der oppositie dien conservatief reeds de kieswet van 1867 had ontwrongen. Daarmee begint zijn roemrijkste en op staatkundig gebied vruchtbaarste tijd. Hij verzekert de vrijheid van het volkskiesrecht door invoering van de geheime stemming; stelt in beginsel leerplicht in en vangt daarvan de toepassing aan door de oprichting der school boards; hij schaft den verkoop van graden in het leger af; hij dwingt de Staatskerk uit haar geusurpeerden Ierschen zetel, geeft Ierland een landwet, en begint daarmee feitelijk zijn Home-Rule-politiek. Men klaagde toen wel over zijn harde hand en noemde hem dictator. Maar is niet die neiging tot heerschen en bedwingen een deel van zijn grootheid en is het niet gezegd, dat de beste staatsvorm is de tyrannie van een uitnemende?
Na 1874 is Gladstone nog tweemaal premier geweest; na dat oogenblik, waarop hij meende zich van het staatkundig tooneel te moeten terugtrekken, heeft zijn overweldigende populariteit, zijn ongeëvenaarde macht over menschen, òm hem en ver van hem, haar toppunt bereikt. Waaraan die macht toe te schrijven? Ik vermeet mij niet te antwoorden en zou liefst zeggen: hieraan, dat hij Gladstone was. Toch stralen enkele zijner eigenschappen met zoo fellen schijn, dat men geneigd is beurtelings aan elke dezer toe te schrijven wat zeker te danken is geweest aan het voortreffelijk geordend samenstel van zijn ziels-, geestes- en lichaamsgaven. Zijn veelzijdigheid allereerst: waarvan als voorbeeld mij steeds het sterkst getroffen heeft zijn werkzaamheid in den Home-Rule-tijd, toen hij, meer dan tachtig jaar oud, in dezelfde weken de bekwame en snijdende critiek van Balfour en Chamberlain in het Lagerhuis weerstond, de overige lasten der regeering droeg, Zondags den bijbel voorlas in Hawarden Church, zijn theologische studiën voortzette, zijn onderzoek naar de bronnen van Homerus vervolgde en neerlegde in essays, terwijl een Ame- | |
| |
rikaansch tijdschrift tot verbazing der wereld verscheen met een artikel van zijn hand over tuinbouw! Dan, zijn vroomheid: niet een uiterlijke devotie, maar een vast en onwrikbaar vertrouwen op een levenden God, gepaard met een taaie trouw aan de gevestigde Staatskerk; een vroomheid, die zijn leven beheerschte en een godsbesef, dat richtsnoer was voor zijn daden. Zijn strenge zedelijkheid: die hem de samenwerking van Parnell deed afwijzen. Zijn steeds groeiende liefde voor de vrijheid: de Britsche vrijheid, aan welker ‘onvergankelijke en onschatbare beginselen’ Oxford university, naar hij haar in later jaren verweet, hem aanvankelijk niet geleerd had de rechte waarde te hechten. Zijn onstuimige liefde voor al wat verdrukt en vertrapt en mishandeld werd: een liefde, die hem tot getuigen
dwong voor het oor van Europa. Zijn gehechtheid aan de Kroon; zijn verlichte behoudzucht; zijn ongetemde geestkracht; zijn onvergelijkelijk redenaarstalent.... Maar hoeveel is er nog te noemen en hoe onnoozel klinkt de vraag: Waaraan de macht toe te schrijven van dezen eersten onder de groote mannen over de geesten der menschen?
Ik kan niet beter doen dan hier de woorden neer te schrijven, waarmee Gladstone zijn eigen vader teekende in diens laatste levensjaren; ze zijn volmaakt op hem van toepassing:
‘Zijn oog was niet befloersd noch zijn natuurlijke kracht verzwakt; hij was vol van lichamelijke en geestelijke sterkte; wat zijn hand ooit vond om te doen, hij deed het met al zijn vermogen; hij kon niet begrijpen of dulden hen, die, wetende dat een doel goed was, niet dadelijk en actief, er op af stevenden; en aan al die energie paarde hij een evenredige warmte, en, om zoo te zeggen, een heftigheid van aanhankelijkheid, een schrandere waardeering van humor, waarin hij rust vond, en een onbeschrijfelijke openheid en eenvoud van karakter, welke, zijn overige hoedanigheden de kroon opzettende, hem maakten tot bijna of volkomen den belangwekkendsten ouden man dien ik ooit gekend heb.’
Meer dan die hoog vereerde vader is de Grand Old Man geweest. In zijn openbaar leven een voorbeeld voor staatslieden; in zijn bijzonder leven een voorbeeld voor mannen. En in de grootsche eenheid van zijn volle leven een voorbeeld voor de menschheid.
‘In de stervensweek van den laatsten der ‘little Englanders’ - gelijk Gladstone genoemd is - heeft de groot geworden bevorderaar van het imperialisme, de minister van koloniën Joseph Chamberlain, voor zijn kiezers te Birmingham zijn jaarlijksche redevoering gehouden. Het zou de moeite loonen in het raam van die rede een schets te trekken van den binnenlandsch-politieken toestand in het Vereenigde Koninkrijk en in het bijzonder na te gaan of het behoud van de eenheid en de macht van dat Rijk in de laatste jaren te danken is, gelijk Joe zeide, ‘aan de verachte liberaal-unionisten; aan de verraders en Judassen (“luide toejuichingen,” lascht de verslaggever op deze plaats in) die hun vaderland stelden boven hun partij en hun patriotisme boven
| |
| |
hun persoonlijke belangen.’ Maar de stof van deze maand is te ruim en ik bepaal mij dus tot de woorden van Chamberlain over de buitenlandsche politiek.
Schering en inslag van de rede is, dat er aan het ‘schitterend isolement’ van Engeland een eind moet komen. Andere Europeesche staten sluiten verbonden, maar in de ure des gevaars zal Engeland alleen staan. Het heeft reeds van die vereenzaming de wrange vruchten geplukt in het verre Oosten, waar Rusland Port-Arthur en Taliën-Wan heeft ingepalmd en Engeland zich met een overschot heeft moeten vergenoegen. Wel noemt Chamberlain de politiek van berooving, welke de Europeesche mogendheden tegen China volgen, nog slechts het allereerste begin van een totale verandering van den toestand in Oost-Azië en zegt terecht, dat niemand daaruit rasse conclusies moet trekken omtrent de toekomst van een reuzenrijk van honderden millioenen inwoners als China is. Maar hij wenscht toch allerminst te verbloemen dat Harer Majesteit's gouvernement, zij het geheel buiten eigen schuld, door graaf Moerawjof bij dat allereerste begin van de Chineesche deeling leelijk in het ootje genomen is. Straalt er toch niet een klein weinig besef van eigen gemis van waakzaamheid door in het gebruik van onhoffelijke termen tegenover Rusland als deze: dat wie met den duivel eet een langen lepel moet hebben - en vooral in het brutale antwoord op de verwijten van hen die meenden dat de regeering een vaste afspraak met Rusland had moeten maken: ‘Indien wij een afspraak met Rusland gemaakt hadden, wie zou waarborgen dat die afspraak gehouden werd?’
Een nieuwe koers dus in Engeland's buitenlandsche politiek, daarover zijn de twee hoofdlieden van het unionistische kabinet, lord Salisbury en Chamberlain, het eens. Want de rede, door den premier in het begin dezer maand voor de Primrose League gehouden, bevatte in zooveel woorden dat het maar eens uit moest zijn met de pogingen van het Europeesch concert om ‘stervende natiën’ (en niet alleen niet-christelijke) op de been te houden en dat Engeland te zorgen had een goed hapje te krijgen bij de verdeeling van de pastei. De concert-politiek krijgt dus den bons en zie, de nieuwe bondgenoot staat naast de deur. Er is plotseling een overweldigende sympathie en een onbedwingbaar gevoel van rasgemeenschap ontdekt met de vrienden aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan. De gezelschapsterm, vroeger populair voor wat naar Engelsch fatsoensbegrip onbehoorlijk was: ‘quite American,’ maakt plaats voor de groot-politieke leuze: Anglo-Saxonia contra mundum! Woordelijk zeide Chamberlain dat ‘hun wetten, hun literatuur, hun standpunt ten aanzien van elke quaestie’ dezelfde waren als de Engelsche. ‘En ik ga - zoo vervolgde hij - zelfs zoover te zeggen dat, verschrikkelijk als oorlog moge zijn, oorlog zelf billijk gekocht zou wezen, als in een groote en edele zaak de Sterrevlag en de Union Jack samen zouden wapperen over een Anglo-Saxisch verbond’....
In Amerika is men nog zoover niet in de sympathie voor den aanstaanden bondgenoot. De zucht om indruk te maken en de wereld te verbazen heeft Chamberlain voor een deel stellig tot de buitengewone openhartigheid gedreven,
| |
| |
die hij te Birmingham aan den dag legde; en de toeleg is gelukt. Want behalve over het verbond heeft de minister nog meer onrustbarende dingen gezegd of liever te verstaan gegeven door herhaaldelijk te zinspelen op oorlog. ‘Ik ben bang dat gij meenen zult, dat ik van avond een weinig somber geweest ben en inderdaad ik heb gedacht dat het goed was u te waarschuwen tegen de gevaren voor den boeg,’ aldus eindigde de rede en weder scheen Joe in overeenstemming met zijn premier, die aan een maaltijd met bankiers van de City allersomberste voorspellingen schijnt gedaan te hebben. Er hadden daar geen journalisten aangezeten en dus wist men er het fijne niet van, maar daarom juist misschien waren de geruchten des te onheilspellender, zoodat de Europeesche oorlog op het punt van uit te barsten scheen.
Al dient bij de beoordeeling der woorden van lord Salisbury nooit de benaming vergeten te worden, waarmee ik meen Bismarck hem eens vereerde: ‘een riet als een ijzeren staaf geschilderd’ - wanneer men zich afvroeg, waarop al die oorlogswoorden doelden, dan behoefde men het antwoord niet ver te zoeken. Niet op Rusland, want dat land was volgens Chamberlain's verklaring, door Engeland zonder bondgenooten niet ernstig te kwetsen. Maar het Niger-geschil dook plotseling voor het gezicht van het beangstigde publiek op. De onderhandelingen, te Parijs over die Afrikaansche quaestie gevoerd, schoten niet op en op Frankrijk waren dus de pijlen der Engelsche ministers gericht. De Fransche pers toonde zich wel wat gevoelig, maar nam de zaak toch in 't gemeen vrij luchtig op en maakte zelfs van Gladstone's dood gebruik om tot de Engelsche natie zeer waardeerende woorden te richten. Voorts werd, kort na Chamberlain's speech het gerucht gelanceerd dat de Niger-onderhandelingen thans nagenoeg beëindigd waren en dat Engeland het betwiste Boessang zou verkrijgen, als Frankrijk het betwiste Nikki behield.
Men zou niettemin blind moeten zijn om niet te zien, dat Frankrijk een aan Engeland tegenovergestelde richting uitgaat. Niet door het verband met Rusland, Engeland's ouden antagonist, alleen; maar vooral doordat het, deels tengevolge van dat verbond, al meer en meer in het conservatieve (en niet Engelsch-conservatieve, maar, wil men, reactionaire) vaarwater geraakt. De sympathie der Fransche toongevers was reeds lang vóór het begin van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog aan de zijde van Spanje, met dit gevolg dat Amerika - hoe anders dan in de tijden van Franklin, Washington en Lafayette! - allengs een weinig vriendelijke houding tegenover de Europeesche republiek gaat aannemen. Men verwijt daarginds aan Frankrijk een verholen schending van de neutraliteit; de Spaansche schepen van het onvindbare Kaap-Verdische eskader moeten op Martinique een zeer gastvrij onthaal gevonden hebben en er ruimschoots kolen en leeftocht hebben ingenomen, en een telegram om het Marine-departement te Washington van Admiraal Cervera's aankomst te verwittigen, werd door een geheimzinnige oorzaak op het Fransche eiland vier- en twintig uren opgehouden. Amerika boycot dan ook reeds Fransche artikelen op groote schaal en dreigt met onthouding van deelneming aan de wereldtentoonstelling van 1900.
| |
| |
De uitslag der algemeene verkiezingen in Frankrijk kàn ook in die antidemocratische richting, waarvan zoowel het verband met Rusland als de weerzin tegen Amerika getuigt, medewerken. Het ministerie Méline heeft niet bepaald een nederlaag geleden, maar een triomf hebben de verkiezingen het toch niet gebracht. De gunstigste berekening laat de partij, waarop het onder alle omstandigheden rekenen kan (regeeringsrepublikeinen en ralliés) onveranderd; dat wil zeggen: een meerderheid bezit het ministerie ook nu nog niet. Wil het dus aanblijven, dan dient het steun te zoeken bij de eene of de andere groep. Of liever slechts bij één groep: de monarchisten, tegenwoordig gaarne conservateurs genoemd. Want voor een republikeinsche concentratie, met de radicalen dus, schijnt de tijd niet gunstig, waar dezen bij de verkiezingen druk met de socialisten hebben samengewerkt. Zoo wordt de regeering vanzelf naar den conservatieven kant gedreven en daar zal zij zeker geen Engelsch-Amerikaansche neigingen opdoen.
Tot hiertoe heb ik nauwelijks over den oorlog gesproken, maar die is dan ook - vreemd genoeg - niet het belangrijkste van deze maand. Op den 1sten Mei werd het eskader van admiraal Montojo in de nabijheid van de hoofdstad der Filippijnsche eilanden door de Amerikaansche vloot van Dewey geheel vernietigd. De slag heeft een enormen indruk gemaakt, die echter ontegenzeggelijk in den loop van de maand verzwakt is. De Spaansche schepen waren ongepantserd en van een verouderd type; er was overmacht aan 's vijands zijde en de Spanjaarden hebben niet geheel ongelijk als zij beweren, dat de krachten zich eigenlijk nog niet met elkaar gemeten hebben. Dat de Filippijnen nog niet in de macht van de Amerikanen zijn, omdat Dewey niet genoeg manschappen heeft om zich aan wal te begeven, beteekent niet zooveel als het dralen en talmen van de Amerikaansche regeering zoowel met hem troepen te zenden als om de lang uitgebazuinde landing op Cuba uit te voeren. De hulp der opstandelingen in de West-Indische kolonie schijnt al even weinig te beduiden als die in het verre Oosten. Daarbij beginnen de Spanjaarden nu eenig succes te hebben; zij slaan pogingen om kleine troepen-afdeelingen met krijgsvoorraad en levensmiddelen aan den wal te brengen, herhaaldelijk af, dwingen de Amerikaansche schepen na nuttelooze bombardementen van verschillende kustplaatsen op Cuba en Porto Rico tot vertrek en brengen hun vijand in een toestand van zenuwachtigheid en overprikkeling door de geheimzinnige actie van hun Kaap-Verdisch spook-eskader waarvan niemand weet wat het wil, terwijl het nu hier dan daar verschijnt en verdwijnt onder volslagen stilzwijgen van de Spaansche pers. De nadeelen der publiciteit van onze dagen zijn wel zeer sterk uitgekomen aan de overzijde van den Oceaan. Alwat de nationale verdediging en de oorlogsplannen betreft staat lang vooruit in alle kranten die, eenerzijds van babbelzieke senatoren en ambtenaren hun nieuws opdoende, anderzijds er zich op beroemen
de regeering in te lichten omtrent actie en manoeuvres, waarvan zij het eerst en alléén op de hoogte moest zijn.
In Spanje heeft de oorlog een gedeeltelijke kabinetscrisis veroorzaakt, die
| |
| |
in beteekenis met een algeheele gelijkstaat. Moret, de minister van koloniën en Gullon, van buitenlandsche zaken, hebben plaats gemaakt voor Gamazo; de geheele regeering is door die wisseling wat meer naar rechts geschoven en daarmee schijnen de kansen op voortzetten en doordrijven van den oorlog versterkt. De binnenlandsche onlusten is de regeering meester gebleven; van politieken aard zijn die werkelijk niet geweest. De menschen wilden alleen maar te eten hebben! Met den komenden oogst en de schorsing der graan- en andere invoerrechten zijn zij voorloopig geholpen.
Zoover is de Italiaansche regeering nog niet. In bloed is de hevige opstand, aan de revolutie-dagen van 1848 herinnerend, te Milaan, Florence en in tal van andere steden en dorpen in het Noorden gesmoord. De militaire oppermacht vervangt er thans het constitutioneel bewind; de pers wordt in geheel Italië aan banden gelegd, het vereenigingsleven gefnuikt, de parlementaire onschendbaarheid verbroken. Het laat zich niet aanzien dat dit stelsel voorloopig zal zijn; naast oeconomische verbetering wordt naar vrijheidsbeperking gestreefd en zoo laat di Rudini, de liberaal-gezinde edelman, zich voortdrijven op den weg der dictatuur, zijn grooten voorganger Crispi, den gewetenloozen avonturier, achterna!
23 Mei.
P.v.D.
|
|