| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Het is wederom oorlog.
Op den eersten Paaschdag van het vorige jaar, den 18den April, brak de krijg tusschen Turkije en Griekenland uit. Thans, weer omtrent het Opstandingsfeest, in dezelfde maand, is de oorlog uitgebarsten tusschen Spanje en de Vereenigde Staten.
Tot het laatste oogenblik toe is men in Europa ongeloovig gebleven. Tot een oorlog zou het niet komen. De Unie dreef het slechts op de spits, om, onder den druk van naderend krijgsgevaar, Spanje tot toezeggingen te bewegen. De Mogendheden, de Paus, zouden een oplossing bedenken, die de Amerikaansche eischen in hoofdzaak inwilligde en Spanje's bedreigde eer redde. ‘Amerika - kon ik nog in mijn vorig overzicht, in overeenstemming met de openbare meening, schrijven - is immers het land der toekomst, dat bestemd schijnt om oorlog voorgoed uit zijn berekeningen te schrappen en te beschouwen als een anachronisme, waarmee het al lang heeft afgerekend. The mighty dollar zal ook nu den oorlog weten tegen te houden. Als men er daarginds alles mee koopen kan, waarom dan niet in de eerste plaats den vrede?’....
Maar de dollar is onmachtig gebleken, of liever van zijn macht is geen gebruik gemaakt om den vrede te behouden. De booze voorspelling die met het optreden van Mac Kinley als President (Maart 1897) gepaard gingen zijn uitgekomen. Reeds herhaaldelijk, zoo in het begin van 1896 en in het eind van datzelfde jaar, nam òf het Amerikaansche Huis van Afgevaardigden òf de Senaat òf de Senaatscommissie voor buitenlandsche zaken, met groote meerderheid of met algemeene stemmen een motie aan tegen Spanje en voor de opstandelingen. De krachtige persoonlijkheid van Grover Cleveland, gesteund door den staatssecretaris Olney, wist dien drang steeds weerstand te bieden; en daarbij werd tot heden tusschen de beide deelen van het Congres in het bedoelde opzicht nooit eenstemmigheid verkregen. Men vreesde echter al, dat de presidentsvernieuwing de kansen op tusschenkomst van de Unie ten bate van de Cubaansche rebellen zou vergrooten en dat de heethoofd Bryan zoo min als de populariteit behoevende Mac Kinley zich tegen die tusschenkomst, welhaast volkswensch geworden, zou weten te verzetten.
De zoo lang uitgebleven eenstemmigheid tusschen de beide deelen van het Congres, Kamer en Senaat, is thans bereikt. Zeker niet buiten de verantwoordelijkheid van het hoofd der Uitvoerende Macht. Want Mac Kinley moge gedraald hebben met zijn Boodschap aan het Congres, hij moge haar uitgesteld hebben bij weken en toen bij dagen, telkens weer, totdat zij als een zwellende onweerswolk was gaan hangen boven den Oceaan die zijn werelddeel van het onze scheidt, hij moge haar hebben gesteld en omgewerkt en gepolijst als een litterair werk, tot hij er zelf ziek en benauwd van werd,
| |
| |
terwijl de lamp den heelen nacht brandde in de werkkamer van het Witte Huis te Washington - toen zij eenmaal verschenen was, bleek zij in niets zóó duidelijk te zijn als in de half uitgesproken bedoeling om de beslissing uit zijn handen over te geven in die van het Congres. De Boodschap bevatte naar behooren verwijtingen aan Spanje; zij wees op de ellende der Cubanen en op het materieele nadeel, voor de Unie voortspruitend uit den voortdurenden strijd op het nabijgelegen eiland; zij bevatte in hun halfheid insinueerende zinnen, aan de conclusiën van het Amerikaansche Maine-rapport ontleend; maar haar doel en haar strekking was: dat het Congres het nu maar moest weten en dat de President zou gehoorzamen.
De President der Vereenigde Staten heeft een zeer groote macht, niet zoozeer voortvloeiend uit de constitutie (die hem b.v. het, constitutioneelen koningen gewoonlijk toegekend, recht van oorlogsverklaring niet verleent) als wel uit zijn positie van eenig verantwoordelijk ambtenaar en aan de gewoonte die zich langzamerhand gevormd heeft onder den invloed der vele groote mannen, achtereenvolgens tot dat hoogste staatsambt geroepen. Niet ten onrechte, hoewel de vergelijking oppervlakkig was, trok de Fransche Temps een parallel tusschen de oorlogszuchtige Boodschap, tegen Engeland gericht, die president Cleveland in December 1895 in het licht zond en de halfslachtige Boodschap van president Mac Kinley in Maart 1898. In het eerste geval greep Cleveland door zijn forsch optreden al de draden der Venezolaansche quaestie in zijn eigen hand bijeen en voorkwam den oorlog. In het laatste gaf Mac Kinley ze alle uit de hand en riep den oorlog te voorschijn.
Het Huis van Afgevaardigden en de Senaat antwoordden beiden op de boodschap van Mac Kinley door resoluties aan te nemen, maar beider bedoeling was thans tot overeenstemming te komen nopens een joint resolution, welke den President den wil des volks zou dicteeren. In den Senaat behaalden de Democraten een politiek succes, door met de hulp van elf Republikeinen het [...] tot erkenning der Cubaansche republiek er door te drijven. Er vielen te hooren en de opstandelingen, wien men hulp wilde verleenen, kregen [...] hun leiders veel van opera-helden weg hadden, iets wat misschien achteraf zal blijken de Amerikaansche krijgskans geen goed gedaan te hebben. Aan die erkenning wilde de Kamer niet en een conference committee tusschen de beide Huizen beraadslaagde vele uren over de aan te nemen gezamenlijke motie, totdat de Senaat, vrij vlug, toegaf en zijn motie, behalve de erkenning, tot joint resolution verheven zag. Daar deze motie, door den President onderteekend, door Spanje als reden beschouwd werd om de diplomatieke betrekkingen af te breken en feitelijk met de eigenlijke oorlogsverklaring gelijkstaat, neem ik haar hier geheel over. Zij luidt:
‘Aangezien de verfoeilijke toestand die nu langer dan drie jaar op het eiland Cuba bestaat, zoo dicht bij onze eigen kusten, het zedelijk gevoel van het volk der Vereenigde Staten zwaar getroffen heeft, een schandvlek is voor de christelijke beschaving, en zijn toppunt bereikt heeft in de vernietiging van een Amerikaansch oorlogschip met 226 officieren en manschappen, terwijl het
| |
| |
een vriendschappelijk bezoek bracht aan de haven van Havana; aangezien deze toestand niet langer geduld kan worden, zooals uiteengezet is door den President der Vereenigde Staten in zijn Boodschap aan het congres, van 11 April 1898, waarover het Congres uitgenoodigd werd een besluit te nemen,
‘wordt hierbij besloten door den Senaat en het Huis van Afgevaardigden van de Vereenigde Staten van Amerika, zitting houdende in Congres:
1o. Dat het volk van het eiland Cuba is, en rechtens behoort te zijn, vrij en onafhankelijk;
2o. Dat het plicht is van de Vereenigde Staten te verlangen, en dat de Vereenigde Staten hierbij verlangen, dat de Spaansche regeering overwijld haar gezag en bestuur over het eiland Cuba prijs geeft en haar strijdmacht te land en te water van Cuba en uit de Cubaansche wateren terugtrekt;
3o. Dat den President van de Vereenigde Staten hierbij opgedragen en hij gemachtigd wordt de geheele krijgsmacht van de Vereenigde Staten ter zee en te land te gebruiken, en de militie van de verschillende Staten tot den werkelijken dienst op te roepen, voorzoover noodig kan zijn om deze besluiten ten uitvoer te leggen;
4o. Dat de Vereenigde Staten hierbij loochenen eenigerlei neiging of bedoeling te hebben om oppergezag, jurisdictie of bestuur uit te oefenen over het genoemde eiland, anders dan om daar de rust te herstellen; dat zij verklaren voornemens te zijn om, als dat tot stand gebracht is, de regeering en het bestuur van het eiland aan de bevolking van dat eiland over te laten.’
Over den op bevel van het Spaansche kabinet door maarschalk Blanco afgekondigden wapenstilstand in deze motie geen woord. Toch had ook deze tot de eischen behoord, door de regeering der Unie langs diplomatieken weg aan die van Spanje gesteld. Over wapenstilstand en Amerikaanschen bijstand aan de in concentraciones op het eiland saamgedreven, rampzalige plattelands-bevolking, was weken lang een levendige gedachtenwisseling gevoerd tusschen het ministerie Sagasta en den ambassadeur Woodford en het eind was geweest dat de maatregel betreffende de reconcentrados werd ingetrokken en de wapenstilstand afkondigd. Het oogenblik om het tot oorlog te drijven, was dus, zou men zeggen, slecht gekozen. De Paus had zijn bemiddeling, een oogenblik door bijna de geheele wereld als het wonder dat den oorlog zou voorkomen, beschouwd, door Amerika weliswaar zien afwijzen; maar Spanje had, hoe laat ook, zooveel toegegeven als met eenige redelijkheid kon worden verlangd.
Er moest nu eenmaal oorlog zijn. Verontwaardiging over de mishandeling der Cubanen was zeker ook wel een der motieven voor dien algemeenen Amerikaanschen wensch, maar lang niet het sterkste. Als zoodanig mag, geloof ik, aangemerkt worden, het door de Amerikanen als een blijvende vernedering gevoelde feit, dat nog altijd stukken van hun werelddeel als koloniën bezeten worden door Europeesche staten. America for the Americans sluit een aan Spanje behoorend Cuba, een aan Engeland behoorend Canada, zelfs een Engelsch, Fransch en Nederlandsch Guyana uit. De gelegenheid was nu schoon om een Europeesche natie van het Amerikaansche halfrond
| |
| |
te verdrijven. Daarbij waren eenige op zich zelf staande feiten de vijandige stemming komen verscherpen: de onbescheiden gepubliceerde en voor de Unie-regeering weinig aangename brief van den (vervolgens teruggeroepen) Spaanschen gezant Dupuy de Lôme en, vooral, de ramp van de Maine.
Dit onheil had, het is niet te verwonderen, een ontzaglijken indruk gemaakt. Terecht of niet, er is nauwelijks iemand in de Unie, die daarbij niet aan boos opzet, althans medeweten, van de Spaansche autoriteiten gelooft. Het rapport der Spaansche commissie, sedert uitgebracht, bevat zeer verstandige beschouwingen, leidende tot de conclusie dat de ontploffing door een inwendige oorzaak moet zijn veroorzaakt. Toch raakt ook de onpartijdigste aan het twijfelen, waar hij, nagenoeg dadelijk na het uitbreken van den oorlog, den Spaanschen admiraal Beranger hoort verklaren, dat de haven van Havana reeds op last van Canovas door een expert van electrische en automatische torpedo's was voorzien en dat een Engelsche firma in 1888 en 1896 onderzeesche mijnen en torpedo's aan Spanje geleverd had, waarvan o.a. Havana zijn deel kreeg.
Mac Kinley had dan van het Congres de gevraagde opdracht, het bevel, verkregen en de onderteekening van de resolutie, anders de hoogste sanctie van een besluit der wetgevende macht, was in dit geval niet veel meer dan een formaliteit. De Spaansche regeering had erop gerekend, dat het onmiddellijk zou geschieden en don Luis Polo de Bernabé, de ambassadeur te Washington, had last om dadelijk daarna te vertrekken. Met de motie van het Congres, onderteekend door het hoofd van den Staat, achtte Spanje de vreemde inmenging in zijn koloniale aangelegenheden begonnen en dit was reden om de diplomatieke betrekkingen af te breken.
De Amerikaansche regeering ware in dit geval met het ultimatum, dat zij Spanje wenschte te stellen, en voor welks termijn zij eenigszins reclame-achtig achtereenvolgens drie verschillende tijdstippen bepaalde, blijven zitten en dat wilde zij niet. Op meer slimme dan waardige wijze wachtte Mac Kinley met het zetten van zijn handteekening onder de resolutie, totdat het ultimatum was opgesteld en Bernabé, die op het bericht van de onderteekening zat te wachten om zijn paspoort te vragen, kreeg resolutie en ultimatum tegelijk thuisgestuurd, nadat beider inhoud reeds aan Woodford te Madrid was overgeseind met den last dien ter kennis van het kabinet Sagasta te brengen. Bernabé verliet Washington, maar het kabinet te Madrid redde zijn houding door zeer handig aanstonds bekend te laten maken, dat het geen ultimatum wenschte te ontvangen en door den gezant Woodford zijn paspoort te geven, zoodat deze niet in staat was den termijn af te wachten en Madrid den rug moest toekeeren. Op hoogen toon werd uit Washington verklaard, dat de verantwoordelijkheid voor het uitbreken van den oorlog nu op Spanje kwam te rusten, maar Europa haalde over die bewering de schouders op en meende dat het diplomatiek succes in dezen niet aan de overzijde van den Oceaan behaald was.
In houding en manieren heeft de aristocratische hidalgo ook overigens zich
| |
| |
gunstig van broeder Jonathan onderscheiden. De steen die te Valladolid tegen den spoorwegcoupé van den vertrekkenden Amerikaanschen gezant is geworpen, is bijna zijn eenig bewijs van zwakheid geweest. Maar denzelfden gezant was te Madrid uitgeleide gedaan door den prefect en zwijgend had de menigte hem zien gaan naar het door gendarmerie afgezette station, terwijl een groep staatsambtenaren bij het vertrek van den trein de hoeden lichtten en geen andere kreet werd vernomen dan: leve Spanje! Na dien tijd zijn te Madrid, Barcelona, Valencia, Valladolid en elders ongeregeldheden gepleegd, heeft men Amerikaansche vlaggen en wapenschilden neergerukt en den President der Unie in beeltenis verbrand; maar toen was de oorlog nagenoeg begonnen en de beweging was meer van patriottischen dan van voor den vijand beleedigenden aard. De houding der hooge staatsambtenaren en politieke leiders getuigde van fiere vaderlandsliefde en van een hoog gevoel van eer. Sagasta, die pas een liberale meerderheid van zeker honderd stemmen in de Cortes heeft weten bijeen te brengen, verzocht niettemin de Regentes de leiders van alle staatkundige partijen te raadplegen en nagenoeg allen rieden tot handhaving van het kabinet. Zelfs de pretendent, Don Carlos, zou, ware hij geraadpleegd, aldus geadviseerd hebben. De opening der nieuwe Cortes geschiedde met een ceremonieel en een luister, als gold het een ernstig feest van hoog-nationale beteekenis, waarvan, als een symbool, het bleeke koninkje, met den zeldzamen keten van het Gulden Vlies van Karel V om den hals, het middenpunt uitmaakte. Alles waardig, plechtig, trotsch, met een middeleeuwschen tint gekleurd, in een historische mise-en-scène, die de bewondering van den toeschouwer wekt.
De omstandigheden en de gebeurtenissen der laatste maanden dwingen letterlijk tot sympathie voor Spanje - waarvoor ik als Nederlander, ik moet het bekennen, anders niet licht ontvankelijk ben. Ik heb bij den hardnekkigen strijd van Maceo, Gomez en hun Cubanen tegen den onderdrukker, verpersoonlijkt in den meedoogenloozen Weyler, meermalen aan den strijd moeten denken die nu drie eeuwen geleden tegen denzelfden vijand in Europa gestreden en in beginsel reeds beslecht was. Maar tegenover het plutocratische, jingoïstische, drijvende, dringende, tierende, opsnijderige, bemoeizieke, begeerige, ongemanierde Noord-Amerika heeft Spanje geheel de mooie rol gespeeld. Welk een houding daarginds van regeering en wetgevende macht zoowel tegenover Spanje's aanvankelijk toegeven als Spanje's weigeren. En nadat Spanje de betrekkingen had afgebroken, wat vreemde handelwijs de vlooteskaders te bevelen naar Cuba te stoomen en Spaansche schepen op te brengen, terwijl men nog in het onzekere verkeerde en zijn weifeling niet verborg, of het ook fatsoenlijker zou staan nog een officieele oorlogsverklaring te doen. Welk een enormiteit, een deel van den groothandel, corners vormend om de prijzen op te drijven van de handelswaren welke de eigen landsregeering voor het voeren van den oorlog behoefde. En waar de vaderlandsliefde zich uitte, - in hoe belachelijke vormen vaak: zooals de groote winkelier, die een bataljon van zijn winkelbedienden aanbood om als hulptroepen dienst te doen en hij zou het zelf
| |
| |
aanvoeren! - of de juffrouw die tweeduizend amazonen geworven had voor het leger en op de weigering van den secretaris voor oorlog ze leidde naar het ministerie van marine, waar zij ook de kous op den kop kreeg, zij met haar twee duizend meisjes loos, die wou-en gaan varen als zeematroos!
De sympathie van Europa is dan ook voor Spanje. Behalve die van Engeland, dat ras de zijde heeft gekozen, waar zijn belang ligt en dat alle vroegere Amerikaansche plagerijen en beleedigingen vergeten schijnt. Maar in Engeland slaat de publieke opinie vooral niet minder gauw om dan elders; het voorbeeld van keizer Wilhelm kan het bewijzen, die er beurtelings zeer populair en uitermate verfoeid is. Frankrijk, dat in de laatste maanden velen van zich vervreemd heeft, steekt thans weer gunstig bij Engeland af; want ondanks zijn veel grooteren handel op Amerika dan op Spanje en ondanks de teleurstellingen die de talrijke Fransche houders van Spaansche fondsen ondervonden hebben, legt het zijn voorkeur voor het Pyreneesche koninkrijk onverholen aan den dag. De Oostenrijksche dynastie is met de Spaansche door de banden des bloeds verbonden en heeft heelemaal geen zwak voor de Nieuwe Wereld.
Geen dezer sympathieën echter zal, althans in den eersten tijd, een der mogendheden bewegen haar positie van neutralen te verlaten. Dat ware te gevaarlijk. Alleen Engeland schijnt misschien geneigd iets ten bate van Amerika te doen; b.v. te besluiten steenkolen als oorlogscontrabande te beschouwen, hetgeen zeer nadeelig zou zijn voor Spanje, dat dan groote moeite zou hebben zijn oorlogsschepen geregeld van kolen te voorzien. Engeland zou zulk een besluit kunnen nemen, terwijl het schijnbaar neutraal bleef, immers in overeenstemming met de onafhankelijke houding die het steeds op volkenrechtelijk gebied heeft bewaard, ondanks zijn toetreding tot eenige tractaten. Aan een Engelsch-Amerikaansch verbond in dien zin, dat Engeland nog in dezen oorlog anderen dan indirecten steun zou geven, geloof ik zoo gauw niet; want hoezeer het splendid isolement ook begint te vervelen en lastig te worden (vooral in Oost-Azië), het ware te zeer in strijd met de voorzichtigheid het Europeesche vasteland zóó tegen zich in harnas te jagen als tengevolge van een Angelsaksisch oorlogsverbond zou geschieden.
Moreele steun, ook van neutralen, is echter voor oorlogvoerenden niet te versmaden en Spanje doet wijs, indien het tracht de verworven sympathie te behouden door de volkenrechtelijke en commercieele gevoeligheid der mogendheden te sparen. Amerika is het voor geweest met de officieuse toezegging, dat het, hoewel evenmin als Spanje toegetreden tot het Parijsche tractaat van 1856, de daar vastgestelde regelen in acht zal nemen. Het kon dit betrekkelijk gemakkelijk doen, omdat het b.v. met de uitgifte van kaperbrieven aan particulieren stellig veel minder nadeel zou kunnen toebrengen aan de beperkte scheepvaart van Spanje dan dit land aan de zeer uitgebreide van Amerika. Spanje heeft daarna ook zijnerzijds verklaard de regelen van het Parijsche tractaat te zullen houden, maar heeft zich vrijheid van handelen voorbehouden op het punt van de kaapvaart. Indien het daarmee later onbescheiden te werk ging, dan zou het met onderdanen van neutrale
| |
| |
staten in moeilijkheden kunnen geraken en dan ware het niet waarschijnlijk, dat een platonische sympathie voor Spanje de regeeringen dier onderdanen zou terughouden hun belangen krachtig te behartigen.
Van de tot nog toe ontvangen oorlogsberichten zwijg ik; de datum van dit overzicht geeft van dat zwijgen de verklaring. Men kan er zich op voorbereiden vooral in de eerste weken van beide zijden heel wat leugens te zullen moeten slikken; misschien niet zóó erg als in de eerste helft van den Chineesch-Japanschen oorlog, maar toch erg genoeg, daar beide tegenstanders in dit opzicht voor geen kleintje vervaard zijn. De plannen tot inbeslagneming of verbreking der Cubaansche telegraafkabels voorspellen al weinig goeds.
Wat de oorlogskansen betreft, daarover is het verstandig zich niet te stellig uit te laten. De Amerikaansche vloot is in schepen-aantal sterker, maar in tucht, ervaring en eenheid van bemanning en leiding inferieur. Indien een landing op Cuba gedaan wordt en de Amerikaansche soldaat komt tegen de geharde, tegen het klimaat bestande Spaansche troepen te staan, dan zou het niet onmogelijk zijn dat Uncle Sam meer dan eens gedwongen werd zijn piek te schuren. Intusschen, de Unie is rijk en Spanje is arm. Ook al kan het na aanvankelijk wapensucces geld krijgen, op den duur houden zijn middelen het niet tegen de Amerikaansche uit en daar de nervus rerum ook de nervus belli is, zou zijn zenuwgestel in een eenigszins langdurigen oorlog groot gevaar loopen te bezwijken. Het in het oog springend belang van Spanje is dus: een aanvankelijk succes spoedig te laten volgen door stoutmoedige en onverwachte aanvallen op Amerikaansche kuststeden, op New-York zelfs, zoodat er paniek ontstaat en zich onder het Amerikaansch publiek, vooral het beurs-publiek, een krachtige vredespartij vormt. En het belang van Amerika is, dunkt mij, juist het tegenovergestelde: zich vast te nestelen op desnoods een klein deel van Cuba, de Spanjaarden van de kust te weren en dan den duren oorlog slepende te houden tot er geen peseta meer op den bodem der Spaansche schatkist ligt.
Als er een oorlog aan den gang is, wordt bijna alles wat er verder op de wereld gebeurt, onbelangrijk. Toch mag ik niet verzuimen in aansluiting aan mijn vorig overzicht te vermelden, dat het voordeel, door Engeland met de door particulieren uitgegeven Chineesche leening behaald, sedert geheel in de schaduw gesteld is, doordat Rusland van het Hemelsche Rijk de inwilliging van al zijn eischen heeft verkregen en nu, behalve van de spoorweglijnen die Mantsjoerije zullen doorsnijden, èn van Taliën-Wan èn van Port Arthur meester is. Engeland heeft zich tegen zijn wil gedwongen gezien Wei-Hai-Wei in te palmen, waaruit de Japanners nog niet vertrokken zijn en welks versterking en bezetting veel geld zal kosten, terwijl het minder gunstig gelegen is dan de andere versterkte plaatsen welke den toegang tot de golf van Pe-tsji-li beheerschen. Het kabinet Salisbury heeft, gedurende de ziekte van zijn chef, over die zaak in het Lagerhuis harde dingen moeten hooren.
In Oostenrijk heeft het kabaal in den Rijksraad zich ondanks de onvermoeide
| |
| |
pogingen van Wolf en Schönerer niet herhaald. Maar ook door graaf Thun blijkt de taalquaestie niet uit den weg geruimd te kunnen worden en een modus vivendi tusschen Duitschers en Tsjechen schijnt op politiek gebied onvindbaar. De vertegenwoordiging wordt dus waarschijnlijk naar huis gestuurd en er wordt zonder haar geregeerd, hetgeen volgens de constitutie mogelijk is. Ziedaar wat de onverzoenlijken bereikt zullen hebben.
Twee weinig verkwikkende zaken ten slotte. Een groot succes van Rhodes in de Engelsche hoofdstad, met een belangrijke versterking van het kapitaal der Chartered Company, waarvan het gevaar slechts matig getemperd wordt door de verscherping van het rijkstoezicht. En een nieuw proces Zola in het verschiet, den 23sten Mei te Versailles, dadelijk na de Kamerverkiezingen, op klacht van den krijgsraad die Esterhazy vrijsprak en met een enkel zinnetje uit den beroemden brief als punt van beschuldiging, waarmee men de zaak Dreyfus voor goed onder den domper denkt te houden.
24 April.
P.v.D.
|
|