Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 547] [p. 547] Sonnetten. Door Hélène Lapidoth-Swarth. I. Sombere dagen. In herfstloofbruine of wolkengrijze pijen, Matbleek, doodstil, één vinger op de lippen, Zie ik mijn Dagen komen en verglippen, In dof-eentonige eindelooze rijen. Geen enkle brengt me in zijn gewadenslippen Een blijheidsbloem bij 't wisslen der getijen. Met leege handen, traag en treurig, glijen Zij heen, tot 'k niets meer zie dan verre stippen. En áltijd, áltijd andre weer, - of zouden 't De welbekende zijn die wederkeeren, Tooneelrei waar wij twaalf voor leger houden? Hoe sluipt gij binnen zonder mijn begeeren En dringt u óp als vrienden en vertrouwden, Wijl wel gij weet: slechts grafnacht kan u weren. [pagina 548] [p. 548] II. Venster en vuur. Mijn lentevenster lijkt een kerkermuur: Al wat ik zie is dof vervelinggrijs. O, van mijn kamer maakte een paradijs Eén roomig wolkje in zonnig droom-azuur! Doch als een vriend, bescheiden goed en wijs, Warmt zacht mijn ziel het goudenhartig vuur. 't Vertelt me, al knettrend, sprookje en avontuur Of zingt balladen nieuw op oude wijs. Doch wappert straks het lichtdoorweven blauw Van Lente's mantel door mijn open raam, Vergeten kwijnt mijn vuur in asch van rouw. Zoo krimpt, waar passie komt, tot louter naam De stille troost van teedren vrede-in-trouw. - Vlam óp, mijn vuur, 't is hier zoo veilig saam! Vorige Volgende